Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 juni 2020;
- de akte uitlaten na tussenvonnis van de zussen [gedaagden] ;
- de antwoordakte uitlaten na tussenvonnis van [eisers] ;
2.De verdere beoordeling
De zussen [gedaagden] hebben in hun akte uitlaten na tussenvonnis voorgesteld dat alle goederen op de lijst aan hen worden toegedeeld zonder waardeverrekening.
[eisers] hebben in hun antwoordakte onder punt 5 van de in totaal 27 op de lijst opgenomen nummers er vijftien genoemd die zij aan zich toegedeeld zouden willen zien, waarbij zij onderling afspraken hebben gemaakt over de nadere verdeling van de aan hen toe te delen goederen.
[eisers] zijn van mening dat de waarde zoals door Van Krieken en Groenendaal getaxeerd, niet juist is. Van Krieken en Groenendaal zijn, aldus [eisers] , ten onrechte in hun taxatie uitgegaan van de waarde per 19 januari 1996, terwijl uitgangspunt had moeten zijn de waarde per datum van overname, 1 januari 1995. Volgens [eisers] is als gevolg daarvan ten onrechte gewaardeerd tegen de waarde in verpachte staat, die er wellicht per 19 januari 1996 was, maar niet op de overdrachtsdatum van 1 januari 1995. Bovendien gaat het om een pachtovereenkomst tussen ouders en kinderen, tevens partij bij de koopovereenkomst, wat in de ogen van [eisers] eveneens met zich brengt dat van de pacht moet worden geabstraheerd en moet worden gewaardeerd in onverpachte staat. Ook wijzen [eisers] erop dat het gehele huisperceel een woonbestemming had: pas in 2015 is de bestemming gewijzigd van woonhuis naar agrarisch. Vader [gedaagden] heeft in 1954 een woonhuis aangekocht en heeft nooit een vergunning aangevraagd voor de bouw van welke stal of aanbouw dan ook. In de ogen van [eisers] was slechts sprake van een hobbymatig veebedrijf in welk verband zij wijzen op de in 1995 aanwezige milieuvergunning voor het houden van 35 stuks jongvee en 150 scharrelkippen; voor het houden van koeien was, zo merken zij op, geen vergunning verleend. De waardering van de huiskavel is dan ook naar de mening van [eisers] veel te laag. Zij hebben opnieuw verwezen naar het taxatierapport van H.J.M. Coppelmans dat zij als productie 20 bij dagvaarding hebben overgelegd en waarin is aangegeven dat de boerderij in 1995/1996 als een courant woonobject kon worden beschouwd.
Uit het overgelegde taxatierapport van ing. Th. van Krieken en A.A.J. Groenendaal van
19 januari 1996 blijkt dat deze taxateurs de boerderij met bijgebouwen, ondergrond, erf en landbouwgronden hebben gewaardeerd naar … “de waarde, in het economisch verkeer,
tenminste de waarde in verpachte staat” (cursivering rechtbank), waarbij zij de waarde in het economisch verkeer nader hebben gepreciseerd als “
de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming” (blz. 6 van het rapport). Dit uitgangspunt vindt de rechtbank begrijpelijk en gegeven de omstandigheden ook alleszins verdedigbaar. De ouders [gedaagden] hebben de gebouwen en gronden tot 1995/1996 bedrijfsmatig als boerenbedrijf geëxploiteerd. De zussen [gedaagden] waren vóór de overname met hun ouders op het bedrijf werkzaam en hebben na de overname de exploitatie tot in ieder geval 2006 voortgezet. Of en in hoeverre zij vóór de overname een – reële – beloning hebben ontvangen voor hun werkzaamheden op het bedrijf is niet gebleken. Het ligt daarmee voor de hand de overname te bezien in het licht van een bedrijfsopvolging van ouders door kinderen. Daarbij past een waardering als agrarisch bedrijf tegen een waarde die voortzetting ervan economisch nog net levensvatbaar maakt. Daarin is niet zondermeer een eenzijdige bevoordelingsbedoeling aan de kant van de ouders gelegen. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak genoemd onder punt 3.43 van het tussenvonnis van 17 juni 2020. Dat het woongedeelte van de boerderij en het huiskavel als woonobject op de vrije markt een hogere waarde had, doet daar niet aan af. De stelling dat – ook al in 1995/1996 – gezien de afgegeven milieuvergunning alleen sprake was van een hobbymatig veebedrijf volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats gaan [eisers] voorbij aan de mogelijkheid dat de feitelijke situatie (en exploitatie) niet in overeenstemming was met de milieuvergunning en dat in afwijking daarvan wel degelijk melkvee werd gehouden. De overgelegde stallijsten over de periode 1990 tot en met 1994 (productie 9 bij dagvaarding) laten zien dat in die periode 35 tot 40 melk- en kalfkoeien werden gehouden en ook elders in het dossier zijn aanwijzingen te lezen dat ook na 1994 melk werd geproduceerd. Bovendien suggereert de term “hobbymatig veebedrijf” dat een lonende exploitatie, dat wil zeggen, een exploitatie waarmee minimaal in het eigen bestaan kan worden voorzien, niet mogelijk is. Ook daarvoor bieden de stellingen van [eisers] onvoldoende aanknopingspunten. [eisers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat rond 1995/1996 de inkomsten uit de boerderij structureel niet toereikend waren en zonder de nodige investeringen ook niet toereikend gemaakt konden worden, dat de ouders respectievelijk de zussen [gedaagden] voor de voorziening in hun bestaan hoofdzakelijk aangewezen waren op andere inkomstenbronnen en/of dat de inkomsten uit de boerderij slechts als neveninkomsten kunnen worden aangemerkt.
De zussen [gedaagden] zijn in hun akte uitlaten na tussenvonnis niet ingegaan op de aan hen verstrekte bewijsopdracht. Zij hebben in meer algemene zin aangevoerd dat bij de overname van de boerderij de prijs van mest- en melkrechten op nihil is gesteld om een nog juist economisch verantwoorde exploitatie mogelijk te maken. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat de prijzen van melk- en mestrechten afhankelijk zijn van de markt en het vetgehalte, wat maakt dat de waarde van de melk- en mestquota op een bepaald moment moeilijk vast te stellen is. Zij blijven van mening dat, als de waarde door de rechtbank relevant wordt geacht, een deskundigenbericht moet worden gelast.
[eisers] zijn van mening dat mestrechten wel degelijk verhandeld worden en dus een waarde vertegenwoordigen. Zij handhaven hun standpunt dat de waarde van de mestrechten op € 3.876,00 moet worden gesteld. Uit gegevens, verkregen van de Wageningen Universiteit, overgelegd als hun productie 35, valt volgens [eisers] , rekening houdend met het in het taxatierapport van Van Krieken en Groenendaal vermelde vetgehalte, af te leiden dat de melkrechten in 1995/1996 een waarde hadden van € 143.000,00. [eisers] wijzen daarnaast op de waardering door H.J.M. Coppelmans die in zijn taxatierapport (productie 20 bij dagvaarding) een waarde van € 120.000,00 aan de melkrechten heeft toegekend. [eisers] vinden dat van dit laatste bedrag moet worden uitgegaan.
“
u vraagt of de vorderingen nu betrekking hebben op de vaststelling van de
- inboedel, zoals omschreven in het proces-verbaal van inbeslagname van deurwaarder M. van Beurden d.d. 6 maart 2017
- banksaldi (zie productie 3 bij conclusie van antwoord)
- vordering overname boerderij
- vordering op zussen [gedaagden] uit hoofde van
- vordering op zussen [gedaagden] uit hoofde van
- opbrengst verkoop obligaties Campina 8.699,00
- kosten koffiemaaltijd 1.150,00
- kosten grafmonument 590,00
- kosten uitvaart 5.994,00
€ 7.734,00 -/-
Het aandeel van ieder van de erfgenamen bedraagt één vijfde daarvan, te weten tenminste
€ 50.065,60, te vermeerderen met ieders aandeel in de verschuldigde rente over het restant van de overnameprijs en de aan eenieder toe te delen inboedelgoederen..
onafhankelijk(onderstreping rechtbank) van de wil van de erflater. Als giften moeten in dit geval in aanmerking worden genomen de kwijtschelding van een gedeelte van de overnameprijs van de boerderij, de waarde van de Campinaledenbewijzen en de waarde van de referentiehoeveelheid melk en de mestproductierechten. De legitimaire massa becijfert de rechtbank dan als volgt:
- saldo van de nalatenschap 250.328,24,
- kwijtschelding overnameprijs boerderij 28.316,00
- mestproductierechten en referentiehoeveelheid melk 123.876,00
- € 66.837,00 wegens vergoeding van schade als gevolg van ongerechtvaardigde verrijking (vordering onder D);
- € 165.862,00 uit hoofde van de schuldig gebleven koopprijs van de boerderij, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente te rekenen vanaf 26 mei 2006 (vordering onder L);
- 1: Pollepel, materiaal koper uit de keuken
- 2: de trouwfoto met lijstje, eveneens aangetroffen in de keuken, zoals afgebeeld op de bijlage bij het procesverbaal van in beslagname van M van Beurden d.d. 6 maart 2017, overgelegd als productie 26 van [eisers] .
- 3: Pannen, bestaande uit diverse soorten pannen, afkomstig uit de keuken
- 4: Chinese vaas, bedrukking twee vrouwen onder parasol, afkomstig uit de keuken;
- 5: Vaas, kleur bruin met gele rondes, uit de keuken
- 6: Diverse taartvorkjes en bestek, uit de keuken
- 7: Glasservies, bestaande uit diverse bierglazen en wijnglazen, uit de keuken;
- 8: het kruisbeeld, uit de opkamer;
- 9: het kruisbeeld uit de bijkeuken;
- 10: servies bestaande uit diverse borden en kommen uit de keuken
- 11: het beeld, voorstellende Maria, kleur blauw met rood, uit de keuken
- 12: het kruisbeeld met 2 kleinere kruisje er naast, uit de keuken
- 14: de 2 potten, stijl Grieks, uit de zitkamer;
- 15: de kapstok, hout met metalen haken, uit de gang.
3.De beslissing
- € 66.837,00 wegens vergoeding van schade als gevolg van ongerechtvaardigde verrijking;
- € 185.862,04 uit hoofde van de schuldig gebleven koopprijs van de boerderij, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente te rekenen vanaf 26 mei 1006;
- € 10.123,00 uit hoofde van de schuldig gebleven overnameprijs voor de Campinaledenbewijzen en
- € 8.487,00, de verkoopopbrengst van de Campinaobligaties,
- aan [eisers] worden toegedeeld de inboedelgoederen zoals hiervoor weergegeven onder punt 2.20 onder de nummers 1 tot en met 15; deelt de overige inboedelgoederen toe aan de zussen [gedaagden] ;
- het saldo van de nalatenschap van de ouders [gedaagden] bedraagt € 402.308,00, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over de schuldig gebleven koopprijs, te rekenen vanaf 26 mei 1996
- aan ieder van partijen komt één vijfde deel van dit saldo toe, zijnde € € 47.998,65 (zevenenveertig duizend negenhonderd achtennegentig euro en 65 cent) en
- één vijfde deel van de over het onbetaald gebleven deel van de koopprijs verschuldigde rente