ECLI:NL:RBOBR:2021:1514

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
01/264869-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1969 en woonachtig in Meierijstad, werd op 22 maart 2021 ter terechtzitting gehoord. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018, en het stelen van elektriciteit uit een meterkast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verdachte samen met een medeverdachte een hennepkwekerij had onderhouden. De politie vond op het adres van de verdachte een niet in werking zijnde kwekerij met afgeknipte stengels van hennepplanten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de kwekerij op het moment van de inval in werking was, en dat de verdachte daarom niet kon worden veroordeeld voor het telen van hennep. Eveneens werd vastgesteld dat er geen bewijs was voor de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden aangetoond dat er in de ten laste gelegde periode elektriciteit was gestolen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit en verklaarde het eerste feit bewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar legde hieraan geen verdere gevolgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.264869.19
Datum uitspraak: 02 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 februari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018 te [woonplaats] , gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand op/aan de [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 100, althans een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018 te [woonplaats] , gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een meterkast een hoeveelheid stroom/elektrische energie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen hoeveelheid stroom/elektrische energie onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Naar aanleiding van een proces-verbaal van bevindingen, waarin werd gerelateerd dat de medeverdachte [medeverdachte] een hennepkwekerij zou onderhouden op het woonadres in [woonplaats] van de verdachte, is door de politie een onderzoek ingesteld in de desbetreffende woning. Tijdens dit onderzoek werd een niet in werking zijnde hennepkwekerij op de zolder van verdachte aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris bekennende verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting heeft hij te kennen gegeven dat hij volhardt in deze afgelegde verklaringen.

Vrijspraakoverweging m.b.t. feit 1 (partieel) en feit 2

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018, al dan niet tezamen en in vereniging, hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat ten tijde van het door de politie binnentreden van de woning van de verdachte geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij. Dit blijkt onder meer uit het feit dat slechts afgeknipte steeltjes van hennepplanten in oude portgrond zijn aangetroffen.
Daarnaast heeft verdachte op 22 juni 2018 verklaard dat het de medeverdachte [medeverdachte] was die telkens ten behoeve van de kwekerij zorgde voor de aanlevering van nieuwe planten en na de teeltperiode en oogst de gedroogde planten weer ophaalde om deze te verkopen. Verdachte verklaarde dat medeverdachte [medeverdachte] twee maanden voor het verhoor op 22 juni 2018 de laatste oogst heeft meegenomen uit de woning van verdachte. Daaruit concludeert de rechtbank dat het telen en de laatste oogst buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden zodat verdachte van het tezamen en in vereniging beroeps- of bedrijfsmatig opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep dient te worden vrijgesproken.
Nu de aangetroffen kwekerij op de dag van ontdekking niet in werking was, kan niet worden vastgesteld dat deze na de laatste oogst twee maanden eerder (ten behoeve van een volgende teelt) in werking is geweest en niet is gebleken dat via de illegale aansluiting op de meterkast voor andere zaken dan de hennepkwekerij elektriciteit werd afgenomen, kan evenmin worden bewezen dat er in de ten laste gelegde periode elektriciteit is gestolen, zodat verdachte ook van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen m.b.t. feit 1 (aanwezig hebben hennep). [1]
Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij (p. 4 - 7). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 4] Op vrijdag 22 juni 2018 stelden wij een onderzoek in op het adres de [adres] , [postcode] [woonplaats] , vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.
Kweekruimte
[p. 4 en 5] Na het binnentreden zagen wij het volgende: De kweekruimte is 3.30 meter breed en 1.80 meter lang. Er stonden binnen in de kwekerij meerdere plantenpotten met hierin oude aarde. In de potten zaten afgeknipte steeltjes van hennepplanten. Verder stond er een kachel van 2000 watt, ventilator, hennep droog netten, scharen, 4 knipmachines, 2 thermometers, een hoeveelheid gruis en 100 potten in de kwekerij. De plantenbakken waren gevuld met oude potgrond, met een afgeknipte stengel van een hennepplant met wortel.
Vaststelling hennep
Wij constateerden op grond van onze kennis en ervaring, dat het hennepplanten waren. Wij, verbalisanten gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 22 juni 2018 (p. 20 - 27). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 22] Ik woon aan de [adres] te [woonplaats] . Ik ben eigenaar van het pand.
Op een gegeven moment trof ik iemand die voorstelde om bij mij een wiethok te maken.
[p. 23] Een man die ik kende. [medeverdachte] heb ik voor het laatst gezien, ongeveer 2 maanden geleden. [medeverdachte] is toen met de laatste oogst vertrokken waar ik nog steeds geen geld van heb gezien.
V: Wie is de eigenaar van de aangetroffen hennepplantage?
A: Ja, principe met z’n tweeën. Ik en [medeverdachte] en vroeger met z’n drieën. Ik verzorgde de planten.
V:Wie heeft de plantage ingericht of gebouwd?
A: We waren toen met z’n drieën. [medeverdachte] , ik en [naam] .
V: Wanneer is de hennepkwekerij gebouwd?
A: Met [medeverdachte] was dit eind 2012 begin 2013.
V: Hoe werd het materiaal (stekken) vervoerd naar jouw woning/pand?
A: Dit kwam allemaal met [medeverdachte] mee. Ik weet niet waar hij dat haalde.
[p. 24] V: Hoeveel hennepplanten stonden er per m2 in de hennepkwekerij?
A: Dit was niet iedere keer het zelfde. Er hebben er zelf een keer 110 gestaan. Dit was totaal. Hoeveel per m2 weet ik zo niet.
V: Wie en Waar werden de kweekmaterialen gekocht?
A: [medeverdachte] deed dit.
V: Wat waren de totale kosten voor de inrichting van de hennepkwekerij.
A: Ik weet dat er 1000 euro opzij werd gelegd voor de onkosten. Ik vermoed dat [medeverdachte] zijn eigen kosten daar ook vanaf haalde.
V: Hoelang duurde de kweekperiode? (weken)
A: Dit duurde 9 weken. Dan drogen ongeveer 1 week. Dan kwam [medeverdachte] ze halen. Vervolgens was het wachten tot [medeverdachte] met nieuwe stekken kwam. Tussen de een en de andere oogst zat zeker 3 weken tussen.
V: Hoe ben jij aan de hennepplantjes/hennepstekken gekomen?
A: [medeverdachte] regelde dit.
V: Hoe werd de oogst verkocht? (bewerkt of onbewerkt c.q. nat of droog)
A: Dit regelde [medeverdachte] . Het werd altijd droog verkocht.
V: Hoe is de oogst verwerkt (knippen en drogen)?
A: Knippen en drogen deed ik zelf of met [medeverdachte] .
V: Hoeveel geld zou jij voor de hennepoogst krijgen?
A: Dit wisselde tussen de 800 en 1000 euro per keer dat ik kreeg om het bij mij te kweken.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er ten tijde van het aantreffen van de – niet in werking zijnde – kwekerij potten met afgeknipte steeltjes van hennepplanten stonden en een hoeveelheid gruis aanwezig was. De afgeknipte hennepplanten en het gruis zijn niet gewogen, maar naar het oordeel van de rechtbank zal hierbij zonder meer sprake zijn geweest van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep.
Ten aanzien van het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig hebben van (delen van) hennep(planten) overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] en een derde persoon de hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft opgebouwd en daarna voornamelijk met medeverdachte [medeverdachte] ingericht heeft gehouden. Verdachte heeft verklaard dat de kwekerij van hen beiden was. Gedurende meerdere jaren werden de hennepplanten en benodigde materialen door medeverdachte [medeverdachte] aangeschaft en naar de kwekerij gebracht, verzorgde verdachte in zijn woning de planten en zorgde medeverdachte [medeverdachte] voor de afvoer van het kweekafval en voor de afzet van de oogst, waarna in de opbrengst volgens een bepaalde verdeelsleutel werd gedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert deze rolverdeling dan ook dat beiden gelijkelijk de toegang tot en de beschikking over de kwekerij met al haar bestanddelen hadden. De kwekerij viel gelijkelijk in hun machtssfeer en zij droegen daarvoor ook gelijkelijk de verantwoordelijkheid, ook voor de resten van de kwekerij zoals de aangetroffen delen van de hennepplanten: de afgeknipte stengels en wortels.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] de delen van de hennepplanten aanwezig heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018 te [woonplaats] , gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid delen van hennepplanten van meer dan 30 gram, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de eis van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk in bezit hebben van hennep(resten). Uit de processtukken blijkt dat deze hennepresten zijn overgebleven na een voorafgaande teelt van hennepplanten in een professioneel opgezette kwekerij. Hennep kan een gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Ook gaat het bezit van hennep in het kader van een (professioneel ingerichte) hennepkwekerij en het daaraan voorafgaande illegaal telen van hennep – waarmee vaak grote winsten worden gemaakt – steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte erkend dat hij uit puur winstbejag heeft gehandeld.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder in aanraking met justitie is geweest en dat hij de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, in onderhavige zaak passend is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een geringer aantal feiten bewezen heeft verklaard en de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Naar vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake.
De redelijke termijn is in deze zaak gaan lopen op 22 juni 2018, de dag dat de hennepkwekerij is aangetroffen en de verdachte is verhoord door de politie. Het vonnis is gewezen op 2 april 2021. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ruim negen maanden is overschreden. De zaak heeft onnodig lang stil gelegen.
Nu de op te leggen straf een taakstraf betreft die lager is dan 100 uren zal de rechtbank – gelet op de vaste toepasselijke jurisprudentie - volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47 van het Wetboek van Strafrecht
3, 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Spreekt verdachte vrij van het hem onder feit 2 ten laste gelegde.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1:
Een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 02 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District 's-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, registratienummer PL2100-2019078881, afgesloten op 26 juni 2019, aantal pagina’s: 1 tot en met 121. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.