ECLI:NL:RBOBR:2020:6260

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
20/1870
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunningen wegens niet gebruik en de rol van milieuverenigingen in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 18 december 2020, wordt een zaak behandeld waarin Stichting Groen Kempenland een beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden. De zaak betreft de intrekking van omgevingsvergunningen voor veehouderijen, waarbij de rechtbank een beoordelingskader vaststelt voor de onderbouwing van verzoeken tot intrekking. De rechtbank oordeelt dat de milieuvereniging kan volstaan met een verwijzing naar meitellingen als begin van bewijs voor het verzoek om intrekking.

De rechtbank gaat uit van de feiten dat op 10 december 2013 een omgevingsvergunning is verleend voor de uitbreiding van een veehouderij, maar dat deze vergunning niet is benut. Eiseres, Stichting Groen Kempenland, heeft verzocht om intrekking van deze vergunning omdat de activiteiten niet zijn gerealiseerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft voor de intrekking van de vergunning voor de activiteit milieu, maar dat verweerder wel bevoegd is om de vergunning voor de activiteit bouwen in te trekken. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1870

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

Stichting Groen Kempenland, te Netersel, eiseres
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, (gemachtigde: mr. C.W.M. van Alphen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit), gedeeltelijk gewijzigd bij besluiten van 7 februari 2019, heeft verweerder besloten een zevental verzoeken van eiseres om intrekking van omgevingsvergunningen van zeven afzonderlijke veehouderijen (waaronder die van derde-partij) alsmede een verzoek om over te gaan tot handhavend optreden, niet in behandeling te nemen omdat eiseres volgens verweerder niet kon worden aangemerkt als belanghebbende bij de verzoeken.
Bij besluit van 2 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en besloten € 1.840,00 te betalen vanwege het niet tijdig nemen van het besluit op de bezwaren en de verzoeken van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen het (gewijzigde) bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 19/2005. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft de rechtbank bepaald dat voor elke derde-partij een afzonderlijke zaak wordt aangelegd. De zaak voor wat betreft de veehouderij van de derde-partij is vervolgens geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1870.
Bij nader besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd. Het aanhangige beroep tegen het bestreden besluit heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het nadere besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft eiseres schriftelijk gereageerd.
De zaak is behandeld op 22 september 2020. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.S. Hoitink en mr. E. Wijnen, kantoorgenoten van haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Bij besluit van 10 december 2013 is een omgevingsvergunning verleend (activiteiten bouwen en milieu) voor uitbreiding van de staloppervlakte met ongeveer 2.650 m2 met een uitbreiding van 660 vleesvarkens, 422 zeugen en 6 dekberen op de locatie [adres] en [nummer] te [vestigingsplaats] . Dit besluit is op 5 februari 2015 onherroepelijk geworden.
  • Bij brief van 26 oktober 2018 heeft eiseres verzocht de omgevingsvergunningen van 10 december 2013 in te trekken omdat de activiteiten waarop deze vergunning betrekking heeft niet zijn gerealiseerd.
  • In het nadere besluit geeft verweerder aan dat deze inrichting een optimalisering en verdere verduurzaming van de bedrijfsvoering ter plaatse wil realiseren. Hiervoor is op 1 april 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en milieu. Het hiertegen ingestelde beroep is onlangs ingetrokken, waardoor de vergunning onherroepelijk is. Het betreft een revisievergunning.
  • De eerder verleende omgevingsvergunning van 10 december 2013 is voor wat betreft de activiteit milieu vervallen op het tijdstip waarop de nieuwe omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden en hoeft niet meer ingetrokken te worden.
2.1
Eiseres stelt dat het niet te begrijpen is waarom de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet wordt ingetrokken. Er wordt voldaan aan de intrekkingsvoorwaarden en aan de door verweerder thans genoemde omstandigheid dat de nieuwe omgevingsvergunning van 1 april 2019 onherroepelijk dient te zijn.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft ten aanzien van de zaak, voor zover deze betrekking heeft op de intrekking van de omgevingsvergunning van 10 december 2013 voor de activiteit milieu. Het beroep van eiseres is in zoverre niet- ontvankelijk.
Feit is dat de in 2013 verleende toestemming voor het bouwen van de stallen niet is benut. Verweerder was bevoegd de omgevingsvergunning van 10 december 2013 voor de activiteit bouwen in te trekken. Verweerder is nog steeds bevoegd om dat te doen omdat deze toestemming niet van rechtswege is vervallen na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning van 1 april 2019. Verweerder heeft in het bestreden besluit noch het nadere besluit gemotiveerd waarom hij hiertoe niet is overgegaan. In zoverre slaagt het beroep. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres één keer beroep heeft ingesteld tegen de meerdere zaken die daarna zijn gesplitst en dat verweerder in een andere zaak (SHE 20/1874) al is opgedragen het griffierecht terug te betalen. In deze zaak is verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en tegen het nadere besluit, voor zover dit betrekking heeft op het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning van 10 december 2013 voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en tegen het nadere besluit voor zover dit betrekking heeft op het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning van 10 december 2013 voor het bouwen van de stallen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en het nadere besluit voor zover dit betrekking heef op het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning van 10 december 2013 voor het bouwen van de stallen;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wabo
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;