ECLI:NL:RBOBR:2020:6225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
20/3008 en 20/2985
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een bungalow in strijd met bestemmingsplan

Op 11 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een bungalow aan [adres 1] te [woonplaats]. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, ondanks dat het bouwplan op verschillende punten in strijd was met het bestemmingsplan. Verzoekers, die aan [adres 2] wonen, maakten bezwaar tegen de vergunning en vreesden voor schade aan hun woning door de bouwwerkzaamheden, met name door het tijdelijk verlagen van de grondwaterstand voor de bouw van een kelder. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een online zitting op 4 december 2020, waarbij verzoekers hun bezwaren uiteenzetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beroepsgronden ongegrond waren en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Hij oordeelde dat de vergunning op zorgvuldige wijze was verleend en dat de zorgen van verzoekers over mogelijke schade niet voldoende aannemelijk waren gemaakt. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekers, indien zij menen dat de bouw niet veilig of juist wordt uitgevoerd, handhaving kunnen verzoeken bij de gemeente. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de voorzieningenrechter ook inging op de relevante wet- en regelgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht en het Bouwbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3008 en 20/2985
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] te [woonplaats] , verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, verweerder,
(gemachtigden: D.H.L. Vrösch en M.C.J. Antonis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam]te [woonplaats] , vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. N. Crooijmans)

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” voor het oprichten van een vrijstaande bungalow op het perceel [adres 1] in [woonplaats] .
Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 juli 2020 (SHE 20/1115) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een online-zitting plaatsgevonden op 4 december 2020. Namens verzoekers is de heer [de man] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen, met bericht van afwezigheid.

Overwegingen

Uitspraak over het verzoek én het beroep
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de beroepsgronden ongegrond zijn. Hierna wordt uiteen hoe hij tot dat oordeel is gekomen.
Waar gaat het om?
3. In deze zaak gaat het om een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bungalow (de woning) aan [adres 1] te [woonplaats] . De woning zal uiteindelijk bestaan uit een hoofdgebouw, bijgebouw en een kelder. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Veegplan binnen bebouwde kom” (het bestemmingsplan) en aan het perceel zijn de bestemmingen “Wonen”, “Tuin” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 4” toegekend. Verweerder heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning geconstateerd dat het bouwplan op drie punten in strijd is met het bestemmingsplan. De goothoogtes van het hoofdgebouw en bijgebouw en de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden overschreden. Verweerder heeft voor de overschrijding van de goothoogte van het hoofdgebouw en de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gebruik gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 26 onder a van het bestemmingsplan. Voor de overschrijding van de goothoogte van het bijgebouw heeft hij gebruik gemaakt van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) om daar van af te wijken.
4. Bij het besluit op bezwaar is het primaire besluit na heroverweging in stand gelaten.
Stilleggen van de bouwwerkzaamheden
5. Verzoekers wonen aan [adres 2] en zijn de toekomstige buren van vergunninghouder. Zij zijn het niet eens met het bouwplan van vergunninghouder omdat de woning erg afwijkt qua stijl, maar zij maken zich vooral zorgen over de manier van bouwen omdat bijvoorbeeld voor het maken van de kelder het grondwaterstand tijdelijk moet worden verlaagd. Zij zijn bang voor schade aan de fundering van hun woning. Verzoekers wijzen erop dat vergunninghouder de voorschriften van de vergunning niet naleeft. Zo laat hij na om tijdig de vereiste gegevens zoals het rapport over de bronbemaling en de berekening van de damwand aan te leveren. Verzoekers vrezen daardoor dat verweerder deze gegevens niet zorgvuldig heeft kunnen bestuderen met alle gevolgen van dien. Zij verwijten verweerder dan ook dat hij vergunninghouder maar zijn gang laat gaan. Zij hebben de voorzieningenrechter om deze reden verzocht om de bouwwerkzaamheden stil te laten leggen zolang er nog niet op het beroep is beslist.
6. Verweerder kan zich niet vinden in de kritiek van verzoekers. Hij is van oordeel dat hij een zorgvuldig besluit heeft genomen dat ook in bezwaar in stand is gebleven. Zijn toezichthouders zijn meerdere malen naar de bouw gegaan om de werkzaamheden te controleren, maar zij hebben op een keer na geen misverstanden geconstateerd. Die ene keer heeft verweerder de bouwwerkzaamheden wel stilgelegd omdat het rapport ten aanzien van de bronbemaling niet tijdig was ingediend. Nadat deze door vergunninghouder alsnog is ingediend, is deze beoordeeld door de bij verweerder werkzame constructeur. Naar zijn oordeel was de kans op schade door het tijdelijk verlagen van de grondwaterstand aan de naastgelegen percelen nihil en vergunninghouder mocht daarna weer verder gaan met de bouwwerkzaamheden.
7. De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat verzoekers zich zorgen maken over eventuele schade aan hun woning. Voor het realiseren van de kelder moet het grondwaterstand tijdelijk worden verlaagd en vergunninghouder heeft daarbij nagelaten om gegevens tijdig aan te leveren. Verzoekers kunnen daardoor de indruk krijgen dat vergunninghouder niet zorgvuldig omgaat met de bouw van de woning en zijn zij ook bang dat het bouwbesluit niet wordt nageleefd. Dat maakt nog niet dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrees van verzoeker voor (zettings-)schade gegrond is, dan wel dat gebleken is dat op een andere manier nadelige gevolgen van zijn te verwachten. In dat opzicht is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft verzoekers tijdens de zitting wel gewezen op artikel 8.6. van het Bouwbesluit. Indien zij van mening zijn dat alles niet veilig of juist wordt uitgevoerd op grond van het bouwbesluit dan kunnen zij bij verweerder om handhaving verzoeken. De voorzieningenrechter kan zich in deze procedure alleen buigen over de vraag of de verleende vergunning op grond van de daarbij behorende stukken, een gevaar oplevert voor de woning van verzoekers. Dat is niet het geval. Het zou kunnen dat verweerder in afwijking bouwt van de vergunning of de voorschriften niet goed naleeft, maar daar gaat deze procedure niet over. Zelfs al zou dit het geval zijn, wil dat niet zeggen dat de vergunning ten onrechte is verleend.
Evident privaatrechtelijke belemmering
8. Verzoekers voeren aan dat de vergunning nooit verleend had mogen worden omdat de buizen voor de bronbemaling voor een deel, zonder hun toestemming, onder hun kavel zijn aangebracht. Dit is een ernstige schending van hun eigendomsrecht. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers stellen dat sprake is van een evidente private belemmering.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder de vergunning in geval van een evidente private belemmering moet weigeren indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat in het bouwplan is voorzien op gebruik of bouw op grond van een ander en die ander zich hiertegen verzet en zich tegen mag verzetten (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377) en 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1329). Verweerder heeft aangegeven dat hij uit de stukken niet heeft kunnen afleiden dat de buizen voor de bronbemaling, voor zover dit het geval is, onder het perceel verzoekers zouden worden geplaatst. Dit is tijdens de zitting door verzoekers niet bestreden. De voorzieningenrechter overweegt op grond daarvan dat verweerder bij het verlenen van de vergunning daar dan ook geen rekening mee had kunnen houden. Voor zover de buizen onder het perceel van verzoekers zijn geplaatst, is dit een kwestie van handhaving. Bovendien kunnen verzoekers, als dit het geval zou zijn, vergunninghouder hier rechtstreeks op aanspreken.
Welstandsnota
10. Verzoekers voeren aan de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend omdat het bouwplan niet volledig is getoetst volgens de welstandsnota (Nota Ruimtelijke Kwaliteit) geldende criteria. De woning heeft een wezenlijk andere stijl dan de overige woningen die in de jaren 80 van de vorige eeuw zijn gebouwd. Er is sprake van te veel verstening in het aanzicht van de woning, ook door het ontbreken van groenvoorzieningen aan de zijkanten.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat om vast te stellen dat is voldaan aan de redelijke eisen van welstand, door de welstandscommissie een welstandadvies is gegeven over de gevraagde omgevingsvergunning. Daarin is geconcludeerd dat de bebouwing niet leidt tot strijdigheid met de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Valkenswaard vastgelegde eisen. In deze Nota komt tot uitdrukking dat bij de bouw van woningen verschillende stijlen van architectuur mogen worden gebruikt. Verder zal na de bouw van de woning groenvoorzieningen worden geplant.
12. Uit de stukken is de voorzieningenrechter gebleken dat de welstandscommissie zorgvuldig heeft gekeken naar het bouwplan. Zij heeft in eerste instantie een negatief advies gegeven, vervolgens het advies aangehouden om pas daarna een positief advies te geven. De enkele stelling dat de woning qua stijl erg afwijkt van de andere woningen in de straat, is onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies is gegeven in strijd met de volgens de welstandsnota geldende criteria Door de Welstandscommissie is beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters, maar daarop is opgemerkt dat het gebieden zijn die ingrepen in de architectuur zonder al te veel problemen kunnen verdragen. Op grond daarvan had de commissie in zijn algemeenheid geen opmerkingen ten aanzien van de gekozen architectuur en stijl. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit niet is op te maken dat er een strengere toetsing had moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter leest in de nota in ieder geval niet de eis dat een woning volledig moet worden ingebed in groenstroken.
Provinciale regels niet verwerkt in het bestemmingsplan
13. Verzoekers voeren dat aan dat verweerder ten onrechte de vergunning heeft verleend op basis van het huidige bestemmingsplan “Veegplan binnen de bebouwde kom” omdat de provinciale regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB) (thans de Interim OmgevingsVerordening, verder IOV) daarin niet zijn verwerkt.
14. Artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de provincie de bevoegdheid om invloed uit te oefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. De provincie kan hiertoe – indien de provinciale belangen dit met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken – in een provinciale verordening regels stellen. De gemeenteraad dient deze regels in zijn bestemmingsplan te verwerken. Zolang dat niet is gebeurd, moeten bouwplannen worden getoetst aan rechtstreeks werkende bepalingen in de provinciale verordening die de provincie kan opnemen op basis van artikel 4.3 van de Wro. Wanneer een belanghebbende het niet eens is met de vaststelling van een bestemmingsplan omdat bijvoorbeeld de provinciale regels niet goed zijn opgenomen, kan hij beroep instellen tegen het vaststellingsbesluit bij de Afdeling. Het huidige bestemmingsplan in deze zaak is al geruime tijd in rechte onaantastbaar. Hierover kan niet meer worden geprocedeerd. Verweerder moet het bouwplan daarom ook toetsen aan dit plan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een bestemmingsregeling van het bestemmingsplan “Veegplan binnen de bebouwde kom” buiten toepassing te laten omdat dit bestemmingsplan in strijd zou zijn met de IOV. Het bouwplan is evenmin in strijd met de rechtstreeks werkende regels van de IOV. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Relativiteit met betrekking tot archeologie en stikstofdepositie
15. Verzoekers voeren aan dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat verweerder niet heeft onderkend dat er archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd omdat het oppervlakte dat wordt ontgraven groter is dan 500 m2.
16. Verweerder heeft aangegeven dat op grond van artikel 19.2.1. onder a van het bestemmingsplan enkel archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m2 en een verstoringsdiepte van 0,3m. Dit is niet het geval want de verstoring blijft met een oppervlakte van 345 m2 ruim onder de 500 m2. Dit is het ook het geval als er nu iets meer zou zijn afgegraven. Verder is een archeologisch onderzoek gedaan door Anthea Group, maar dat was niet nodig geweest. Inmiddels is vastgesteld dat er ook geen archeologische vondsten zijn gedaan.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt artikel 19.2.1. onder a van het bestemmingsplan niet tot bescherming van de belangen van verzoekers. Voor hen gaat het immers om het belang dat er geen bemaling van de grond plaatsvindt bij het uitgraven van het perceel voor de bouw van de kelder, in verband met de vrees van verzoekers voor ontzettingschade. Het gaat hen niet om het belang dat artikel 19.2.1. beoogt te beschermen, te weten de bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan dit niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar omdat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met een regel die niet strekt ter bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
18. Dit geldt eveneens voor hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht
met betrekking tot de berekening van de stikstofdepositie. Die zou niet juist zijn omdat daarin staat vermeld dat 8 uur met draigliners / grafmachines zal worden gewerkt terwijl er momenteel al 70 uur met dergelijke machines is gewerkt en de bouw nog moet beginnen. Verzoekers kunnen slechts een succesvol beroep doen op de Wet natuurbescherming indien hun belang verweven kan worden geacht met het belang van het behoud van een goede staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied. Nu het Natura 2000-gebied “Leenderbos” op een afstand van minimaal 800 meter ligt van de woning van verzoekers, hebben verzoekers onvoldoende belang bij een bescherming van dit gebied.
Overschrijding oppervlakte bijbehorende bouwwerken
19. Verzoekers hebben aangevoerd dat er sprake is van een grotere overschrijding van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dan de 14,49 m2 die verweerder heeft aangenomen doordat hij het zwembad en de kelder ten onrechte niet heeft meegeteld.
20. Verweerder heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat hij inderdaad een deel van de kelder dat zal worden gebruikt als parkeerkelder met een oppervlakte van 111 m2 op grond van artikel 2.2. van het bestemmingsplan had moeten meetellen bij de oppervlakte aan bijhorende bouwwerken. Hij is voornemens dit te herstellen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4 lid 1 onder bijlage II van het Bor. Verder is hij net als vergunninghouder van mening dat het zwembad geen onderdeel uitmaakt van deze aanvraag, en ook niet van het besluit op bezwaar.
21. De voorzieningenrechter overweegt dat de kelder op grond van artikel 1.17 van het bestemmingsplan geen bijbehorend bouwwerk is omdat deze niet op de grond staat. De oppervlakte van de parkeerkelder van 111 m2 kan dan ook niet worden toegerekend aan de bijbehorende bouwwerken. Ook niet in samenhang met artikel 2.2. van het bestemmingsplan omdat dit artikel juist een uitzondering maakt inhoudende dat parkeerkelders onder het maaiveld niet worden toegerekend aan bebouwde oppervlakte. Verweerder heeft bij het besluit op bezwaar kunnen volstaan met de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 26 onder a van het bestemmingsplan.
Met betrekking tot het zwembad overweegt de voorzieningenrechter dat hetgeen verzoekers daarover hebben aangevoerd, niet in deze procedure aan de orde kan komen. Indien verzoeker bezwaar wenst te maken tegen de bouw van het zwembad, dient hij een bezwaarschrift in te dienen tegen de daartoe inmiddels verleende omgevingsvergunning.
overige beroepsgronden
22. Verzoekers hebben kritiek op de werkwijze bij het nemen van besluiten door verweerder. Zo heeft verweerder het besluit niet op juiste wijze bekendgemaakt, is het verslag van de hoorzitting niet gevoegd bij het advies van de bezwarencommissie en is er te laat besloten op het bezwaar.
23. De voorzieningenrechter overweegt dat afgezien van de vraag of verweerder het besluit op juiste wijze bekend heeft gemaakt, verzoekers niet hierdoor zijn benadeeld. Zij hebben ook tijdig een bezwaarschrift ingediend.
Verzoekers hebben wel terecht naar voren hebben gebracht dat verweerder van het horen geen schriftelijk verslag heeft meegezonden met het advies van de bezwarencommissie. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder inmiddels het verslag van het horen heeft laten opmaken en dat hij dit verslag in deze procedure heeft overgelegd en verzoekers tijdens de zitting niet hebben gesteld dat zij hierdoor zijn benadeeld. Wel heeft de voorzieningenrechter verweerder tijdens de zitting meegegeven dat verweerder het schriftelijke verslag van het horen dient te voegen bij het advies van de bezwarencommissie.
Verder is het te laat nemen van het besluit op bezwaar geen grond om het besluit te vernietigen. Indien een bestuursorgaan een besluit te laat neemt, kan een belanghebbende verzoeken om een besluit te nemen door het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Het bestuursorgaan heeft dan 2 weken de tijd om alsnog een beslissing te nemen. Gebeurt dat niet, dan gaat de dwangsom automatisch lopen. Ook kan een belanghebbende een besluit afdwingen via de rechter door direct beroep in te stellen.
24. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 december 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk
bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk:
b. [...j;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening,
een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1 derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke Ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. kan de
omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat,
(…)

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 4.1
Lid 1 Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van de verordening geschiedt tevens langs elektronische weg.
(…)
Artikel 4.3.
Lid 1 Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister of van Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van provinciale inpassingsplannen en van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het land. Bij de maatregel kan voorts worden bepaald onder welke voorwaarden en omstandigheden bij provinciale verordening van de krachtens dit lid gestelde regels ontheffing kan worden verleend, die regels in die verordening worden uitgewerkt of in die verordening aanvullende regels worden gesteld. Bij de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de regels wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 4.1, vierde lid, gestelde regels. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur geschiedt tevens langs elektronische weg.
(…)

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van
de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het
bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt
voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van
een agrarisch bedrijf;
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2,
(…)

Bestemmingsplan ‘Veegplan binnen bebouwde kom’

Voor het perceel waarop het bouwplan is voorzien geldt het bestemmingsplan ‘Veegplan binnen bebouwde kom’.
De gronden hebben daarin de bestemming ‘Wonen’ (artikel 16).
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. tuinen en erven;
c. aan-huis-verbonden beroep:
(…)
16.2.2
Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelegen op het zijperceel en/of achterperceel gelden de volqende bepalingen:
a. bijbehorende bouwwerken, overkappingen en zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het
bouwvlak en/of op het zij- en achterperceel;
b. het maximum bebouwingspercentage van het zij- en achterperceel, met inbegrip van (niet overdekte)
zwembaden, bedraagt bij aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde of vrijstaande woningen:
1. bij een zij- en achterperceeloppervlak < 190 m2: 50%, met dien verstande dat de gezamenlijke
bebouwingsoppervlakte maximaal 75 m2 bedraagt;
2. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 190 m2 en < 400 m2: 40%, met dien verstande dat de
gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;
3. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 400 m2 : 25%: met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt;(…)
Artikel 19.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
a. uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemmingen(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m2 en een verstoringsdiepte van 0,3 en 0,5 m bij esdekken en agrarisch gebieden ten opzichte van het maaiveld.
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
In Afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
a. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van
afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van goothoogte van gebouwen
met ten hoogste 10%, alsmede het bebouwingspercentage ter plaatse van de bestemming ‘Bedriiventerrein’ met ten hoogste 20%;
(…)
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Artikel 2. Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
(…)
2.2.
bebouwde oppervlakte van een bouperceel
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzonder van parkeerkelders;

Bouwbesluit

Artikel 8.6
Het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden leidt niet tot een zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van belendingen.