ECLI:NL:RBOBR:2020:6662

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
364508
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tijdelijke huisvesting in kort geding met betrekking tot gemaakte afspraken tussen eiser en gedaagde

In deze zaak vordert de eiser, een inwoner van de gedaagde, de veroordeling van de gedaagde tot nakoming van een gemaakte afspraak over tijdelijke huisvesting. De voorzieningenrechter heeft op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de eiser aanvoert dat hij door de gedaagde niet is voorzien van tijdelijke woonruimte, ondanks dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden die in een eerdere afspraak zijn gesteld. De eiser heeft in 2017 een anti-kraak overeenkomst gesloten voor een pand dat door de gedaagde zou worden gesloopt. Na de opzegging van deze overeenkomst door de gedaagde, heeft de eiser verschillende alternatieve woonruimtes afgewezen, omdat deze niet aan zijn wensen voldeden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde, hoewel niet verplicht, wel degelijk een afspraak heeft gemaakt om tijdelijke huisvesting te bieden aan de eiser, en dat de eiser voldoende inspanningen heeft geleverd om zelf woonruimte te vinden. De rechter beveelt de gedaagde om binnen drie maanden na betekening van het vonnis tijdelijke woonruimte aan te bieden voor een periode van ten minste twaalf maanden, en dat deze woonruimte ook in andere gemeenten kan worden aangeboden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/364508 / KG ZA 20-666
Vonnis in kort geding van 21 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.T.W. Verhaagh te Nijmegen,
tegen
[gedaagde]
,
zetelend te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaten mrs. A.E. Klomp en R.C.H. Burgers te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 november 2020 met producties, genummerd 1 en 2;
  • de brief van mr. Verhaagh van 4 december 2020 met een productie, genummerd 3;
  • de brief van mrs. Klomp en Burgers van 9 december 2020 met producties, genummerd 1 tot en met 11;
  • de brief van mr. Klomp van 10 december 2020 met een productie, genummerd 12;
  • de pleitnota van mr. Burgers van 11 december 2020
  • de mondelinge behandeling via een Skype-verbinding ter zitting van 11 december 2020;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 31 december 2020.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in november 2017 gaan wonen in het pand van het voormalige [college] aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: het schoolgebouw). Hiertoe heeft [eiser] met de beheerder van het pand, [A] in november 2017, voor (een deel van) het pand een “anti-kraak bruikleen-overeenkomst” gesloten. Het pand stond op de nominatie om te worden gesloopt door [gedaagde] .
2.2.
Op 27 maart 2020 heeft [A] deze overeenkomst opgezegd omdat [gedaagde] voornemens was te starten met de sloop van het pand. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat [eiser] het schoolgebouw uiterlijk op 24 april 2020 moest verlaten.
2.3.
Bij brief van 6 april 2020 heeft [eiser] de burgemeester van [plaats 1] gevraagd om een voor [eiser] snelle en aanvaardbare oplossing voor de voorgenomen ontruiming van het schoolgebouw vanwege [eiser] ’ schrijnende toestand (productie 1 van [gedaagde] ).
2.4.
[gedaagde] heeft [eiser] hierop enkele keren alternatieve woonruimte aangeboden, waaronder een “directeursvilla” te Katwijk voor de duur van drie maanden. Dit aanbod heeft [eiser] afgewezen, stellende dat hij de huurprijs van € 850,00 niet kon betalen van zijn bijstandsuitkering. Vervolgens is aan [eiser] woonruimte aangeboden op een industrieterrein. De verhuurder heeft dit aanbod echter weer ingetrokken.
2.5.
De sloop van het pand is op 13 mei 2020 van start gegaan.
2.6.
Op 4 juni 2020 hebben partijen afspraken gemaakt die door [B] , werkzaam bij [gedaagde] (hierna: [B] ), zijn bevestigd in een e-mailbericht aan [eiser] van diezelfde datum (productie 1 bij de dagvaarding). In dit e-mailbericht staat, voor zover in dit geding van belang, het volgende vermeld.
“(…)
Vandaag hebben we afgesproken dat je aanstaande dinsdag (9 juni) verhuist. Daarbij hebben we het volgende afgesproken, laat ik het ‘plan A’ noemen:
  • Van Mooiland hoor je binnen twee weken of je urgentieaanvraag wordt toegekend; waarschijnlijk nemen ze op korte termijn al contact op voor een (telefonisch) gesprek;
  • Indien urgentie wordt toegekend, is de ervaring van Mooiland dat in 90 % van de gevallen binnen drie maanden passende woonruimte gevonden is;
  • In dat geval ben je dus naar verwachting in maximaal een ruime drie maanden voorzien van een permanente woonoplossing.
Mocht in bovenstaande iets niet volgens verwachting verlopen (geen urgentie, geen passende woonruimte binnen drie maanden), dan gaan we over op ‘plan B’:
  • [gedaagde] zorgt voor tijdelijke huisvesting, zodat je niet langer dan de genoemde drie maanden inwoont bij het huishouden waar je vanaf komende dinsdag verblijft; je kunt mij dan opnieuw als aanspreekpunt/ contactpersoon zien;
  • Ondertussen blijf je zelf reageren op passende huurwoningen die beschikbaar komen (loting en niet-loting; eigenlijk zoals je tot nu toe al deed).
(…)”
2.7.
Op 9 juni 2020 is [eiser] bij een vriend ingetrokken, die had aangegeven hem voor 2,5 maand onderdak te willen bieden. De spullen van [eiser] zijn op kosten van [gedaagde] opgeslagen bij [C] te [plaats 3] .
2.8.
Bij e-mailbericht van 17 juni 2020 heeft Mooiland de reguliere urgentieaanvraag van [eiser] (zoals omschreven in plan A) afgewezen (productie 5 van [gedaagde] ). In deze brief staat onder meer vermeld:
“(…) Specifiek [plaats 2] is een wens, niet een noodzakelijkheid. Ook heeft [gedaagde] een voorstel gedaan voor tijdelijke bewoning. U heeft dit geweigerd omdat u een vaste woonplek wenst. Dit vindt Mooiland een vreemde reactie als je geen dak boven je hoofd hebt. Gezien uw inschrijftijd zult u over het algemeen ook tijdelijke woonruimte moeten accepteren. U heeft in onze ogen niet uw best gedaan om zelf woonruimte te vinden. U had kunnen reageren op (loting) woningen in de gemeenten Cuijk, Grave, Mill, St Anthonis en Boxmeer. (…)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 24 augustus 2020 (productie 6 van [gedaagde] ). heeft [B] aan [eiser] onder meer bericht:
“(…)
Je schrijft dat je sinds februari op 30 woningen hebt gereageerd. Dat is wel weinig, gezien de periode van 28 weken tussen februari en nu. Reageer je wel op alle woningen, ook buiten [plaats 2] ? Graag ontvang ik een lijst met woningen waar je op hebt gereageerd.
(…)
Jij bent de enige die kan reageren op aangeboden woonruimte bij Mooiland en ik mag verwachten dat je op zo veel mogelijk woningen reageert, ook als ze niet in [plaats 2] staan.
Tot op heden heb ik nog geen vervangende tijdelijke huisvesting voor je gevonden. Ik ben in contact met andere gemeente om te kijken of daar tijdelijk iets beschikbaar is. (…)”
2.10.
Bij brief van 23 september 2020 (productie 9 van [gedaagde] ) heeft mr. S van Miltenburg van DAS Rechtsbijstand, zijnde de rechtshelper van [eiser] (hierna: mr. Van Miltenburg), aan [B] bericht dat de gestelde termijn in “plan B” per 9 september 2020 is verstreken en dat [eiser] van de hoofdbewoner van zijn tijdelijke onderkomen een brief heeft ontvangen met het verzoek om uiterlijk op 30 september 2020 uit de woning te vertrekken. Mr. Van Miltenburg heeft in deze brief tevens aangegeven dat [eiser] meent dat hij zich aan de tussen partijen gemaakte afspraak van 4 juni 2020 heeft gehouden door op 19 woonruimtes te reageren. De woonruimtes waarop [eiser] heeft gereageerd worden in deze brief opgesomd. Gelet hierop verzoekt mr. Van Miltenburg [gedaagde] in deze brief om haar verplichtingen ex “plan B” na te komen en vóór 1 oktober 2020 zorg te dragen voor het vinden van een passende huurwoning.
2.11.
Bij brief van 30 september 2020 heeft [gedaagde] aan mr. Van Miltenburg onder meer bericht dat zij het niet eens is met de stelling van [eiser] dat [eiser] zich aan de tussen partijen gemaakte afspraak heeft gehouden. [gedaagde] geeft in haar brief aan dat [eiser] op een aanzienlijk groter aantal woningen had kunnen reageren dan hij gedaan heeft. Daarnaast verwijt [gedaagde] [eiser] in deze brief dat hij alleen heeft gereageerd op woningen die gelegen zijn in de kern van [plaats 2] , terwijl Mooiland meent dat woningen in andere gemeenten in het land van [plaats 2] eveneens als passend moeten worden gekwalificeerd. [gedaagde] concludeert dat [eiser] zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf zorg te dragen voor huisvesting. Gelet daarop ziet [gedaagde] geen reden om te voorzien in tijdelijke huisvesting voor [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis aan [eiser] tijdelijke huisvesting in [gedaagde] aan te bieden, voor de duur die [eiser] nodig heeft om een (meer) permanente passende woonsituatie te realiseren;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen wanneer [gedaagde] niet voldoet aan de onder A gevraagde veroordeling;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris advocaat en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan –samengevat- het volgende ten grondslag.
[gedaagde] komt de op 4 juni 2020 tussen partijen gemaakte afspraak dat [gedaagde] zorgt voor tijdelijke huisvesting van [eiser] , niet na, hoewel [eiser] heeft voldaan aan de voorwaarde voor de verplichting van [gedaagde] om [eiser] van tijdelijke huisvesting te voorzien. [eiser] heeft immers gereageerd op maar liefst 19 (vermoedelijk) passende huurwoningen. [eiser] verblijft hierdoor nog steeds bij vrienden, die inmiddels hun privacy terug willen. Omdat het wel een jaar of zeven kan gaan duren voordat [eiser] via de reguliere weg een passende woonruimte kan krijgen en hij afhankelijk is van een bijstandsuitkering, is hij volledig afhankelijk van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] heeft als verweer het volgende naar voren gebracht.
De vorderingen van [eiser] ontberen een spoedeisend belang.
De vorderingen van [eiser] hebben niet het karakter van een ordemaatregel. Bij een toewijzend vonnis zou [gedaagde] immers worden veroordeeld om tot in lengte van jaren [eiser] te faciliteren in passende woonruimte.
[gedaagde] heeft in zijn algemeenheid geen enkele verplichting om zorg te dragen voor geschikte woonruimte voor haar inwoners.
[gedaagde] is niet gehouden om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken omdat [eiser] niet heeft voldaan aan de voorwaarde waaronder de afspraken tot stand zijn gekomen.
De vorderingen van [eiser] zijn onduidelijk en onbepaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening is genoegzaam aannemelijk geworden. [eiser] heeft geen woonruimte, verblijft bij een vriendin en heeft geen cent te makken nu zijn uitkering is stopgezet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat - vooruitlopend op een eventueel te entameren bodemprocedure - in kort geding heel wel een (voorlopig) oordeel kan worden gegeven over de vraag die voorligt, te weten of [gedaagde] gehouden is om [eiser] tijdelijke woonruimte aan te bieden, terwijl ook de gevolgen van die te nemen beslissing goed kunnen worden overzien. De voorzieningenrechter overweegt dan ook als volgt.
4.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] niet gehouden is om voor huisvesting voor haar inwoners te zorgen. Die taak ligt bij de woningcorporaties, zoals Mooiland.
4.3.
[gedaagde] heeft op 4 juni 2020 geheel onverplicht met [eiser] afgesproken dat zij, in het geval dat [eiser] ’ urgentieaanvraag bij Mooiland zou worden afgewezen, voor tijdelijke huisvesting zou zorgen voor [eiser] , zodat [eiser] niet langer dan drie maanden bij vrienden hoeft te verblijven. Daarbij is tevens afgesproken dat [eiser] zelf blijft reageren op passende huurwoningen die beschikbaar komen.
4.4.
Dat [eiser] zich niet heeft gehouden aan de afspraak om zelf te blijven reageren op passende huurwoningen, is niet aannemelijk geworden. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] in de periode van februari tot en met september 2020 “slechts” op 19 dan wel 30 woningen heeft gereageerd, acht de voorzieningenrechter hiertoe onvoldoende. Het gaat er immers om of [eiser] vanaf 4 juni 2020, zijnde de datum waarop partijen de afspraak hebben gemaakt, op passende huurwoningen is blijven reageren. Uit de zinsnede
“eigenlijk zoals je tot nu toe al deed”leidt de voorzieningenrechter af dat [eiser] vanaf dat moment op dezelfde wijze en dus even vaak moest blijven reageren op vrijkomende huurwoningen als hij gewend was te doen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] vanaf 4 juni 2020 minder frequent op vrijgekomen huurwoningen is gaan reageren dan hij tevoren placht te doen. Dat Mooiland de urgentieaanvraag mede heeft afgewezen omdat zij van mening is dat [eiser] zelf onvoldoende zijn best heeft gedaan voor het vinden van passende woonruimte doet hieraan niet af. [gedaagde] was blijkbaar op de hoogte van de pogingen die [eiser] had gedaan om passende woonruimte te vinden toen zij op 4 juni 2020 de afspraak maakte met [eiser] en zij heeft deze afspraak met [eiser] gemaakt juist vanwege een mogelijke afwijzing van Mooiland.
4.5.
Vooralsnog moet het er dan ook voor gehouden worden dat [eiser] heeft voldaan aan de aan de afspraak gestelde voorwaarde dat hij moest blijven reageren op beschikbaar komende, passende, huurwoningen. [gedaagde] behoort de door haar met [eiser] gemaakte afspraak om [eiser] tijdelijke woonruimte aan te bieden in beginsel dan ook na te komen. Dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] voor huisvesting moet zorgen zolang als [eiser] nodig heeft om een (meer) permanente woonsituatie te realiseren, is echter niet gebleken. De strekking van de tussen partijen gemaakte afspraak blijkt helder uit het e-mailbericht van 4 juni 2020: [gedaagde] was bereid om [eiser]
tijdelijkte helpen zodat hij niet langer dan drie maanden bij kennissen zou hoeven te verblijven. Van [gedaagde] kan niet gevergd worden dat zij voor woonruimte zorgt totdat [eiser] zelf permanente huisvesting heeft gevonden. Dit geldt te meer nu [eiser] heeft aangegeven dat het vinden van een permanente woonruimte mogelijk wel zeven jaar duurt.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter een ordemaatregel treffen, waarbij [gedaagde] zal worden veroordeeld om eenmaal tijdelijke woonruimte aan te bieden aan [eiser] , voor de duur van ten minste twaalf maanden, zodat [eiser] in ieder geval twaalf maanden de tijd heeft om zelf voor huisvesting te zorgen. Hoewel partijen op 4 juni 2020 geen prijs hebben afgesproken waartegen [gedaagde] [eiser] tijdelijke huisvesting zou aanbieden, zal de voorzieningenrechter tevens bepalen dat [gedaagde] de betreffende woonruimte kan aanbieden tegen een prijs die [eiser] ook bij Mooiland zou moeten betalen. Onvoorstelbaar is immers dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] voor gratis woonruimte zou zorgen voor [eiser] . De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het aanvankelijk (volgens plan A) de intentie van partijen was dat [eiser] via Mooiland een woonruimte zou huren. Omdat [gedaagde] geen eigen woonruimte heeft die zij aan [eiser] ter beschikking kan stellen, zal zij drie maanden (na betekening van dit vonnis) de tijd krijgen om tijdelijke woonruimte aan [eiser] aan te bieden.
4.7.
[gedaagde] heeft ten slotte onweersproken naar voren gebracht dat niet alleen woonruimte te [plaats 2] maar ook woonruimte in de gemeenten Grave, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis en Boxmeer als passend moet worden gekwalificeerd. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordelen om aan [eiser] woonruimte aan te bieden in een van deze gemeenten.
4.8.
Voor het opleggen van een dwangsom aan [gedaagde] bestaat geen aanleiding. [gedaagde] wordt verondersteld rechterlijke beslissingen na te komen.
4.9.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, aan [eiser] huisvesting, al dan niet tegen betaling door [eiser] van een passende prijs, aan te bieden voor de duur van ten minste twaalf maanden in de gemeente Cuijk , Grave, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis of Boxmeer;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.
compenseert de proceskosten met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.