ECLI:NL:RBOBR:2020:6266

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
29/1879, 19/2005
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunningen wegens niet gebruik en de rol van milieuverenigingen in bestuursrechtelijke procedures

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking van omgevingsvergunningen. De eiseres, Stichting Groen Kempenland, had verzocht om intrekking van een aantal omgevingsvergunningen voor veehouderijen, omdat deze niet in gebruik waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de milieuvereniging met een verwijzing naar meitellingen een begin van bewijs kan leveren voor haar verzoek om intrekking. De rechtbank oordeelde dat de bedrijven niet tezamen één inrichting vormden en dat de vergunning voor de inrichting aan de [adres] per 1 januari 2013 van rechtswege was vervallen. Hierdoor had de eiseres geen procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit en het nadere besluit vernietigd en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00. Deze uitspraak benadrukt de rol van milieuverenigingen in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder omgevingsvergunningen kunnen worden ingetrokken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1879 (was SHE 19/2005)

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

Stichting Groen Kempenland, te Netersel, eiseres
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, (gemachtigde: mr. C.W.M. van Alphen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf] ,gemachtigde mr. C.R. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit), gedeeltelijk gewijzigd bij besluiten van 7 februari 2019, heeft verweerder besloten een zevental verzoeken van eiseres om intrekking van omgevingsvergunningen van zeven afzonderlijke veehouderijen (waaronder die van derde-partij) alsmede een verzoek om over te gaan tot handhavend optreden, niet in behandeling te nemen omdat eiseres volgens verweerder niet kon worden aangemerkt als belanghebbende bij de verzoeken.
Bij besluit van 2 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en besloten € 1.840,00 te betalen vanwege het niet tijdig nemen van het besluit op de bezwaren en het verzoek van eiseres alsnog afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 19/2005. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft de rechtbank bepaald dat voor elke derde-partij een afzonderlijke zaak wordt aangelegd. De zaak voor wat betreft de veehouderij van de derde-partij is vervolgens geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1879.
Bij nader besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd. Het aanhangige beroep tegen het bestreden besluit heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het nadere besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 22 september 2020. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn verschenen [naam] alsmede de gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Ten behoeve van de inrichting aan de [adres] is op 28 december 2000 een vergunning op basis van de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 84 melkkoeien, 70 stuks vrouwelijk jongvee en 20 schapen in verschillende stallen aan [bedrijf] . Deze vergunning is per 1 oktober 2020 gelijkgesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • Het bedrijf is overgenomen door de derde-partij. Deze heeft ook een inrichting aan de [adres] . Beide bedrijven liggen op een afstand van ongeveer 400 meter.
  • Eisers hebben op 26 oktober 2018 verzocht om intrekking van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e of i, van de Wabo.
2. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de bedrijven aan de [adres] en de [adres] niet tezamen één inrichting vormen. Ze liggen niet in elkaars onmiddellijke nabijheid.
Het verzoek van eiseres beperkt zich tot intrekking van de vergunning voor de inrichting aan de [adres] . Voor het houden van 84 melkkoeien, 70 stuks vrouwelijk jongvee en 20 schapen is geen OBM vereist ingevolge artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht. Daarom is de omgevingsvergunning van 28 december 2000 per 1 januari 2013 voor deze inrichting van rechtswege vervallen en is deze omgevingsvergunning niet gelijkgesteld met een OBM. Met andere woorden, er valt niets meer in te trekken.
3. Dat betekent dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit of het nadere besluit. Verweerder had daarom het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in plaats van ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het nadere besluit en verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het nadere besluit.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres één keer beroep heeft ingesteld tegen de meerdere zaken die daarna zijn gesplitst en dat verweerder in een andere zaak (SHE 20/1874) al is opgedragen het griffierecht terug te betalen. In deze zaak is verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en het nadere besluit voor zover deze besluiten betrekking hebben op de inrichting aan de [adres] te [vestigingsplaats] ;
  • verklaart het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en het nadere besluit voor zover deze besluiten betrekking hebben op de inrichting aan de [adres] te [vestigingsplaats] ;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wabo
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;