ECLI:NL:RBOBR:2020:7004

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
8154516 EJ VERZ 19-444
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en overgang van onderneming in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak staat de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet centraal. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag van de werknemer, die werkzaam was als haarstylist, niet rechtsgeldig is gegeven. De werknemer had zich ziekgemeld en er waren onderhandelingen gaande over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever, Salon Service Nederland B.V. (SSN), had de werknemer op staande voet ontslagen omdat zij een eigen kapsalon zou zijn begonnen, wat in strijd zou zijn met de geldende CAO. De kantonrechter oordeelt echter dat de werknemer niet in strijd met de CAO heeft gehandeld, omdat de werkzaamheden voor haar eigen kapsalon nog niet daadwerkelijk waren begonnen. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de werknemer bedrijfsmatige werkzaamheden had verricht tijdens haar ziekte.

Daarnaast wordt de vraag van overgang van onderneming behandeld. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een overgang van onderneming, omdat de activa van SSN zijn overgedragen aan Kolor B.V. en de werknemer met terugwerkende kracht in dienst is getreden bij Kolor. De kantonrechter vernietigt het ontslag op staande voet en verklaart dat de werknemer recht heeft op haar loon en niet opgenomen vakantie-uren. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 maart 2020, maar de werknemer heeft geen recht op een transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst niet langer dan 24 maanden heeft geduurd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer: 8154516 EJ VERZ 19-444
beschikking d.d. 17 januari 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P. van Hoef,
tegen

1.Salon Service Nederland B.V.,

2. Kolor B.V.,
beiden gevestigd te Boxmeer,
verweersters,
gemachtigde: mr. M.G. Spijker.
Partijen worden hierna [verzoekster] en SSN c.s. (vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Verweerster sub 1 wordt ook wel “SSN” of “Colori” genoemd. Verweerster sub 2 afzonderlijk wordt “Kolor” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 7 november 2019 ter griffie ontvangen verzoekschrift van [verzoekster] , met producties;
b. het op 6 december 2019 ter griffie ontvangen verweerschrift van SSN c.s., tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek en (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek, met producties;
c. de bij brief van 10 december 2019 van mr. Van Hoef toegezonden nadere producties (genummerd 28 tot en met 33)
1.2.
Op 13 december 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben nadere inlichtingen verstrekt en hun standpunten toegelicht. Partijen zijn verder over en weer in de gelegenheid gesteld om op elkaars stellingen te reageren. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.

2.De feiten

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten.
2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1998, is met ingang van 1 juli 2018 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van SSN, te weten Salon Service Nederland V.O.F. Zij is daar in dienst getreden in de functie van haarstylist allround.
[A] was een van de beherend vennoten van de vof. Op 21 januari 2019 is de vof ingebracht in SSN (h.o.d.n. Colori), waarvan vanaf dat moment [A] en [B] (indirect) aandeelhouders en bestuurders waren.
2.2.
Daarna is de tussen SSN en [verzoekster] bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2019 verlengd voor de duur van 11 maanden (dus tot en met december 2019). Het (overeengekomen) salaris bedraagt € 9,24 bruto per gewerkt uur, exclusief 8 % vakantietoeslag. De overeengekomen arbeidsomvang bedraagt 32 uren per week. In artikel 18 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de CAO voor het kappersbedrijf (hierna: de CAO) van toepassing is op de arbeidsovereenkomst.
2.3.
Artikel 9.2 onder c van de CAO luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Geen bedrijfsmatig kapperswerk in de vrije tijd: De werknemer mag in zijn vrije tijd geen bedrijfsmatige arbeid verrichten die verband houdt met het Kappersbedrijf. Dit verbod geldt ongeacht of:
  • de werknemer dit voor zichzelf of voor anderen doet;
  • het om betaalde of onbetaalde arbeid gaat;
  • er concurrerend wordt gewerkt.
Overtreding van dit verbod kan voor de werkgever een dringende reden tot ontslag op staande voet opleveren(…)”.
2.4.
[A] – met wie [verzoekster] vanaf medio augustus 2018 een affectieve relatie heeft – is met ingang van 1 augustus 2019 geen bestuurder meer van SSN. Per deze datum is de heer [C] de bestuurder. Daarnaast is [C] de eigenaar en bestuurder van Kolor.
2.5.
Vanaf 13 september tot en met 22 september 2019 zijn [verzoekster] en [A] met vakantie geweest. Tijdens de afwezigheid van [verzoekster] heeft [B] aan het personeel van SSN kenbaar gemaakt dat er diverse problemen binnen het bedrijf zijn geconstateerd, waarvoor [B] [A] verantwoordelijk hield.
2.6.
Op 23 september 2019 heeft [verzoekster] gesproken met [B] en [C] . Tijdens dit gesprek is onder meer aan de orde gekomen dat sprake zou zijn van een lastige arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en SSN vanwege de liefdesrelatie tussen [verzoekster] en [A] . Ook is aan de orde gekomen dat [B] heeft vernomen dat [verzoekster] een eigen kapsalon is begonnen. Hoewel [B] [verzoekster] er enerzijds op heeft gewezen dat het werknemers niet is toegestaan om een eigen kapsalon te hebben, heeft [B] tijdens dat gesprek op de vraag van [verzoekster] of zij wordt ontslagen haar ook meegedeeld dat hij geen legale manier heeft om haar te ontslaan.
2.7.
Op 24 september 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld.
2.8.
In zijn probleemanalyse van 4 oktober 2019 heeft de bedrijfsarts, voor zover hier van belang, het volgende vastgesteld:
“(…)
Er is een werkgerelateerd probleem wat werkhervatting verhinderd (…) Het eigen werk is medisch gezien uitvoerbaar (…) Er dient een oplossing te komen voor de werkgerelateerde problematiek (…) Om tot werkhervatting te kunnen komen wordt dringend geadviseerd om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie. Hiervoor kunnen beide partijen zich juridisch bij laten staan. De casemanager kan hierin ook adviseren. Wanneer dit onvoldoende blijkt kan de inzet van een mediator overwogen worden(…)”.
2.9.
Bij e-mail van 7 oktober 2019 heeft [verzoekster] , voor zover hier van belang, het volgende aan [B] meegedeeld:
“(…)
De bedrijfsarts heeft mij aangegeven dat ik mijn werkzaamheden pas kan en hoef te hervatten als er een passende oplossing is gevonden voor het probleem dat jullie hebben gecreëerd (…) Natuurlijk ben ik bereid mee te werken aan het vinden van een oplossing en het liefste werk ik ook heel erg graag. Het probleem is echter dat jullie allerlei lelijke verhalen vertellen over mij en mijn vriend (…) vervolgens wordt ik door jullie volledig genegeerd maar ook door mijn naasten collega’s. Het is zelfs zo erg dat jullie mij inmiddels ook hebben verwijderd uit de systemen, waardoor ook een rooster inzien of de agenda voor mij onmogelijk wordt gemaakt. Daarnaast hebben jullie laatst een deel van mijn salaris te laat betaald (…) Vanaf het moment dat jullie een goede oplossing hebben gevonden voor het probleem ben ik direct bereid om weer te komen werken (…) Op dit moment vraag ik mij af of de arbeidsrelatie door jullie handelen dusdanig is verstoord dat ik mij afvraag of ik de werkzaamheden überhaupt nog kan oppakken (…) Graag zou ik van jullie een passende oplossing ontvangen(…)”.
2.10.
Bij e-mail van 9 oktober 2019 heeft [B] [verzoekster] uitgenodigd voor een gesprek op 11 oktober 2019.
2.11.
Bij e-mail van 10 oktober 2019 heeft (de gemachtigde van) [verzoekster] aan [B] het voorstel gedaan om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Verder is meegedeeld dat [verzoekster] niet aanwezig zal zijn bij het gesprek op 11 oktober 2019.
2.12.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van SSN c.s. bij e-mail van 10 oktober 2019, voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld:
“(…)
In deze kwestie doet zich een verregaande complicatie voor, die bestaat uit een conflict tussen beide voormalige eigenaren van Salon Service Nederland B.V. waarbij de ene eigenaar sinds kort een affectieve relatie met uw cliënte heeft gekregen. Zonder inhoudelijk uit te wijden over de ontstane problematiek kan ik u wel reeds meedelen dat de escalatie van dien aard is, dat toekomstige samenwerking tussen de compagnons onmogelijk is geworden. Dit maakt een herstel van de werkrelatie met uw cliënt ook moeizaam. Ook is voor cliënte moeilijk te verkroppen dat zijn uittredende compagnon 2 dagen voor vertrek (…) de in februari 2020 aflopende arbeidsovereenkomst met uw cliënt nu reeds verlengt met een periode van 18 maanden. Gevolg hiervan zou zijn dat de vriendin van de uitgetreden eigenaar plotseling in loondienst is bij cliënte tot 1 juni 2021, dit terwijl zij welhaast per direct na de contractverlenging haar werk heeft neergelegd vanwege een arbeidsconflict. De rechtsgeldigheid van deze afspraak staat ter discussie. In dat kader heb ik met cliënte kunnen bespreken om uw voorstel in overweging te nemen. Cliënte meent echter dat het voorstel geen recht doet aan de gegeven situatie. Uw cliënte is niet medisch arbeidsongeschikt geacht, maar voert geen werk uit (…) Bovendien heeft uw cliënte inmiddels elders een dienstbetrekking aanvaardt, althans is zij het in kappersvak voor eigen rekening en risico werkzaamheden gaan verrichten. Uw cliënte is feitelijk dus ook niet beschikbaar voor het verrichten van werk(…)”.
2.13.
Op 11 oktober 2019 is [verzoekster] uit alle groep-Apps van Colori verwijderd.
2.14.
Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft de gemachtigde van SSN c.s., voor zover hier van belang het volgende aan de gemachtigde van [verzoekster] meegedeeld:
“(…)
De heer [B] heeft vernomen dat uw cliënte actief is aangevangen met het opstarten van een eigen kapsalon. Dit doet zij terwijl zij zich bij Salon Service Nederland B.V. heeft ziekgemeld en in dat kader de bedongen werkzaamheden uit haar arbeidsovereenkomst niet langer uitvoert.
De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat er geen sprake van medische arbeidsongeschiktheid bij uw cliënte is. De relatie zou zijn verstoord waardoor werken in de kapsalon en met directe collega’s lastig zou zijn, zolang de lucht niet geklaard is. Uw cliënte verricht dus geen werk, maar geeft ook geen gehoor aan oproepen om te komen praten.
Tot grote verbazing van cliënte blijkt uw cliënte thans dus met het loon wat zij van cliënte ontvangt een eigen kappersbedrijf te zijn gestart. In dat kader wijst cliënte erop dat in artikel 18 van de arbeidsovereenkomst de cao voor het kappersbedrijf is geïncorporeerd. Artikel 9.2 lid c bepaalt het volgende (…)
Cliënte constateerde dat uw cliënte reeds actief van start is gegaan met haar onderneming. Uit vermeldingen op sociale media (…) blijkt dat uw cliënte reeds feitelijke kapperswerkzaamheden is aangevangen. Voorts blijkt ze een inschrijving in de KvK voor haar kappersbedrijf te hebben (…) en blijkt er op internet een werkende site[naam]
te vinden. Het is bijzonder om te zien dat op de website als openingstijden voor afspraken de volledige werkdagen vermeld staan die uw cliënte normaliter voor cliënte behoort te werken.
Dit alles is voor cliënte voldoende redenen om uw cliënteper direct op staande voet te ontslaan.
Aangezien deze e-mail een rechtsgevolg bevat stuur ik tevens een kopie van dit bericht rechtstreeks aan uw cliënte(…)”.
2.15.
Bij e-mail van 23 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan de gemachtigde van SSN c.s. meegedeeld dat [verzoekster] het niet eens is met het ontslag op staande voet en dat zij bereid is haar werkzaamheden te hervatten, voor zover SSN c.s. dit wenst.
2.16.
Het loon over de maand oktober 2019 is onbetaald gebleven. Wel heeft SSN een bedrag van € 422,27 bruto aan vakantiegeld betaald.
2.17.
Op 31 oktober 2019 heeft SSN haar activa en voorraden van de vestiging te Boxmeer overgedragen aan Kolor.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het ontslag op staande voet van 18 oktober 2019 te vernietigen;
2. voor recht te verklaren dat [verzoekster] door de vernietiging van het ontslag op staande voet op grond van overgang van onderneming met ingang van 5 november 2019 in dienst is van Kolor B.V.;
3. voor recht te verklaren:
a. dat het saldo niet-opgenomen vakantie-uren per 18 oktober 2019 156,12 uur bedraagt;
b. dat € 149,15 bruto ten onrechte wegens teveel opgenomen vakantie-uren gekort is;
4. SSN c.s. hoofdelijk te veroordelen – onder toezending van een loonspecificatie – tot betaling van:
a. een bedrag van € 1.323,24 bruto per maand vanaf 1 oktober 2019 tot aan die dag waarop het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd;
b. een bedrag van € 149,15 bruto wegens de onterechte korting op grond van teveel opgenomen vakantie-uren;
c. 50% wettelijke verhoging over de onder a en b genoemde loonbedragen;
5. met veroordeling van SSN c.s. in de kosten van deze procedure.

4.Het tegenverzoek

4.1.
SSN c.s. verzoekt de kantonrechter bij wijze van tegenverzoek, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat – voor zover het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig mocht zijn gegeven – de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen per 1 januari 2020 en [verzoekster] in de onderliggende periode haar werkzaamheden zal hervatten bij de vestiging Deurne;
2. voor zover sprake mocht zijn van een rechtsgeldige opvolgende arbeidsovereenkomst deze te vernietigen op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden;
3. voor zover sprake mocht zijn van een rechtsgeldige opvolgende arbeidsovereenkomst en de vernietiging daarvan niet wordt toegewezen, deze arbeidsovereenkomst (voorwaardelijk) te ontbinden per eerst mogelijke datum, op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, zonder toekenning van een transitievergoeding;
4. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet
5.2.
In deze zaak dient allereerst te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet van 18 oktober 2019 voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW. Als dit namelijk niet het geval is, dan is daarmee gegeven dat de opzegging op 18 oktober 2019 is gedaan tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt (artikel 7:672 lid 2 BW) en dat de opzegging in strijd is met artikel 7:671 BW. Een ontslag op staande voet is geldig, indien aan de volgende eisen is voldaan:
- er is sprake van een dringende reden;
- het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven, en;
- de dringende reden is onverwijld bij het ontslag op staande voet aan de werknemer meegedeeld.
5.3.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 worden - op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW - beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (zie Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643). De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever (zie Hoge Raad 24 oktober 1986, NJ 1987, 126).
5.4.
Voor de beoordeling van de vraag of het door SSN aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoekster] opgegeven redenen zoals vermeld in het op 18 oktober 2019 verzonden e-mailbericht maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Zoals volgt uit deze e-mail en de daarop tijdens de zitting door SSN gegeven toelichting, is de kern van het verwijt dat [verzoekster] wordt gemaakt dat zij buiten haar dienstverband actief bedrijfsmatige werkzaamheden als kapster verricht of heeft verricht dan wel voor eigen rekening en risico een eigen kapsalon exploiteert. Dit allemaal is in strijd met de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO en levert volgens SSN c.s. een dringende reden voor ontslag op, temeer omdat [verzoekster] zich zonder medische noodzaak heeft ziekgemeld en de bedongen werkzaamheden uit haar arbeidsovereenkomst niet langer uitvoert.
5.5.
De kantonrechter neemt als vaststaand feit aan dat [verzoekster] , buiten haar dienstverband met SSN, bezig is (geweest) met het opstarten van een kappersbedrijf. [verzoekster] heeft dit ook erkend. Naar het oordeel van de kantonrechter levert dit gegeven als zodanig nog geen overtreding op van het bepaalde in artikel 9.2. onder c van de CAO (zie hiervoor onder 2.3). Daarin is – kort gezegd – bepaald dat de werknemer in zijn vrije tijd geen bedrijfsmatige arbeid mag verrichten die verband houdt met het kappersbedrijf. SSN stelt echter ook dat [verzoekster] al feitelijk kapperswerkzaamheden heeft verricht. Dit blijkt volgens SSN c.s. onder meer uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel en uit een op internet werkende site [naam] Op deze website is onder meer te zien, zo stelt SSN, dat [verzoekster] dezelfde openingstijden voor afspraken heeft vermeld als waarop zij geacht wordt werkzaamheden te verrichten voor SSN. Verder heeft SSN geconstateerd dat er sprake is van een Facebookpagina van [D] , waarop positief geformuleerde recensies van klanten zijn terug te vinden. Bovendien heeft SSN van klanten vernomen dat zij ook uitnodigingen van [verzoekster] hebben ontvangen om de desbetreffende Facebookpagina te volgen. Tot slot is gebleken dat [verzoekster] via WhatsApp berichten heeft verstuurd met als inhoud dat zij voor zichzelf is begonnen.
5.6.
[verzoekster] betwist de stelling dat zij in haar vrije tijd bedrijfsmatige arbeid heeft verricht. Nog los gezien van de omstandigheid dat de ruimte bij haar woning nog niet gereed is om daar het kappersvak al daadwerkelijk uit te oefenen, zijn de recensies waarnaar verwezen wordt afkomstig van een broer van [A] en de zus van [verzoekster] . Deze personen zijn echter helemaal niet geknipt door [verzoekster] . Het feit dat deze recensies zijn geplaatst, is slechts een familiedienst teneinde [verzoekster] een hart onder de riem te steken, nadat [verzoekster] op 11 oktober uit de groep-Apps was verwijderd en op dat moment de beëindiging van de arbeidsovereenkomst al definitief leek te zijn. Partijen waren immers al in een ver gevorderd stadium van de onderhandelingen in dat verband. Daarnaast stelt [verzoekster] dat SSN in het verleden het verrichten van kapperswerkzaamheden door werknemers naast hun dienstverband en buiten werktijd regelmatig heeft toegestaan. Zij heeft recht op dezelfde behandeling als alle andere werknemers van SSN, aldus [verzoekster] .
5.7.
Als er veronderstellenderwijs van uit zou worden gegaan dat [verzoekster] in het onderhavige geval al daadwerkelijk kapperswerkzaamheden heeft verricht, dan nog leveren deze werkzaamheden naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende reden op voor ontslag op staande voet. De (mogelijke) schending van artikel 9.2. onder c is, bezien in het licht van de reeds gestarte onderhandelingen omtrent de beëindiging van het dienstverband, niet ernstig genoeg. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de activiteiten zich uit hebben gestrekt tot meer dan de twee aangehaalde gevallen (in de familie- en/of vriendenkring). Verder zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat de activiteiten een bedrijfsmatig karakter hadden. In elk geval is ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat de kapperswerkzaamheden niet zijn verricht in een al in bedrijf zijnde kapsalon. Gebleken is immers dat [B] op 18 oktober 2019 zelf heeft waargenomen dat er die dag nog een kozijn werd geplaatst in de voor de kapsalon bestemde ruimte. Ook de door [verzoekster] in dit verband overgelegde foto’s (productie 32) tonen voldoende aan dat op 18 oktober 2019 nog helemaal geen sprake kon zijn van een in bedrijf zijnde kapsalon. Verder speelt mee dat SSN in september 2019 al op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] bezig was met het opstarten van een kappersbedrijf, maar dat deze wetenschap als zodanig niet heeft geresulteerd in het nemen van maatregelen. [B] heeft ter zitting weliswaar namens SSN aangevoerd dat hij in september 2019 nog niet goed wist wat zijn juridische positie ter zake was, maar gesteld noch gebleken is dat hij toen aanleiding heeft gezien om zich in dat verband nader heeft laten adviseren. Mede gelet op het feit dat het ontslag op staande voet een ultimum remedium is dat (gelet op de verstrekkende gevolgen ervan) slechts bij uitzondering mag worden gegeven, had van SSN mogen worden verwacht dat zij onder de hierboven vermelde omstandigheden een minder verstrekkende maatregel jegens [verzoekster] had getroffen, als zij daadwerkelijk van mening was dat zij in strijd met de arbeidsovereenkomst kapperswerkzaamheden zou verrichten. Te denken valt dan aan het geven van een officiële waarschuwing onder de opdracht direct met de werkzaamheden te stoppen dan wel het haar erop wijzen dat het verrichten van bedrijfsmatige kapperswerkzaamheden buiten dienstverband op grond van de CAO niet is toegestaan. Dat een minder verstrekkende maatregel getroffen had behorende te worden, geldt temeer nu het (tijdelijke) dienstverband met [verzoekster] volgens SSN toch al met ingang van 1 januari 2020 van rechtswege zou eindigen.
5.8.
Dat [verzoekster] klanten van SSN al voor 18 oktober 2019 actief zou hebben benaderd ten behoeve van haar eigen kapsalon, is niet dan wel onvoldoende komen vast te staan. De berichten die SSN c.a. ter onderbouwing van haar standpunt in het geding heeft gebracht, zijn namelijk niet gedateerd en dus kan de kantonrechter niet vast stellen dat deze berichten al zijn verzonden toen er van een ontslag op staande voet nog geen sprake was.
5.9.
SSN voert ook aan dat [verzoekster] bedrijfsmatig kapperswerkzaamheden in haar vrije tijd heeft verricht, terwijl zij zich bij SSN ziek had gemeld en verwijt haar dat zij niet meer heeft gereageerd op de oproep van SSN om met elkaar het gesprek aan te gaan. Voor zover SSN bedoeld heeft te stellen dat [verzoekster] haar re-integratieverplichtingen niet behoorlijk is nagekomen, wordt als volgt overwogen. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet uitbereiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (TK 1995-1996, 24 439, nr. 3, p. 60) is de sanctie op overtreding van de voorschriften van artikel 7:629 lid 3 BW dat de werknemer zijn recht op loondoorbetaling verliest. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Verdergaande sancties zijn niet nodig. In het bijzonder wordt niet toegelaten dat de werkgever de werknemer die weigert mee te werken aan controlevoorschriften, op staande voet ontslaat. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet Poortwachter (EK 2001-2002, 27 678, nr. 37a, p. 31) ligt het, gegeven het instrumentarium dat de werkgever ter beschikking staat – en dan met name de mogelijkheid tot inhouding van het loon – en de materie die het hier betreft, niet voor de hand dat een werkgever het dienstverband met een werknemer rechtsgeldig onverwijld kan opzeggen als deze bij herhaling weigert in te gaan op oproepen van de werkgever. Door de mogelijkheid tot inhouding van het loon, is er voor de werkgever geen dringende reden om in een situatie als deze het dienstverband onverwijld op te zeggen (zie ook het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHSHE:2017:3241).
Dat SSN [verzoekster]
herhaaldelijkheeft opgeroepen, waarop [verzoekster] niet is ingegaan, is overigens niet gebleken. Aannemelijk is dat [verzoekster] geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 11 oktober 2019 te komen praten omdat er inmiddels door haar gemachtigde het voorstel was gedaan om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In dat verband heeft hij meegedeeld dat [verzoekster] op 11 oktober 2019 niet aanwezig zou zijn bij het gesprek (zie hiervoor onder 2.10 en 2.11) wat in de geschetste situatie te begrijpen is.
5.10.
Met het bovenstaande is dus gegeven dat SSN de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoekster] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen.
Overgang van onderneming
5.11.
[verzoekster] stelt dat SSN met de handelsnaam Colori Kappers vier vestigingen heeft, namelijk in Boxmeer, Maastricht, Schaijk en Deurne. [verzoekster] verrichte haar werkzaamheden in de vestiging Boxmeer. Inmiddels is echter gebleken dat de vestiging van SSN te Boxmeer niet langer Colori kappers heet, maar Milano Pro. Volgens [verzoekster] hebben [B] en [C] SSN leeggehaald en de vestiging Boxmeer een nieuwe naam gegeven en naar Kolor overgeheveld. [verzoekster] verwijst in dit verband naar de door haar bij het verzoekschrift overgelegde producties 1, 2 en 20 tot en met 23. Voor de vestiging te Boxmeer is aldus sprake van overgang van onderneming. De arbeidsovereenkomst is evenwel nog niet mee overgegaan, omdat deze al voor de overgang door het ontslag op staande voet was beëindigd. Aangezien de vernietiging van dit ontslag het effect zal hebben dat het ontslag geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met terugwerkende kracht wél mee is overgegaan, aldus [verzoekster] .
5.12.
SSN c.s. betwist dat er sprake is van een overgang van onderneming. Na het vertrek van [A] bleek er sprake te zijn van financiële problemen bij SSN. Een van haar schuldeisers was Kolor. Ter voldoening van de schuld aan Kolor, zijn SSN en Kolor overeengekomen dat SSN alle activa en voorraden van de kapsalon te Boxmeer zou overdragen aan Kolor. Dit heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Hierbij benadrukt SSN dat partijen nimmer een overgang van onderneming hebben beoogd. Kolor heeft slechts een deel van de activa van SSN aangekocht. Verder merkt SSN c.s. op dat er geen sprake is van een economische eenheid. SSN (vestiging Boxmeer) was slechts een kapsalon, terwijl Milano Pro (handelsnaam van Kolor) een beauty centrum drijft. Dit houdt veel meer in dan enkel kapperswerk. Ook heeft SSN c.s. aangevoerd dat er geen behoud is van identiteit. Voor bezoekers is namelijk het aangezicht en de uitstraling van het bedrijf geheel gewijzigd. De belettering op het pand is vervangen, de inrichting van de kapsalon is aangepast en de uitingen in woord en geschrift (website, flyers, sociale media, etc) zijn geheel nieuw. Volstrekt onduidelijk is waarom [verzoekster] thans een vordering meent te hebben op Kolor, temeer omdat SSN nog op normale wijze activiteiten ontplooit, aldus SSN c.s.
5.13.
Gelet op de standpunten van partijen dient beoordeeld te worden of sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW.
5.14.
Bij de beantwoording van die vraag wordt, onder verwijzing naar het op 4 april 2014 door de Hoge Raad ter zake gewezen arrest (ECLI:NL:HR:2014:830, Welkoop ’t Rijpje ) en de daarin genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) het volgende vooropgesteld.
5.15.
Op grond van artikel 7:663 BW gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over. Blijkens artikel 7:662 BW moet onder overgang van onderneming worden verstaan de overgang – ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing – van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Blijkens het derde lid van voornoemd wetsartikel wordt een vestiging van een onderneming beschouwd als een onderneming. Dit betekent dus dat ook sprake kan zijn van een overgang van onderneming met betrekking tot de kapsalon in Boxmeer, terwijl SSN nog steeds op normale wijze in haar andere vestigingen activiteiten ontplooit.
5.16.
Voornoemde wetsartikelen en de daarin vervatte werknemersbescherming zijn de resultante van de implementatie van de EG-richtlijn van 14 februari 1977 inzake het behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan en de daarna uitgevaardigde richtlijnen 98/50 van 29 juni 1998 en 2001/23 van 12 maart 2001 (PbEG 22 maart 2011, L 82/16), hierna gezamenlijk te noemen: ‘de Richtlijn’. Gezien die herkomst is de jurisprudentie van het HvJ EU van voortdurend belang als het aankomt op de uitleg van de in de Richtlijn en deze wetsartikelen gebaseerde begrippen.
5.17.
Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn, beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. Met het oog daarop dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. In dit verband moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Daarbij verdient opmerking dat al deze factoren slechts deelaspecten zijn van het te verrichten onderzoek en daarom niet elk afzonderlijk mogen worden beoordeeld (vgl. het zogenaamde Spijkers-arrest, HvJ EU 18 maart 1986, 24/85, ECLI:NL:XX:1986:AC:8669).
5.18.
Op grond van de feitelijke gang van zaken – de overdracht van de activa en voorraden op 31 oktober 2019 – in samenhang bezien met de door [verzoekster] in het geding gebrachte stukken, is voldoende aannemelijk geworden dat op voornoemde datum sprake is geweest van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 lid 2.
5.19.
Ten aanzien van de aard van de onderneming volgt immers uit de door [verzoekster] als productie 30 overgelegde stukken dat de voor en na de overdracht verrichte activiteiten in grote mate met elkaar overeenkomen. Uit deze stukken, waaronder een screenprint van de website colori-beauty.nl en een nieuwsbericht (op internet) van 23 oktober 2019, kan immers worden afgeleid dat in de vestiging Boxmeer al ruim voor de activa-overdracht naast een kapsalon ook een beautysalon werd geëxploiteerd.
5.20.
Daarbij heeft [verzoekster] ook een nieuwsbrief overgelegd, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“(…)
Binnenkort lanceert Colori-Kappers Boxmeer haar nieuwe bedrijfsnaam (…) De nieuwe naam komt voort uit een aantal bedrijfsmatige wijzigingen. Daar hoort een mooie naam bij die een frisse, nieuwe start symboliseert! Wij hebben er enorm veel zin in om onder de nieuwe naam weer heel veel mensen mooi te gaan maken.
Blijft mijn favoriete kapper? Jazeker! Buiten de nieuwe naam en bijpassende uitstraling, blijft alles gewoon hetzelfde. Dezelfde mensen blijven het gezicht vormen dat u verwelkomt in onze salon(…)”. Hieruit blijkt niet alleen dat het personeel (voor een belangrijk deel is mee overgegaan), ook duidt de verzending van een dergelijke nieuwsbrief op de overdracht van de bestaande klantenkring, althans deze nieuwsbrief lijkt te zijn gericht op behoud van de bestaande klanten. Tot slot is van belang dat Milano Pro haar deuren direct aansluitend op de gestelde activa-overdracht lijkt te hebben geopend. Van een eventuele onderbreking van de activiteiten, laat staan een langere duur daarvan, is immers niet gebleken.
5.21.
Nu van een situatie zoals bedoeld in artikel 7:665 BW (waarin kort gezegd wordt geregeld onder welke omstandigheden een arbeidsovereenkomst als niet voortgezet wordt beschouwd) geen sprake is, kan de verzochte verklaring voor recht dat [verzoekster] door de vernietiging van het ontslag op staande voet op grond van overgang van onderneming in dienst is getreden van Kolor B.V. worden toegewezen. Wel zal in deze zaak ervan uit worden gegaan dat dit al is ingegaan met ingang van 1 november 2019 en niet, zoals door [verzoekster] is verzocht, per 5 november 2019.
Loonvordering(en)
5.17.
Omdat het ontslag van [verzoekster] is vernietigd en geoordeeld is dat sprake is van een overgang van onderneming, zijn op grond van artikel 7:663 de rechten en verplichtingen die op het moment van de overgang van onderneming voor SSN voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] van rechtswege overgegaan op Kolor. Evenwel is SSN – eveneens op grond van artikel 7:663 BW – nog gedurende een jaar na de overgang naast de verkrijger (Kolor) hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zijn ontstaan vóór het tijdstip van de overgang.
5.18.
[verzoekster] stelt dat haar salaris in de periode van maart tot en met augustus 2019 gemiddeld € 1.323,24 bruto (exclusief vakantiegeld) per maand bedroeg. Het over september 2019 verschuldigde salaris is wel uitbetaald, maar vanaf oktober 2019 heeft [verzoekster] geen salaris meer ontvangen. SSN c.s. heeft in haar verweerschrift gesteld dat zij zonder meer bereid is om het niet uitbetaalde loon alsnog aan [verzoekster] uit te betalen als mocht blijken dat het gegeven ontslag op staande voet in rechte geen stand houdt. Nu dit laatste het geval is, zal het (verder niet inhoudelijk betwiste) verzoek tot loondoorbetaling worden toegewezen vanaf oktober 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
5.19.
SSN c.s. zal derhalve worden veroordeeld – onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie – tot betaling van het loon over de maand oktober 2019. Daarnaast zal Kolor worden veroordeeld – eveneens onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie – tot betaling van het loon over de maanden vanaf november 2019 tot en met februari 2020. Hierna zal immers blijken dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 maart 2020.
De kantonrechter tekent daar nog wel bij aan, dat daar waar het salaris volgens de onweersproken gebleven stellingen van [verzoekster] € 1.323,24 bruto per maand bedraagt, het bruto salaris van [verzoekster] met ingang van januari 2020 zal worden vastgesteld op een bedrag van € 667,64 bruto per maand. Met ingang van 1 januari 2020 bedraagt de overeengekomen arbeidsomvang namelijk 15,5 uur (ad € 9,94 per uur) per week in plaats van de eerder overeengekomen arbeidsomvang van 32 uur per week.
Vakantie-uren5.20. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat het saldo van haar niet opgenomen vakantie-uren bij haar ontslag op 18 oktober 2019 156,12 uur bedroeg. Per 31 oktober 2019 is echter opgave gedaan van een saldo van niet opgenomen vakantie-uren van 141,12. [verzoekster] vermoedt dat SSN haar boekhouder opdracht heeft gegeven om 15 uren te korten. Dit verschil correspondeert volgens de berekeningen van [verzoekster] met een bedrag van € 149,10. Dit bedrag is ten onrechte niet aan haar uitbetaald.
5.21.
Nu SSN deze stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, kunnen de vorderingen van [verzoekster] op dit onderdeel worden toegewezen.
De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het salaris en de vakantie-uren zal – nu het salaris nog niet is uitbetaald – worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld.
in de zaak van het tegenverzoek
5.22.
Voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, stelt SSN c.s. zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 van rechtswege zal eindigen en dat [verzoekster] in de onderliggende periode haar werkzaamheden dient te hervatten bij de vestiging Deurne.
5.23.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat zij op 29 juli 2019 met SSN is overeengekomen dat haar arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2020 zal worden verlengd tot 1 juni 2021. Daarbij zijn partijen een arbeidsomvang overeengekomen van 15,5 uren per week tegen een salaris van € 9,94 bruto per gewerkt uur, exclusief 8% vakantietoeslag. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [verzoekster] als productie 4 bij het verzoekschrift een afschrift van de opvolgende arbeidsovereenkomst overgelegd.
5.24.
SSN heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat de desbetreffende opvolgende arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. In dit standpunt kan SSN c.s. echter niet worden gevolgd. Gebleken is immers dat [A] volledig (vertegenwoordigings)bevoegd was om namens SSN overeenkomsten aan te gaan, waaronder ook arbeidsovereenkomsten. Dit was bovendien ook helemaal niet ongebruikelijk. Ter zitting heeft SSN c.s. namelijk verklaard dat [A] de contracten maakte en dat [B] daarbij enkel een adviserende rol had. Dat de opvolgende arbeidsovereenkomst pas is opgemaakt nadat [A] is teruggetreden, is wel gesteld maar niet gebleken. Gelet hierop zal daarom onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in de zaak van het verzoek reeds is overwogen, het tegenverzoek van SSN c.s. onder 1 worden afgewezen.
Vernietiging arbeidsovereenkomst
5.25.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige opvolgende overeenkomst, wordt door SSN de vernietiging van die overeenkomst ingeroepen op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden. Volgens SSN kan het bedrog en/of misbruik van omstandigheden worden afgeleid uit: het vertrek van [A] , het achterlaten van [B] met een problematische bedrijfsvoering, de affectieve relatie tussen [verzoekster] en [A] , de vermeende datum van ondertekening van de overeenkomst door [A] (namelijk twee dagen voor zijn uittreding), kort daarna de ziekmelding door [verzoekster] , de weigering vervolgens om te komen werken én het voornemen van [verzoekster] om een eigen kappersbedrijf te starten.
5.26.
Voor een geslaagd beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog dient op grond van artikel 3:44 lid 3 BW vast komen te staan dat [verzoekster] SSN (rechtsgeldig vertegenwoordigd door [A] ) heeft bewogen tot ondertekening van de arbeidsovereenkomst door (a) het opzettelijk doen van een onjuiste mededeling, (b) het opzettelijk verzwijgen van iets dat [verzoekster] had moeten mededelen of (c) een andere kunstgreep. De kantonrechter is met [verzoekster] van oordeel dat SSN c.s. haar stellingen in dit verband onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Het beroep op bedrog slaagt dan ook niet.
5.27.
Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden dient vervolgens op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 BW vast komen te staan dat [verzoekster] het ondertekenen van de overeenkomst door SSN (rechtsgeldig vertegenwoordigd door [A] ) heeft bevorderd, terwijl zij wist of moest begrijpen dat SSN hiertoe werd bewogen door bijzondere omstandigheden en zij wist of moest begrijpen dat zij SSN hiervan had moeten weerhouden. Ook in dit kader stelt de kantonrechter vast dat SSN c.s. haar stellingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd heeft. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden kan daarom niet slagen. De omstandigheid dat de opvolgende arbeidsovereenkomst reeds in juli 2019, twee dagen voor het vertrek van [A] , tot stand is gekomen is weliswaar opmerkelijk, maar doet aan het vorenstaande niet af. Doorslaggevend is of het handelen van [verzoekster] kwalificeert als bedrog of misbruik van omstandigheden en daarvoor bieden de naar voren gebrachte omstandigheden geen grond.
Ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding
5.28.
Nu in het vorenstaande is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog en/of misbruik van omstandigheden niet aan de orde is, betekent dit dat de voorwaarden waaronder SSN het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, zijn vervuld. Derhalve dient te worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verzoekster] een transitievergoeding en een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.29.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.30.
SSN c.s. stelt dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.31.
De kantonrechter is van oordeel dat er voldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Dat er sprake is van een verstoorde verhouding heeft [verzoekster] ook erkend. Haar gemachtigde heeft immers in de periode voorafgaand aan het ontslag op staande voet om die reden met SSN onderhandeld over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De verstoring is ook zodanig, dat van SSN c.s. in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan vastgesteld worden dat de verwijten die partijen elkaar over en weer maken, ertoe hebben geleid dat het vertrouwen tussen partijen verloren is gegaan. Niet valt in te zien dat partijen nog met elkaar kunnen samenwerken. [verzoekster] heeft ter zitting ook verklaard dat zij niet kan en wil terugkeren naar haar werk. Nu partijen het erover eens zijn dat de verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van [verzoekster] niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden.
Datum einde arbeidsovereenkomst
5.32.
Volgens de daarvoor geldende wettelijke regels zal ontbinding met ingang van 1 maart 2020 plaatsvinden, rekening houdend met een opzegtermijn van één maand (artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW).
Transitievergoeding
5.33.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Omdat niet is vast komen staan dat de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd op het moment dat deze wordt ontbonden, heeft [verzoekster] geen recht op een transitievergoeding.
Billijke vergoeding
5.34.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen, zoals door haar ter zitting is verzocht. Gelet op de wet is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde verhouding is een optelsom van de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder ook de gedragingen van [verzoekster] zelf. Zij heeft met de gepubliceerde reviews in elk geval de ìndruk gewekt enige bedrijfsmatige kapperswerkzaamheden te hebben verricht buiten haar werktijd bij SSN.
Daarbij is geen sprake geweest van een ernstige schending door SSN c.s. van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst of van andere gedragingen die als ernstig verwijtbaar moeten worden aangemerkt. Dat geoordeeld is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, doet daar niet aan af. Het gaat hier om een andersoortige ernstige verwijtbaarheid, namelijk één die heeft bijgedragen aan verstoring van de arbeidsverhouding. De stelling dat SSN haar onheus heeft behandeld door lelijke dingen te zeggen, haar te negeren en niet in te roosteren, is gemotiveerd weersproken. De kantonrechter heeft, mede in aanmerking genomen de gemotiveerde betwisting, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden in de gedingstukken aangetroffen om [verzoekster] in die stelling te volgen. Dit nog daargelaten de vraag of een dergelijke behandeling in de gegeven omstandigheden van dit geval zou kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
5.35.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.36
Gelet op de uitkomst van de procedure - zowel in de zaak van het verzoek als in de zaak van het tegenverzoek - zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
vernietigt het ontslag op staande voet van 18 oktober 2019;
verklaart voor recht dat [verzoekster] door de vernietiging van het ontslag op staande voet op grond van overgang van onderneming met ingang van 1 november in dienst is van Kolor;
verklaart voor recht:
a. dat het saldo niet opgenomen vakantie-uren per 18 oktober 2019 156,12 uur bedraagt;
b. dat ten onrechte een bedrag van € 149,15 bruto wegens teveel opgenomen vakantie-uren gekort is;
veroordeelt SSN c.s. om aan [verzoekster] te betalen:
a. een bedrag van € 1.323,24 bruto aan achterstallig loon over de maand oktober 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ;
b. een bedrag van € 149,15 bruto wegens de onterechte korting met betrekking tot de vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;
veroordeelt Kolor om aan [verzoekster] te betalen:
a. een bedrag van € 1.323,24 bruto per maand aan achterstallig loon over de maanden november en december 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;
b. een bedrag van € 667,64 bruto per maand over de maanden januari en februari 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, voor zover het salaris over deze maanden niet tijdig wordt voldaan;
veroordeelt SSN c.s. voorts tot afgifte aan [verzoekster] van deugdelijke bruto/netto specificaties met betrekking tot de hiervoor genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke verhoging;
in de zaak van het tegenverzoek
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2020;
in zowel de zaak van het verzoek als in de zaak van het tegenverzoek
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart de bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.