ECLI:NL:RBOBR:2021:1514
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en diefstal van elektriciteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1969 en woonachtig in Meierijstad, werd op 22 maart 2021 ter terechtzitting gehoord. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in de periode van 22 mei 2018 tot en met 22 juni 2018, en het stelen van elektriciteit uit een meterkast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verdachte samen met een medeverdachte een hennepkwekerij had onderhouden. De politie vond op het adres van de verdachte een niet in werking zijnde kwekerij met afgeknipte stengels van hennepplanten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de kwekerij op het moment van de inval in werking was, en dat de verdachte daarom niet kon worden veroordeeld voor het telen van hennep. Eveneens werd vastgesteld dat er geen bewijs was voor de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden aangetoond dat er in de ten laste gelegde periode elektriciteit was gestolen.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit en verklaarde het eerste feit bewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar legde hieraan geen verdere gevolgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.