In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert de vrouw dat de man zijn medewerking verleent aan de waardering van aandelen in het kader van hun echtscheiding. Partijen zijn op 18 augustus 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De man is directeur-grootaandeelhouder van verschillende bedrijven en heeft in 2019 afspraken gemaakt met de vrouw over de gevolgen van een mogelijke echtscheiding, vastgelegd in een voorlopig convenant. De vrouw stelt dat de man zijn verplichtingen uit dit convenant niet nakomt, omdat hij niet meewerkt aan de waardering van de aandelen van zijn bedrijf, zoals afgesproken met de ingeschakelde deskundige [D]. De man betwist dat hij gedwongen kan worden om mee te werken aan de waardering en stelt dat de offerte van [D] niet overeenkomt met de gemaakte afspraken.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de waardering van de aandelen noodzakelijk is voor de verdere afhandeling van de echtscheiding. De rechter stelt vast dat de afspraken in het voorlopig convenant bindend zijn en dat de man zijn medewerking aan de waardering niet kan weigeren op basis van zijn bezwaren tegen de offerte van [D]. De rechter wijst de vordering van de vrouw toe en legt de man op om binnen een week na betekening van het vonnis akkoord te geven op de offerte van [D], onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.