In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en een andere besloten vennootschap, gedaagde. Eiseres vorderde dat gedaagde zou meewerken aan de migratie van IT-diensten voor hun gezamenlijke klant, [A] B.V. Eiseres stelde dat zij de IT-dienstverlening aan [A] rechtsgeldig had opgezegd en dat gedaagde verplicht was om medewerking te verlenen aan de migratie naar een nieuwe IT-dienstverlener. Gedaagde betwistte echter de rechtsgeldigheid van de opzegging en voerde aan dat er een arbitragebeding van toepassing was, waardoor de rechtbank niet bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen.
De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende had aangetoond dat het arbitragebeding van toepassing was en verklaarde zich bevoegd. Vervolgens werd vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde rechtsgeldig was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen, omdat het geschil over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in een kort geding. Eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de noodzaak om geschillen over de beëindiging van overeenkomsten in een bodemprocedure te behandelen, in plaats van in kort geding.