ECLI:NL:RBOBR:2020:6931

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
19 november 2020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomsten wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever en toekenning van vergoedingen aan werknemers

In deze zaak heeft de kantonrechter op 19 november 2020 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomsten van twee werknemers met hun werkgever, een besloten vennootschap. De werknemers hebben de werkgever beschuldigd van ernstig verwijtbaar handelen, waaronder het structureel onder CAO-niveau betalen van salarissen, het niet doorbetalen van loon tijdens vakanties, en het onthouden van overwerktoeslagen. Daarnaast heeft de werkgever de werknemers ten onrechte opgedragen om hun huurwoning te verlaten en heeft zij haar re-integratieverplichtingen verzaakt na een arbeidsongeval van een van de werknemers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een duurzame verstoring van de arbeidsrelatie, die ontbinding van de arbeidsovereenkomsten rechtvaardigt. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomsten ontbonden per 1 januari 2021 en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een voorschot op de transitievergoeding, en de kosten voor juridische bijstand aan de werknemers. Tevens is de werkgever opgedragen om de re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer op te pakken. De kantonrechter heeft de werkgever in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingslocatie ’s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 8353685 \ EJ VERZ 20-91
beschikking van 19 november 2020
in de zaak van:

[verzoeker sub 1]

[verzoeker sub 2]

beiden wonende te [plaats]
gemachtigde mr. G.P. Geelkerken
verzoekende partijen
en

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerder sub 1]

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerder sub 2]

beide gevestigd te [plaats]
gemachtigde mr. C.J. Driessen
verwerende partijen
Partijen worden hierna werknemers en [verweerders] . genoemd waar verzoekers respectievelijk verweerders gezamenlijk worden bedoeld. Als werknemers afzonderlijk worden bedoeld, zullen zij worden vermeld met hun achternaam. Als de vennootschappen afzonderlijk worden bedoeld, zullen deze worden aangeduid als [verweerder sub 1] respectievelijk [verweerder sub 2] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de tussenbeschikking van 6 juli 2020 en de daarin genoemde processtukken;
  • de toelichting loon na verstrekken loonstroken en vermeerdering van eis, ingediend namens de werknemers;
  • de reactie daarop van [verweerders] .
1.2.
De kantonrechter zal vandaag verder beslissen op het verzoek.

2.Wat is er al beslist?

2.1.
De kantonrechter heeft in haar tussenbeschikking geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomsten van werknemers niet op 31 december 2019 zijn geëindigd. De arbeidsovereenkomsten zijn namelijk niet tijdig op de wettelijk voorgeschreven wijze opgezegd.
2.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat het onderlinge vertrouwen tussen partijen tot een dieptepunt is gedaald. De arbeidsrelatie wordt door beide partijen als ernstig verstoord ervaren. De kantonrechter heeft in de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden en in het gedeelde gevoelen dat er geen enkele vertrouwensbasis meer is voldoende reden gezien om de arbeidsovereenkomsten op een nader te bepalen tijdstip te ontbinden.
2.3.
De kantonrechter blijft bij de hierboven vermelde conclusies.

3.Waarover moet nog worden beslist?

3.1.
De kantonrechter heeft in haar beschikking van 6 juli 2020 geschreven dat zij de termijn waarop zij de arbeidsovereenkomsten zal ontbinden pas zal vaststellen op het moment dat zij kan beoordelen of de verstoorde arbeidsverhouding aan één van de betrokken partijen ernstig te verwijten is.
3.2.
Antwoord op de vraag naar ernstige verwijtbaarheid is met name van belang voor de aanspraak die werknemers hebben gemaakt op een transitievergoeding en een billijke vergoeding in het geval hun arbeidsovereenkomsten zouden zijn beëindigd dan wel op grond van hun subsidiaire verzoek ex artikel 7:671c BW worden beëindigd. De werknemers hebben [verweerders] . onder meer verweten dat zij werknemers structureel onder het geldende cao-loon hebben betaald, overwerktoeslagen niet hebben betaald en/of vakanties niet hebben doorbetaald. Of werknemers daarin gelijk hebben, zal uit een analyse van de loonspecificaties moeten blijken. Omdat [verweerders] . een belangrijk deel van die specificaties pas na de mondelinge behandeling in het geding hebben gebracht, heeft de kantonrechter werknemers in de gelegenheid gesteld om op die nagestuurde loonspecificaties te reageren. Van werknemers mag worden verwacht dat zij hun stellingen over het ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerders] . inzichtelijk maken.
3.3.
Werknemers hebben na bestudering van de loonspecificaties aanleiding gezien om hun verzoek te vermeerderen.

4.Visie werknemers

4.1.
Werknemers stellen in de eerste plaats dat er nooit vakantiedagen zijn uitbetaald en ook is er door [verweerders] . nooit rekening gehouden met opbouw van vakantiedagen. Vakantiedagen staan niet op de loonstroken genoteerd. Als er wegens vakantie minder werd gewerkt door werknemers, dan werd er geen loon aan hen betaald.
4.2.
[verzoeker sub 2] heeft altijd bij [verweerders] . gewerkt. [verweerders] . werken in de sector open teelten en voor die sector geldt de CAO Open Teelten (hierna: de CAO). Dit is ook in de arbeidsovereenkomst van 2012 vermeld. Vergelijking van de loonstroken van [verzoeker sub 2] met de allerlaagste loonschaal in de CAO wijst uit dat het aan [verzoeker sub 2] uitbetaalde (uur)loon veel te laag is geweest. Verder is onduidelijk (en dus niet controleerbaar) of er toeslagen zijn betaald. Op de loonstroken zijn geen toeslagen vermeld, terwijl [verzoeker sub 2] wel overuren heeft gemaakt en op ongebruikelijke tijden heeft gewerkt. Uit een vergelijking van de op de loonstroken vermelde uren en de uren die [verzoeker sub 2] heeft bijgehouden, volgt verder dat er door [verweerders] . te weinig uren in aanmerking zijn genomen bij de verloning en dat er dus ook te weinig uren zijn uitbetaald. [verzoeker sub 2] heeft gesteld dat [verweerders] . zeer onregelmatig betaalde en dat de gedane betalingen niet overeen komen met de loonstroken. Vakantietoeslag is nooit uitbetaald.
4.3.
[verzoeker sub 1] heeft bij diverse opdrachtgevers gewerkt. Hem is bij uitzending door [verweerders] . nooit meegedeeld welke beloning hem per inlening zou toekomen. Op grond van de wet WAADI, dienen [verweerders] . het loon te betalen dat vaste werknemers ontvangen bij de bedrijven waaraan [verzoeker sub 1] is uitgeleend. Een aantal inlenende bedrijven valt onder de CAO Bouwnijverheid. Vergelijking met het loon dat [verzoeker sub 1] heeft ontvangen in de tijdvakken dat hij aan die bedrijven is uitgeleend met het loon in de laagste loontabel van de CAO Bouwnijverheid wijst uit dat er te weinig uurloon is betaald. Ook zijn er te weinig uren uitbetaald. Dit volgt uit een vergelijking van de uren die op de loonstroken zijn vermeld met de uren die zijn vermeld op de urenbriefjes die zijn ondertekend door de inlenende bedrijven. Aan [verzoeker sub 1] is nooit vakantietoeslag uitbetaald. Verder zijn ook op zijn loonspecificaties geen toeslagen vermeld. De bedragen die aan hem zijn betaald fluctueerden.
4.4.
Wat hiervoor is geschreven, leidt volgens werknemers al tot de conclusie dat er ernstig verwijtbaar is gehandeld door [verweerders] . Werknemers hadden alle reden om vragen te stellen over de uitbetaling van hun salaris nadat zij door hun tolk (mevrouw [A] ) waren geattendeerd op onregelmatigheden. Die vragen zijn echter niet beantwoord maar hebben ertoe geleid dat werknemers op straat zijn gezet. Niet alleen werd hen ten onrechte verteld dat hun arbeidsovereenkomst was afgelopen, ook moesten zij opeens op zoek naar een andere woning omdat ze de woning die hen vanuit het werk ter beschikking was gesteld op heel korte termijn moesten verlaten. Verder hebben [verweerders] . het arbeidsongeval dat [verzoeker sub 1] op 17 januari 2019 is overkomen, pas in augustus 2020 aangemeld bij de bedrijfsarts. Daarbij hebben zij een verkeerde (veel latere) datum van het ongeval vermeld. Dit alles heeft ertoe geleid dat er een ernstige vertrouwensbreuk is ontstaan.
4.5.
Werknemers zijn van plan om via een dagvaardingsprocedure een loonvordering in te stellen tegen [verweerders] . Omdat de precieze omvang van het hen toekomende loon pas in die procedure zal komen vast te staan en omdat [verweerders] . nog steeds niet alle loonspecificaties hebben overlegd, kunnen werknemers nog niet de hoogte becijferen van de transitievergoeding die hen toekomt. Op basis van de verstrekte gegevens over 2019 hebben zij berekend dat er in elk geval aanspraak bestaat op een vergoeding van € 4.131,87 voor [verzoeker sub 2] en van € 6.610,93 voor [verzoeker sub 1] , uitgaande van einde dienstverband per 1 september 2020. Zij verzoeken (in de vorm van vermeerdering van hun verzoek) om [verweerders] . te veroordelen tot betaling van deze bedragen bij wijze van voorschot op wat hen aan transitievergoeding zal toekomen. Werknemers wensen zich het recht op het resterend deel van de transitievergoeding voor te behouden.
4.6.
Verder hebben zij het verzoek vermeerderd met een aanvullende vergoeding wegens kosten voor juridische bijstand van € 9.365,40.

5.Visie [verweerders] .

5.1.
[verweerders] zeggen dat zij zich altijd keurig aan hun arbeidsrechtelijke verplichtingen hebben gehouden. Als onderbouwing daarvoor hebben zij een verklaring in het geding gebracht van hun salarisadministrateur, waaruit blijkt dat de werknemers minimaal conform of hoger worden beloond dan is voorgeschreven in de CAO Open Teelten.
5.2.
Verder houden [verweerders] . maar € 5,00 per dag in aan huur (incl. nutsvoorzieningen), terwijl dat wel € 15,00 zou mogen zijn.
5.3.
Aan werknemers zijn nooit vakantiedagen uitbetaald omdat deze dagen altijd werden opgenomen. Uit de loonstrookjes blijkt dat het vakantiegeld altijd in juni is uitbetaald. Werknemers kwamen altijd uren tekort omdat ze vaak naar Polen gingen als ze even hadden gewerkt en weer geld hadden.
5.4.
[verweerders] . betwisten dat [verzoeker sub 1] structureel bij derden te werk is gesteld. Ter onderbouwing daarvan hebben ze een aantal verklaringen overgelegd van directeuren van de door [verzoeker sub 1] genoemde bedrijven.
5.5.
De werkbriefjes die door [verzoeker sub 1] zijn overgelegd zijn door hem zelf gemaakt en niet door [verweerders] . goedgekeurd.

6.Tot welke conclusies komt de kantonrechter

Doorbetaling tijdens vakantie?

6.1.
Werknemers hebben aangevoerd dat zij tijdens hun vakanties niet zijn doorbetaald. [verweerders] . hebben dit niet tegengesproken. Zij stellen slechts dat er geen vakantiedagen zijn uitbetaald omdat alle dagen zijn opgenomen. Dat is echter niet punt dat werknemers maken. Hun stelling is dat als zij vakantiedagen opnamen, [verweerders] . over die dagen geen loon doorbetaalde.
6.2.
In artikel 7:634 BW staat dat de werknemer aanspraak heeft op vakantie van ten minste vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad. In artikel 7:639 BW staat dat de werknemer gedurende de vakantie recht op loon behoudt.
6.3.
Naast het gegeven dat [verweerders] . niet hebben betwist dat dagen waarop werknemers vakantie hadden niet zijn doorbetaald, bieden ook de overgelegde loonstroken een onderbouwing van de stelling van werknemers dat dagen waarop zij met vakantie waren niet zijn doorbetaald. Op de loonstroken staan de aantallen dagen vermeld die bij loonberekening in aanmerking zijn genomen. Die aantallen vertonen per maand verschillen, waarbij opvalt dat in maanden waarin vermoedelijk vakantie is opgenomen nauwelijks dagen zijn betaald. Als voorbeeld hiervan verwijst de kantonrechter naar de loonspecificaties over de maanden december 2016, september 2017, december 2018, december 2019.
6.4.
[verweerders] . hebben geen bevredigende verklaring gegeven voor het gegeven dat in genoemde maanden (en ook in andere maanden) veel minder dagen zijn uitbetaald dan op basis van een werkweek van 40 uur verwacht had mogen worden. De niet onderbouwde stelling dat werknemers vaak uren te kort kwamen omdat ze vaak naar Polen gingen, overtuigt de kantonrechter niet. Als uit die stelling al zou moeten worden begrepen dat aan werknemers onbetaald verlof is verleend in al de maanden dat er maar een beperkt aantal dagen is uitbetaald, dan had het op de weg van [verweerders] . gelegen om dit van (tenminste enige) onderbouwing te voorzien. De kantonrechter vindt dus dat [verweerders] . niet deugdelijk hebben weersproken dat zij hun wettelijke verplichting tot loondoorbetaling tijdens vakantiedagen hebben verzaakt. Dit betekent dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van werknemers op dit punt. Dat [verweerders] . niet hebben voldaan aan de verplichting om loon door te betalen tijdens vakanties van de werknemers vindt de kantonrechter ernstig verwijtbaar aangezien daarvoor geen aannemelijke verklaring is gegeven.
Is er te weinig salaris aan werknemers betaald?
6.5.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerders] . ten aanzien van [verzoeker sub 2] volstaan met de stelling dat zij altijd keurig aan hun arbeidsrechtelijke verplichtingen hebben voldaan. Zij hebben hieraan toegevoegd dat werknemers minimaal of hoger worden beloond dan de CAO Open Teelten. Om deze stellingen kracht bij te zetten hebben ze verwezen naar een verklaring van hun salarisadministrateur. Daargelaten dat deze (uiterst summiere) verklaring met name betrekking heeft op (hier niet ter zake doende) pensioenafdrachten die [verweerders] . zouden hebben gedaan, verklaart de salarisadministrateur dat werknemers minimaal of hoger worden beloond
volgens het wettelijk minimum loon. De verklaring van de salarisadministrateur biedt dus geen steun aan de stelling dat [verweerders] . de werknemers volgens de geldende CAO(’s) hebben betaald. De kantonrechter merkt in dit verband nog op dat zij zich heeft gerealiseerd dat werknemers nog niet op de verklaring van de salarisadministrateur hebben kunnen reageren. Omdat de kantonrechter die verklaring niet in het nadeel van werknemers laat meewegen, heeft zij de werknemers niet om een reactie op die verklaring gevraagd. Een reactie zou werknemers niet in een betere positie brengen en de procedure verder vertragen.
6.6.
De kantonrechter vindt dat werknemers overtuigend hebben toegelicht dat zij structureel zijn onderbetaald.
6.6.1.
Vast staat dat voor [verzoeker sub 2] de CAO Open Teelten van toepassing is geweest. Dit volgt uit de arbeidsovereenkomst die zij in 2012 heeft gesloten met [verweerder sub 2] en uit het feit dat [verweerder sub 1] verplicht is aangesloten bij die CAO. De kantonrechter stelt vast dat [verweerders] . de berekening van het uurloon dat aan [verzoeker sub 2] in de verschillende jaren is betaald, niet hebben weersproken. Dit geldt evenzeer voor de vergelijking die door de gemachtigde van werknemers is gemaakt tussen het aan [verzoeker sub 2] betaalde uurloon en het op grond van de CAO tenminste verschuldigde uurloon, waarbij de gemachtigde is uitgegaan van de allerlaagste loonschaal die in de CAO is opgenomen. De kantonrechter gaat dus uit van de juistheid van zowel de berekening als de vergelijking. Uit de vergelijking blijkt dat er structureel minder per uur is betaald dan waarop [verzoeker sub 2] (tenminste) recht had.
6.6.2.
[verweerders] . hebben betwist dat [verzoeker sub 1] structureel bij derden te werk is gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [verweerders] . verklaard dat dit alleen gebeurde in rustige en/of natte periodes. Ter onderbouwing van die betwisting hebben [verweerders] . verklaringen in het geding gebracht van een aantal directeuren van bedrijven waaraan [verzoeker sub 1] in de loop der jaren is uitgeleend. De werknemers hebben ook op deze verklaringen nog niet kunnen reageren. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om de procedure te vertragen door een reactie op die verklaringen te vragen. Ook in het geval [verweerders] . worden gevolgd in hun stelling dat [verzoeker sub 1] slechts incidenteel is uitgeleend aan andere bedrijven, werpt dit namelijk geen wezenlijk ander licht op de kwestie van de onderbetaling. De kantonrechter merkt ter toelichting op dat de CAO Open Teelten ook op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker sub 1] van toepassing zou zijn als er (bij wijze van veronderstelling) vanuit gegaan zou worden dat uitlening op incidentele basis zou hebben plaatsgevonden en [verzoeker sub 1] het merendeel van zijn tijd zou hebben gewerkt voor [verweerders] . In dat geval zou gelden wat de kantonrechter in rechtsoverweging 6.6.1. heeft geschreven over de toepasselijkheid van de CAO.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerders] . de berekening die de gemachtigde van werknemers heeft gemaakt van het aan [verzoeker sub 1] uitbetaalde uurloon over de jaren, niet hebben tegengesproken. De kantonrechter gaat dus uit van de juistheid daarvan. Als deze uurlonen worden vergeleken met wat er op grond van de CAO Open Teelten minimaal had moeten worden betaald, dan moet de conclusie zijn dat ook ten opzichte van die CAO is onderbetaald. Aangezien voor beoordeling van de vraag of [verweerders] . ernstig verwijtbaar hebben gehandeld niet relevant is hoeveel salaris er precies aan werknemers is onthouden, kan discussie over de vraag of er wel of niet structureel is uitgeleend in deze procedure achterwege blijven. De kantonrechter merkt hierbij op dat van een werkgever mag en moet worden verwacht dat hij nagaat of de verloning in overeenstemming is met de CAO. Uit het feit dat er (zelfs) niet conform de CAO Open Teelten is verloond, volgt al dat [verweerders] . op dit punt ernstig in gebreke zijn gebleven..
6.6.3.
Werknemers hebben verder gesteld dat er geen toeslagen zijn uitbetaald, terwijl er wel is overgewerkt en op ongebruikelijke tijden is gewerkt. [verweerders] . hebben hier tegenin gebracht dat tussen 6 en 18 uur gewerkte uren geen overuren zijn met een procentuele verhoging. De kantonrechter vindt dat een ontoereikende betwisting van de stelling van werknemers dat hen overwerktoeslag is onthouden. De kantonrechter heeft bij haar oordeel betrokken dat werknemers hun stellingen hebben onderbouwd met zelf bijgehouden urenoverzichten en met werkbriefjes. Uit de urenoverzichten is onder meer af te leiden dat er zeer regelmatig op zaterdagen is gewerkt. Op grond van artikel 13 lid 3 van de CAO geldt dan een ‘venstertoeslag’ van 35%. Als [verweerders] . van mening zouden zijn dat de in het geding gebrachte urenoverzichten niet kloppen, dan had het op hun weg gelegen om inzichtelijk te maken waar de onjuistheden in de overzichten zitten. Als werkgever hebben zij het namelijk in hun macht om dat inzicht te geven. De urenoverzichten van [verzoeker sub 2] zijn door [verweerders] . in hun reactie niet genoemd, laat staan betwist. Ten aanzien van de overzichten van [verzoeker sub 1] hebben [verweerders] . enkel gesteld dat deze door hemzelf zijn gemaakt. Dit laatste is juist en ook vermeld door de gemachtigde van werknemers, maar dat enkele feit maakt de overzichten nog niet van onwaarde. De werkbriefjes die [verzoeker sub 1] in het geding heeft gebracht, worden door [verweerders] . eveneens betwist met de stelling dat deze door [verzoeker sub 1] zelf zijn gemaakt, waaraan is toegevoegd dat die briefjes niet door [verweerders] . zijn goedgekeurd. Nog daargelaten dat dit niet onderbouwde stellingen zijn, merkt de kantonrechter op dat in elk geval de werkbriefjes uit het jaar 2018 van parafen zijn voorzien. Het had op de weg van [verweerders] . gelegen om toe te lichten waarom aan die werkbriefjes desondanks geen bewijswaarde zou toekomen.
6.6.4.
Verder twisten partijen over de vraag of alle gewerkte uren wel zijn uitbetaald. Werknemers stellen zich op het standpunt dat zij meer uren hebben gewerkt dan op de loonstroken zijn opgenomen en hebben ter onderbouwing daarvan verwezen naar de eigen urenoverzichten. [verweerders] . hebben dit betwist met de stelling dat de urenvermelding op de loonstroken correct is. De kantonrechter ziet geen reden om dit geschilpunt in deze procedure verder te onderzoeken. Dat [verweerders] . ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, staat ook zonder duidelijkheid op dit punt wel vast. Zoals hiervoor al is geschreven, moet als onvoldoende betwist worden vastgesteld dat de werknemers structureel onder CAO-niveau zijn betaald, dat zij niet zijn doorbetaald tijdens hun vakanties en dat hen overwerktoeslagen zijn onthouden. Of er daarnaast ook te weinig uren zijn betaald, zal in de loonvorderingsprocedure moeten worden uitgezocht.
Wat nog meer meetelt bij de ernstige verwijtbaarheid
6.7
Uit de beschikking van 6 juli 2020 volgt dat [verweerders] . de werknemers begin januari 2020 ten onrechte hebben meegedeeld dat hun dienstverband van rechtswege was beëindigd. Vast staat dat zij werknemers ook hebben opgedragen om binnen een paar dagen tijd de woonruimte te verlaten, die zij via [verweerders] . huurden. Verder staat (als niet weersproken) vast dat [verweerders] . hun re-integratieverplichtingen, voortvloeiend uit artikel 7:658a BW, hebben verzaakt nadat [verzoeker sub 1] een arbeidsongeval was overkomen terwijl hij aan het werk was bij een bedrijf waaraan hij door [verweerders] . was uitgeleend. Onweersproken is namelijk gesteld dat [verweerders] . pas in augustus 2020 de bedrijfsarts hebben ingeschakeld, terwijl het arbeidsongeval al op 17 januari 2019 had plaatsgevonden. Dat er in de tussentijd sprake is geweest van enige re-integratieactiviteit aan de zijde van [verweerders] . is gesteld noch gebleken, terwijl in 2019 nog sprake was van een onbestreden dienstverband tussen [verweerders] . (althans één van hen) en [verzoeker sub 1] . Dat al het voorgaande, gevoegd bij de hierboven besproken onderbetaling, heeft geleid tot een ernstig verstoorde arbeidsrelatie vindt de kantonrechter alleszins begrijpelijk.
Waar leidt dit alles toe?
6.8.
De kantonrechter vindt dat de werknemers overtuigend hebben toegelicht en onderbouwd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerders] . dat heeft geleid tot een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomsten ontbinden per 1 januari 2021. Dit betekent dat het loon van werknemers tot die datum in beginsel zal moeten worden doorbetaald, waarbij uiteraard artikel 7:628 BW in ogenschouw moet worden genomen. Tegen de door werknemers verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente is geen verweer gevoerd en dus zullen die ook worden toegewezen.
6.9.
Omdat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerders] . komt aan werknemers een transitievergoeding toe. Vaststaat dat [verweerders] . werknemers te weinig hebben betaald. Partijen twisten nog over enige onderwerpen die van belang zijn om vast te kunnen stellen hoeveel te weinig er is betaald. Die geschilpunten vergen nader onderzoek en wellicht bewijsvoering. Aangezien werknemers hebben aangekondigd een afzonderlijke loonvorderingsprocedure te zullen starten, ligt het voor de hand om in dat kader de loonaanspraken van werknemers exact vast te stellen. Dit betekent dat de hoogte van de transitievergoeding nu nog niet te bepalen is. De kantonrechter zal werknemers daarom, zoals verzocht, een voorschot toekennen op de hen toekomende transitievergoeding. De exacte hoogte van de transitievergoeding zal te zijner tijd moeten worden bepaald aan de hand van de nog vast te stellen lonen per maand. Omdat werknemers in hun berekening van de voorschotten zijn uitgegaan van 1 september 2020 als datum waarop ontbinding van de arbeidsovereenkomsten plaats vindt en de kantonrechter de ontbindingsdatum zal vaststellen op 1 januari 2021, zal de kantonrechter de voorschotten herrekenen op basis van de vastgestelde ontbindingsdatum.
6.10.
Werknemers hebben naast de transitievergoeding ook aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding. [verzoeker sub 2] vindt een vergoeding van € 25.000,00 billijk en [verzoeker sub 1] vindt een vergoeding van € 80.000,00 passend. Zij hebben ter onderbouwing van hun verzoeken aangevoerd dat hen ten onrechte de deur is gewezen door [verweerders] . en dat zij hun huisvesting op heel korte termijn hebben moeten ontruimen. Dit heeft hen veel spanning opgeleverd. Werknemers hadden een dienstverband voor onbepaalde tijd en door de handelwijze van [verweerders] . is die zekerheid weggevallen. Aannemelijk is dat zij elders een lager salaris zullen gaan verdienen dan waarop zij bij [verweerders] . aanspraak hadden. Voor [verzoeker sub 2] heeft dit risico zich al verwezenlijkt. Daarnaast zijn werknemers aangewezen op huisvesting waarvan de lasten aanmerkelijk hoger zijn dan zij voor de huisvesting betaalden die zij via [verweerders] . ter beschikking hadden. Het verschil in huurlasten bedraagt ruim € 600,00 per maand. Verder heeft [verzoeker sub 1] erop gewezen dat hij al geruime tijd arbeidsongeschikt is, mede als gevolg van een arbeidsongeval. Naast lichamelijke klachten kampt [verzoeker sub 1] met psychische klachten, die passen bij depressie. Dit zal hem belemmeren bij het vinden van ander werk.
6.11.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerders] . geen enkel inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen de verzochte billijke vergoedingen. Dit ontslaat de kantonrechter echter niet van een inhoudelijke beoordeling van de verzochte vergoedingen, waarbij uitgangspunt is dat werknemers worden gecompenseerd voor de gevolgen die het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerders] . voor hen heeft gehad. De kantonrechter gaat bij haar beoordeling uit van de juistheid van de feiten en omstandigheden die werknemers aan hun verzoek om een billijke vergoeding ten grondslag hebben gelegd. Daartegen is namelijk geen verweer gevoerd.
6.11.1
De kantonrechter stelt de billijke vergoeding voor [verzoeker sub 2] vast op een bedrag van € 13.250,00. Ter toelichting op deze beslissing merkt de kantonrechter op dat vaststaat dat [verzoeker sub 2] vanaf medio 2012 naar tevredenheid bij [verweerders] . heeft gewerkt. Verder staat vast dat zij sinds 11 februari 2020 werkzaam is bij [B] op basis van een dienstverband van 40 uur per week voor een bedrag van
€ 9,80 per uur. Dit levert een loonverschil op van € 1,67 per uur ten opzichte van het loon dat haar op grond van de CAO toekomt voor haar werk bij [verweerders] . Inclusief vakantiebijslag komt dit neer op een (namens [verzoeker sub 2] becijferde) inkomensachteruitgang van € 2.885,76 per jaar. Aangenomen mag worden dat het dienstverband dat zij bij [verweerders] . had, zou hebben doorgelopen tot (tenminste) de datum waarop de arbeidsovereenkomst in deze procedure wordt ontbonden. Verder staat vast dat werknemers sinds januari 2020 zijn aangewezen op aanmerkelijk duurdere huisvesting dan zij hadden tijdens hun dienstverband bij [verweerders] . Het feit dat zij op stel en sprong moesten vertrekken is daar mede debet aan. Het verschil in lasten bedraagt € 614,50 per maand. Aangezien de werknemers samenwonen, draagt [verzoeker sub 2] de helft van de hogere huisvestingslasten. Berekend over een jaar komt dit voor haar neer op € 3.687,00. Verder heeft [verzoeker sub 2] onweersproken gesteld dat zij extreem veel spanning heeft ondervonden als gevolg van de handelwijze van [verweerders] . Zoals hiervoor is beschreven, is die handelwijze aan te merken als ernstig verwijtbaar. De kantonrechter heeft in dit verband ook meegewogen dat de problemen tussen partijen zeer waarschijnlijk zijn ontstaan nadat werknemers bij [verweerders] . vragen zijn gaan stellen over hun rechtspositie. Dat zij alle recht hadden om die vragen te stellen, volgt uit het feit dat inmiddels is gebleken dat zij jarenlang onderbetaald zijn. De kantonrechter vindt de handelwijze van [verweerders] . des te kwalijker omdat het gaat om werknemers die de Nederlandse taal niet (goed) machtig zijn en zowel voor werk als huisvesting afhankelijk waren van [verweerders] .
6.11.2
De billijke vergoeding voor [verzoeker sub 1] stelt de kantonrechter vast op € 27.500,00. De kantonrechter merkt op dat een aantal omstandigheden dat al in de vorige rechtsoverweging is beschreven ook voor [verzoeker sub 1] geldt. Het betreft de duur van zijn dienstverband, de hogere huisvestingslasten, de extreme spanning die de handelwijze van [verweerders] . heeft opgeleverd en de ernstige verwijtbaarheid van de handelwijze van [verweerders] . Voor [verzoeker sub 1] geldt ook nog dat hij vanaf 17 januari 2019 arbeidsongeschikt is geraakt als gevolg van een arbeidsongeval dat hem is overkomen, terwijl hij in opdracht van [verweerders] . aan het werk was. Vast staat dat [verzoeker sub 1] niet eerder dan in augustus 2020 een uitnodiging heeft gekregen van de bedrijfsarts omdat [verweerders] . de bedrijfsarts niet eerder hebben ingeschakeld. Niet is gesteld of gebleken dat [verweerders] . op andere wijze invulling hebben gegeven aan de re-integratieverplichtingen die voortvloeien uit artikel 7:658a BW. [verzoeker sub 1] heeft gesteld dat hij door [verweerders] . is gemaand naar Polen te gaan om zich daar te laten behandelen en de zaak verder stil te houden. Omdat dit alles niet is weersproken door [verweerders] . gaat de kantonrechter van de juistheid van die stellingen uit. Dat [verweerders] . hun re-integratieverplichtingen hebben verzaakt, vindt de kantonrechter erg kwalijk. Deze verplichtingen zijn in de wet opgenomen om te waarborgen dat een werkgever zodanige maatregelen neemt dat een werknemer, die in verband met arbeidsongeschiktheid wegens ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, zo snel mogelijk weer in staat wordt gesteld het werk te hervatten. [verzoeker sub 1] is door de houding van [verweerders] . lang verstoken gebleven van adequate zorg en aandacht van de kant van zijn werkgever. Naast emotionele schade die dit kan veroorzaken, kan dit een werknemer ook belemmeren in zijn herstel, althans dit herstel vertragen wat negatieve consequenties kan hebben voor zijn kansen op de arbeidsmarkt. [verzoeker sub 1] heeft in dit verband aangegeven nog altijd last te hebben van fysieke en psychische klachten.
De kantonrechter weet niet hoelang de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker sub 1] nog kan duren, omdat het dossier daarover geen informatie bevat. Wel is aannemelijk dat [verzoeker sub 1] inkomensverlies zal lijden ten opzichte van het loon dat hem zou toekomen uit zijn dienstverband bij [verweerders] . Onweersproken is gesteld dat [verzoeker sub 1] zal worden teruggeworpen op het minimumloon dat nu € 9,54 bedraagt. De kantonrechter neemt bij gebrek aan verdere informatie een bedrag van € 3.200,00 aan als inkomensverlies bij bepaling van de billijke vergoeding in aanmerking. Zij wijst er in dit verband op dat in de lopende letselschadeprocedure, aan de hand van berekeningen, het resterende deel van het inkomensverlies voor vergoeding in aanmerking kan worden gebracht.
Welke vennootschap moet worden aangemerkt als (laatste) werkgever?
6.12.
Tot dusver heeft de kantonrechter in het midden gelaten welke van de in rechte betrokken vennootschappen moet worden aangemerkt als (laatste) werkgever in deze procedure. Het standpunt van werknemers dat beide vennootschappen moeten worden aangemerkt als werkgever omdat zij de heersende onduidelijkheid met hun handelwijze hebben opgeroepen, vindt de kantonrechter niet juist. Vast staat dat werknemers er zelf ook vanuit zijn gegaan dat ze maar één werkgever (tegelijk) hebben gehad. Bovendien kan het veroordelen van beide vennootschappen executieproblemen opleveren. Er is namelijk geen hoofdelijke veroordeling verzocht en het ligt niet voor de hand om beide vennootschappen tot het geheel te veroordelen.
6.13.
In het verlengde van wat zij in rechtsoverweging 4.4. van haar beschikking van 6 juli 2020 heeft vermeld, vindt de kantonrechter dat uitgegaan moet worden van opvolgend werkgeverschap. Dat betekent dat [verweerder sub 1] moet worden aangemerkt als (laatste) werkgever. De kantonrechter baseert dit oordeel op inhoudelijke gronden en verwijst voor die gronden naar wat zij in haar eerdere beschikking daarover heeft geschreven. Omdat er sprake is van opvolgend werkgeverschap zal [verweerder sub 1] , als opvolgend werkgever, worden veroordeeld tot betaling van de vergoedingen die de kantonrechter aan de werknemers zal toekennen. Uitgaande van opvolgend werkgeverschap is het namelijk het dienstverband met [verweerder sub 1] dat door ontbinding eindigt. Het is aan [verweerder sub 1] om op [verweerder sub 2] regres te nemen, voor zover zij daar aanleiding voor zou zien.
Overige verzoeken
6.14.
Werknemers hebben verzocht om [verweerder sub 1] te gebieden om [verzoeker sub 2] toe te laten tot het werk en om [verweerder sub 1] te gebieden om de re-integratie van [verzoeker sub 1] op te pakken. Aangezien de arbeidsovereenkomsten van beide werknemers doorlopen tot 1 januari 2021 rust op [verweerder sub 1] de verplichting tot loondoorbetaling. Of hij ook gebruik wil maken van door [verzoeker sub 2] voor dat loon te leveren arbeid is in beginsel aan [verweerder sub 1] en kan alleen door [verzoeker sub 2] worden afgedwongen als zij daar een belang bij heeft. Dat zij een belang bij tewerkstelling heeft, is niet gesteld. De kantonrechter zal haar verzoek daarom afwijzen. Dit ligt anders voor het verzoek van [verzoeker sub 1] dat is gericht op het starten van re-integratieactiviteiten. Uit wat hiervoor onder rechtsoverweging 6.11.2 is geschreven volgt het belang van [verzoeker sub 1] . Uit het laatste processtuk van werknemers is af te leiden dat [verweerder sub 1] inmiddels een start heeft gemaakt met re-integratie aangezien zij de bedrijfsarts heeft ingeschakeld. Gelet op de houding van [verweerder sub 1] , vindt de kantonrechter oplegging van de gevraagde dwangsom desalniettemin aangewezen. Overigens heeft [verweerder sub 1] geen verweer gevoerd daartegen. Der kantonrechter zal aan de dwangsom een maximum verbinden.
6.15.
Verder hebben werknemers verzocht om [verweerder sub 1] te gebieden om hen huisvesting ter beschikking te stellen, vergelijkbaar met wat zij hadden qua prijs en aard. De kantonrechter zal dit verzoek afwijzen omdat zij bij toekenning van de billijke vergoeding de lastenverhoging al heeft verdisconteerd. Bovendien zal de arbeidsverhouding eindigen per 1 januari 2021 en daarmee zou ook de gekoppelde huisvestingsverplichting komen te vervallen.
Proceskosten
6.16.
Werknemers hebben verzocht om een vergoeding van de door hen daadwerkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand, naast de gebruikelijke (forfaitaire) proceskostenvergoeding. De kantonrechter vindt dat er in deze zaak aanleiding is om [verweerder sub 1] te veroordelen tot vergoeding van de gevraagde kosten. Zij heeft daarbij in beschouwing genomen dat de gemachtigde van werknemers in het voortraject al heeft getracht [verweerder sub 1] met tal van argumenten te overtuigen van de onhoudbaarheid van haar standpunten. Verder moet worden vastgesteld dat de gemachtigde van werknemers onevenredig veel werk heeft moeten verzetten om aan te tonen dat werknemers structureel zijn onderbetaald. Hoewel [verweerders] . dit zijn blijven betwisten, hebben zij geen enkel steekhoudend argument aangedragen ter onderbouwing van deze betwisting. In een dergelijke situatie vindt de kantonrechter een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand redelijk. De hoogte van de verzochte proceskostenvergoeding is door [verweerder sub 1] niet betwist. De kantonrechter zal daarom een vergoeding toekennen van in totaal € 14.955,60 inclusief btw, zoals is verzocht en onderbouwd. Daarnaast dient [verweerder sub 1] het door werknemers betaalde griffierecht van € 499,00 te betalen.

7.De beslissing

De kantonrechter,
- ontbindt de arbeidsovereenkomsten van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 1] met [verweerder sub 1] per 1 januari 2021 en veroordeelt [verweerder sub 1] om het loon vanaf 1 januari 2020 tot de datum van ontbinding door te betalen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente;
- gebiedt [verweerder sub 1] om de re-integratie van [verzoeker sub 1] op te pakken binnen 14 dagen na de datum waarop deze beschikking is gewezen, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat [verweerder sub 1] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
- veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [verzoeker sub 2] te betalen een billijke vergoeding van
€ 13.250,00 en een voorschot op de transitievergoeding waarop zij recht heeft van
€ 4.300,51;
- veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [verzoeker sub 1] te betalen een billijke vergoeding van
€ 27.500,00 en een voorschot op de transitievergoeding waarop hij recht heeft van
€ 6.895,28;
- veroordeelt [verweerder sub 1] om aan werknemers te betalen een vergoeding wegens gemaakte kosten voor juridische bijstand van € 14.955,60 inclusief btw;
- veroordeelt [verweerder sub 1] in de proceskosten, die tot vandaag worden begroot op
€ 499 wegens betaald griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum waarop deze beschikking is gegeven;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.