ECLI:NL:RBOBR:2020:6352

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
19/2216
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid geduide functies voor WIA-uitkering in verband met gehoorproblemen en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een WIA-zaak waarbij eiseres, die lijdt aan een combinatie van gehoorproblemen en psychische klachten, in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV. Eiseres had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het UWV had vastgesteld dat zij per 18 augustus 2018 geen recht had op een uitkering. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van eiseres, zoals vastgesteld door het UWV, correct waren, maar dat de geduide functies niet geschikt waren voor haar. De rechtbank vond dat er teveel van eiseres werd gevraagd om zelf een acceptabele werkplek te vinden, gezien haar ernstige gehoorproblemen en de bijkomende psychische klachten. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet in staat was om de geschiktheid van de functies adequaat vast te stellen zonder een nadere arbeidsdeskundige beoordeling.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.050,- werden vastgesteld. De rechtbank heeft ook bepaald dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: H.J. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2018 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 18 augustus 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 1] B.V., de (ex-)werkgeefster van eiseres, is (voorlopig) als derde-partij tot het geding toegelaten.
Partijen hebben nadere reacties en stukken ingediend.
De rechtbank heeft het UWV schriftelijke vragen gesteld waarop het UWV heeft gereageerd.
Partijen hebben elk een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenote [naam 2] . Via een beeldverbinding (Skype) hebben de gemachtigden van eiseres en het UWV aan het onderzoek ter zitting deelgenomen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres was werkzaam als inhoudelijk werkbegeleider. Op 4 december 2016 heeft zij zich ziek gemeld met acute gehoorproblemen aan de linkerzijde en psychische klachten. Na beëindiging van dit werk is eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 3 november 2017 heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding hiervan is bij besluit van 22 november 2017 een loonsanctie opgelegd aan de voormalig werkgever van eiseres, wegens het tekortschieten in haar re-integratie-inspanningen. Deze is op verzoek van de werkgever bekort. Bij besluit van 19 november 2018 is aan eiseres een voorschot op een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 november 2018.
Beslissing over derde-partijstelling [naam 1] B.V.
2. De rechtbank heeft op de zitting besloten terug te komen op de (voorlopige) beslissing om [naam 1] B.V. aan te merken als derde-partij en de derde-partijstelling ongedaan te maken. [naam 1] B.V. heeft naar aanleiding van diverse brieven van de rechtbank niet de benodigde stukken overgelegd waaruit moet blijken dat zij bevoegd wordt vertegenwoordigd om aan deze procedure deel te nemen. In de laatste brief die namens [naam 1] B.V. is ingestuurd, waaraan overigens hetzelfde bevoegdheidsgebrek kleeft, is overigens aangegeven dat [naam 1] B.V. niet meer wenst deel te nemen als derde-partij.
Het bestreden besluit
3. Op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres per einde (verlengde) wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
De standpunten van partijen
4. Op de zitting is gebleken dat eiseres de volgende twee beroepsgronden handhaaft. Volgens eiseres geeft de medische informatie in het dossier voldoende aanleiding om een urenbeperking te stellen met als gevolg dat de geduide functies niet geschikt zijn. Ook als die aanleiding er niet is, volgt volgens eiseres uit de medische informatie in het dossier reeds dat de geduide functies niet geschikt zijn.
4.1.
Eiseres voert als onderbouwing van haar beroepsgronden het volgende aan. Eiseres is functioneel eenorig en heeft daarnaast last van tinnitus en hyperacuses. Deze combinatie van gehoorproblemen vragen veel energie in het dagelijks leven en maken dat ze veel last heeft van achtergrondgeluiden en bijgeluiden. Daardoor krijgt ze hoofdpijn en wordt ze duizelig. Ook slaapt ze hierdoor slecht. De door eiseres geraadpleegde verzekeringsarts
dr. D. Erdogan concludeert ook tot een urenbeperking. Verder is eiseres het niet eens met het UWV dat haar gehoorproblemen met hulpmiddelen (zoals gehoorbescherming of een hoofdtelefoon) op adequate wijze zo zijn terug te brengen dat de door het UWV geduide functies voor haar geschikt zijn.
4.2.
Het UWV is het niet met eiseres eens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) concludeert dat met de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde beperkingen de objectiveerbare medische klachten van eiseres voldoende zijn omschreven. Voor het aannemen van een urenbeperking is daarnaast geen aanleiding. Het valt het UWV op dat eiseres zelf een urenbeperking claimt vanwege teveel inspannen om goed te horen wat haar uitput, terwijl dr. Erdogan een urenbeperking (alleen) aanwezig acht vanwege een doorbroken nachtrust. De urenbeperking wordt niet met medische gegevens onderbouwd en minder goed slapen is op zichzelf geen medisch objectieve aandoening, volgens het UWV. Verder acht het UWV de geduide functies geschikt en verwijst in dat verband naar de diverse ingebrachte rapportages van de arbeidsdeskundige B&B.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Zij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5.1.
De rechtbank acht het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, waaronder de informatie uit de behandelend sector. Daarnaast heeft hij eiseres gezien tijdens het spreekuur op 21 november 2018. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) ook de dossiergegevens bestudeerd en zichtbaar kennis genomen van de informatie van behandelaars. Ook is eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 14 mei 2019. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Het UWV is ermee bekend dat eiseres kampt met behoorlijke gehoorproblemen, namelijk
sudden deafnessaan het linkeroor, tinnitus en hyperacusis (overgevoelig voor dagelijkse geluiden). De verzekeringsarts B&B erkent dat dit problemen oplevert bij communicatie en dat het vermoeiend is om hier mee om te gaan. Ook is rekening gehouden met de psychische klachten (depressieve klachten en angst- en paniekklachten) van eiseres. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
5.3.
Dit betekent dan ook dat de rechtbank niet meegaat in het betoog van eiseres dat op medische gronden een urenbeperking aan de orde is. Het UWV heeft terecht gesteld dat eiseres haar standpunt niet met medische gegevens onderbouwd en dat minder goed slapen op zichzelf geen medisch objectieve aandoening is. De rapportage van verzekeringsarts Erdogan kan niet tot een andere uitkomst leiden. Het UWV heeft daarover terecht gesteld dat niet blijkt op basis van welke medische gegevens dr. Erdogan een urenbeperking heeft aangenomen en bovendien stelt de rechtbank vast dat de urenbeperking niet verder is geconcretiseerd dan een “aantal uren per dag en per week”.
6. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, beoordeelt de rechtbank of de geduide functies voor eiseres geschikt zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
6.1.
Eiseres lijdt aan een samenstel van gehoorproblemen die er in de kern op neerkomen dat zij niet goed kan horen, maar tegelijkertijd overgevoelig is voor dagelijkse geluiden. De verzekeringsarts B&B noteert in de FML van 30 juni 2019 bij item 2.2 (horen) daarover onder andere: “Geen werkzaamheden met achtergrondgeluiden en bijgeluiden. (…) Geen werk waarbij geregeld met meerdere mensen tegelijk een gesprek gevoerd moet worden.” Tegelijkertijd merkt de verzekeringsarts B&B in diens rapportage van 23 maart 2020 op dat, gelet op de klachten van eiseres, het dragen van gehoorbescherming (om genoemde omgevingsgeluiden uit te sluiten) niet aan de orde is. Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de rechtbank op dit punt heeft de verzekeringsarts B&B in een gewijzigde FML van 22 september 2020 op item 3.5 (beschermende middelen) een beperking aangenomen en deze als volgt toegelicht: “Geen volledige lawaai afsluitende bescherming; mag wel koptelefoon met achtergrondgeluid/muziek op ter eventuele bescherming. Kan ook geluidsbescherming dragen zonder volledige geluidsafsluiting. Zie ook rapportage d.d.
15 september 2020.” In die rapportage is onder andere opgemerkt: “Als [eiseres] in een fors lawaaierige omgeving werkt, kan zij nog minder horen i.v.m. de slechthorendheid. Indien zij hiertoe ter bescherming iets opzet om alle geluid af te schermen en buiten te sluiten, komt ze in stilte te zitten, waarbij de tinnitus dan vaak extra opspeelt. En dat wil je niet (…).”
6.2.
De arbeidsdeskundige B&B merkt in haar rapportage van 16 september 2020 op dat de geduide functies geen belasting op item 3.5. kennen. Ook heeft de arbeidsdeskundige B&B grondig onderzoek gedaan naar de geduide functies en heeft, na raadpleging van de arbeidskundig analist, per geduide functie uitgebreid toegelicht waarom naar haar opvatting die functies met de gestelde beperkingen (nog altijd) geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B merkt in haar rapportage van 23 november 2020 onder andere op: “De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat [eiseres] niet is aangewezen op een volledig stille omgeving. Een te rustige omgeving kan met een koptelefoon met muziek minder stil gemaakt worden en een door [eiseres] ervaren te rumoerige omgeving kan rustiger gemaakt worden met een koptelefoon/noice cancelling. Dat is wat [eiseres] in de praktijk moet ondervinden, welke maatregel nodig [is] in welke situatie.”
6.3.
Aan de laatste bevinding van de arbeidsdeskundige B&B liggen twee (niet uitgesproken) aannames ten grondslag. De eerste is dat er, gelet op wat hiervoor onder 6.1. is vastgesteld, überhaupt een acceptabele situatie kan worden gevonden waarin eiseres met gebruik van hulpmiddelen de geduide functies kan verrichten. De tweede aanname is dat het in dit geval ook redelijk is om van eiseres te vragen om die acceptabele situatie door het opdoen van ervaring in de praktijk zelf te vinden. Deze aannames zijn verder niet onderbouwd en ook niet getoetst aan de geduide functies. De rechtbank onderschrijft in algemene zin het standpunt van het UWV, dat van iemand die aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering mag worden gevergd dat hij hulpmiddelen benut om zo met zijn beperkingen toch aan het arbeidsproces te kunnen deelnemen. Echter wordt, gelet op het bijzondere samenstel van de ernstige (gehoor)klachten, daarmee in dit geval teveel van de eigen verantwoordelijkheid van eiseres gevergd. Dat geldt ook voor de door de arbeidsdeskundige B&B gemaakte opmerkingen over het feit dat van de collega’s en de werkgever van eiseres mag worden gevergd dat ze rekening houden met de beperkingen van eiseres en, als dat onverhoopt niet gebeurt, dat eiseres hen daarop aanspreekt. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiseres tevens beperkt is geacht op de item 2.12.5 (aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat). Eiseres heeft er onweersproken op gewezen dat de nodige aanpassingen van haar (potentiële) werkgever en collega’s worden gevergd om haar te accommoderen op zich mogen worden gevergd, maar dat dit in de praktijk regelmatig aandacht en correctie zal behoeven. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de geduide functies geen leidinggevende aspecten bevatten, met wat hiervoor is overwogen eiseres in een positie wordt gebracht dat zij het gedrag van haar collega’s regelmatig zal moeten corrigeren. In de praktijk betreft dat een leidinggevend aspect waarvoor eiseres niet geschikt is bevonden.
6.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit, waarin is overwogen dat de geduide functies voor eiseres geschikt zijn, niet in stand kan blijven.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat een nadere arbeidsdeskundige beoordeling noodzakelijk is om vast te stellen of er (voldoende) geschikte functies voor eiseres te duiden zijn. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres genoemde kosten, te weten die van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat daarvan geen kostenspecificatie is overgelegd. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,–:
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,– aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.