Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats] , vergunninghouder.
Procesverloop
Overwegingen
- Op 27 maart 1990 is door verweerder een Hinderwetvergunning verleend voor een paarden-, varkens- en pluimveehouderij, gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] . De naam van de inrichting is [bedrijf] . De firmanten zijn [naam] en [naam] .
- Na de gedeeltelijke intrekkingen op 1 mei 1996 resteerde op 1 mei 1996 een milieuvergunning voor 71 guste en dragende zeugen en zes volwassen paarden.
- Na 2001 heeft verweerder geconstateerd dat ook deze activiteiten zijn beëindigd.
- Op 19 december 2011 heeft vergunninghouder om intrekking van de op 27 maart 1990 verleende vergunning verzocht. Verweerder heeft het voornemen om de vergunning geheel in te trekken ter inzage gelegd. Er is echter geen besluit op genomen.
- Bij brief van 14 september 2018 heeft verweerder vergunninghouder bericht dat de rechten van de Hinderwetvergunning van 27 maart 1990 overeenkomstig artikel 8.18 van de Wet milieubeheer (Wm) en artikel 27 van de Hinderwet van rechtswege zijn vervallen evenals de bedrijfsmatige rechten op het houden van 71 guste en dragende zeugen en zes volwassen paarden.
- Bij brief van 5 november 2018 vraagt eiseres verweerder de omgevingsvergunning milieu dan wel beperkte milieutoets in te trekken voor het houden van varkens en paarden, omdat gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres niet- ontvankelijk is verklaard;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van