Op 30 december 2020 deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak in een zaak waarin verzoekster, een vennootschap onder firma, bezwaar maakte tegen de sluiting van haar bedrijfspand door de burgemeester van Bernheze. De burgemeester had op 26 november 2020 besloten het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er een drugslaboratorium was aangetroffen. Verzoekster voerde aan dat de sluiting onterecht was en dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de sluiting haar bedrijfsvoering ernstig zou schaden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, maar dat er zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken waren in het besluit. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat het bezwaar tegen de sluiting geen redelijke kans van slagen had. De burgemeester werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 1.050,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.