ECLI:NL:RBOBR:2021:1817

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
369945 / KG ZA 21-239
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing co-ouderschap en verbod fysiek contact vader met kinderen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en samen drie kinderen hebben. De vrouw heeft het kort geding aangespannen omdat zij zich ernstige zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen, na een melding bij Veilig Thuis dat de man mogelijk suïcideplannen heeft en daarbij de kinderen mee zou willen nemen. De vrouw vordert onder andere de schorsing van de co-ouderschapsregeling en een verbod voor de man om fysiek contact te zoeken met de kinderen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat de veiligheid van de kinderen in het geding is. De rechtbank heeft de co-ouderschapsregeling voor de duur van zes maanden geschorst en de man verboden om fysiek contact te zoeken met de kinderen. Tevens is de verplichting van de vrouw om kinderalimentatie te betalen voor deze periode geschorst. De Raad voor de Kinderbescherming is gelast om een onderzoek te doen naar de situatie en de mogelijkheden voor zorg en contact tussen de man en de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de kinderen en de noodzaak om in situaties van mogelijke bedreiging snel en adequaat te handelen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen en de vorderingen van de man in reconventie afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/369945 / KG ZA 21-239
Vonnis in kort geding van 16 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Stam te Vught,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.M. de Vries te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2021 met 6 producties, in persoon betekend om 8:36 uur
  • de e-mail van mr. De Vries van 16 april 2021 met 2 producties
  • de brief van mr. De Vries van 16 april 2021 met bezwaar tegen behandeling van het kort geding op 16 april 2021 en het verzoek om de mondelinge behandeling te verplaatsen naar een latere datum
  • de telefonische afwijzing van het verzoek van mr. De Vries door de voorzieningenrechter
  • de mondelinge behandeling via Skype op 16 april 2021 om 14:00 uur
  • de pleitnota van mr. De Vries tevens houdende eis in reconventie.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft meteen mondeling vonnis gewezen, waarvan dit een schriftelijke uitwerking is.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de relatie zijn drie kinderen geboren:
- [kind 1] , geboren op [datum] ;
- [kind 2] , geboren op [datum] ;
- [kind 3] , geboren op [datum] .
2.3.
De relatie van partijen is in mei 2016 geëindigd.
2.4.
Tussen partijen is bij de rechtbank een bodemprocedure gevoerd over onder meer het gezag over de kinderen en hun hoofdverblijf.
2.5.
Op verzoek van de rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) verzocht een advies uit te brengen. Dat heeft de raad gedaan in een rapport van 20 oktober 2016.
2.6.
Partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een ouderschapsplan. Daarin is onder meer afgesproken dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben, dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijf hebben bij de man en [kind 3] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. De zorgtaken zijn verdeeld bij wijze van co-ouderschap.
2.7.
Bij beschikking van 22 december 2017 heeft de rechtbank beslissingen genomen over het gezag, het hoofdverblijf van de kinderen en kinderalimentatie. Daarbij zijn de afspraken uit het ouderschapsplan overgenomen.
2.8.
Onlangs is bij Veilig Thuis een melding binnengekomen dat de man voornemens zou zijn suïcide te plegen en daarbij de kinderen mee te nemen.
2.9.
Naar aanleiding van de melding zijn de GGD en Bemoeizucht ingeschakeld.
2.10.
De vrouw heeft met de kinderen uit voorzorg het huis verlaten en heeft elders onderdak gezocht. De kinderen gaan ook niet meer naar school en krijgen met goedkeuring van de leerplichtambtenaar thuisonderwijs.
2.11.
Veilig Thuis heeft naar aanleiding van de melding contact opgenomen met de raad.
2.12.
Bij brief van 14 april 2021 heeft Veilig Thuis partijen bericht dat zij de raad gaat verzoeken om een onderzoek tot een beschermingsmaatregel te doen en dat partijen een kort geding kunnen starten om de omgang en het gezag opnieuw te laten beoordelen. Veilig Thuis vraagt partijen in de brief om akkoord om de kinderen aan te melden voor passende hulpverlening.
2.13.
Bij e-mail van 15 april 2021 heeft de man aan Veilig Thuis geantwoord dat hij wil dat de co-ouderschapsregeling wordt voortgezet.
2.14.
De vrouw heeft vervolgens dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert, samengevat en na vermindering van eis:
  • de zorg- en contactregeling voor de door van zes manden te schorsen;
  • primair de man te verbieden fysiek contact te zoeken met de kinderen en subsidiair om zich te begeven op de schoolpleinen van de scholen van de kinderen en in de straat waar de vrouw woont;
  • aan de man een dwangsom op te leggen van € 1.000,-- per dag/dagdeel dat hij in strijd handelt met dit vonnis met een maximum van € 20.000,-- en met machtiging om de sterke arm in te schakelen als de man niet vertrekt nadat hij door derden is aangesproken;
  • de verplichting van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie aan de man te schorsen voor zes maanden.
3.2.
De vrouw legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Het is niet in het belang van de kinderen dat op dit moment uitvoering wordt gegeven aan het co-ouderschap. Hun veiligheid is in het geding gelet op de melding die Veilig Thuis heeft ontvangen over de man. Veilig Thuis neemt die melding zeer serieus. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de raad is ingeschakeld.
De man werkt ook niet mee aan de door Veilig Thuis voorgestelde hulpverlening voor de kinderen. De vrouw heeft aangekondigd op korte termijn een bodemprocedure te zullen opstarten.
3.3.
De man voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
De vrouw dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen omdat deze gelet op de lange duur van de verzochte voorzieningen niet zijn aan te merken als een ordemaatregel. De vorderingen strekken daarnaast tot een constitutieve beslissing, die in kort geding niet kan worden gegeven.
De man betwist dat de veiligheid van de kinderen in het geding is. Hij is niet suïcidaal. De melding bij Veilig Thuis is anoniem en voor de man dus niet te controleren.
De man stelt dat sprake is van een vooropgezet plan van de vrouw, ingegeven door haar narcistische persoonlijkheid. Zij handelt juist niet in het belang van de kinderen. Het stopzetten van de co-ouderschapsregeling is namelijk erg schadelijk voor hen. Het is niet in hun belang dat zij helemaal geen contact hebben met hun vader.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert de vrouw te veroordelen tot nakoming van de co-ouderschapsregeling op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag per kind.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang van de vrouw bij de gevorderde voorzieningen is evident. Zij stelt dat de veiligheid van de kinderen in het geding is als uitvoering moet worden gegeven aan de co-ouderschapsregeling.
5.2.
Het verweer van de man dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar vorderingen of dat de gevorderde voorzieningen niet in kort geding kunnen worden gegeven, faalt. De vrouw vordert een voorlopige maatregel in de vorm van een schorsing. Dat kan in kort geding. Dat een schorsing wordt gevraagd voor de duur van zes maanden maakt dat niet anders.
5.3.
Bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om de bestaande co-ouderschapsregeling te schorsen dient het belang van de kinderen voorop te staan. Er bestaat op basis van de thans beschikbare informatie voldoende aanleiding om te veronderstellen dat hun veiligheid in het geding is als zij in het kader van de co-ouderenregeling bij de man verblijven. Bij Veilig Thuis zijn kennelijk meerdere meldingen binnengekomen over plannen die de man zou hebben om suïcide te plegen en om de kinderen daarbij mee te nemen. Wie die meldingen heeft gedaan en wat de feitelijke basis daarvan is, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen. De melder(s) wil(len) kennelijk naar buiten toe anoniem blijven. Volgens de raad is identiteit van de melder(s) wel bekend bij Veilig Thuis. Dat de man uitlatingen van die strekking heeft gedaan, wordt door hem op zich niet betwist. De uitlatingen zouden volgens de man echter uit hun verband zijn gerukt. Hij zou niet suïcidaal zijn. Wat daar ook van zij, de raad heeft ter zitting aangegeven dat zij de situatie zeer serieus neemt, ondanks het feit dat zij niet precies weet wat de man heeft gezegd en dat zij zich grote zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen. Daar mag volgens de raad geen risico mee worden gelopen. De raad verzoekt de voorzieningenrechter in dat kader daarom een onderzoek te gelasten naar de zorg en het contact tussen de man enerzijds en de kinderen anderzijds.
5.4.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om te veronderstellen dat er een reëel risico bestaat dat de veiligheid van de kinderen in het geding is als de co-ouderschapsregeling wordt voortgezet. De voorzieningenrechter zal de regeling daarom bij wijze van ordemaatregel schorsen en de man verbieden om fysiek contact te zoeken met de kinderen. De schorsing en het verbod zullen gelden voor zes maanden zoals door de vrouw gevorderd. In die periode zou volgens de raad het door haar verzochte onderzoek waarschijnlijk kunnen worden afgerond. De voorzieningenrechter zal de raad gelasten dat onderzoek te doen. Daarvoor bestaat voldoende aanleiding nu uit de bevindingen van Veilig Thuis en de raad duidelijk naar voren komst dat de huidige situatie een serieuze weerslag heeft op het welbevinden van de kinderen en het in hun belang is dat deze niet langer voortduurt dan noodzakelijk.
5.5.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 250,-- per dag, met een maximum van € 10.000,--. De gevorderde machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.6.
Nu de co-ouderschapsregeling zal worden geschorst voor de duur van zes maanden, heeft de man in die periode niet de zorg voor de kinderen. Het is dan redelijk om de verplichting van de vrouw om een bijdrage te betalen in de kosten van de man voor de zorg van de kinderen in de vorm van een maandelijkse kinderalimentatie, ook te schorsen voor die periode.
5.7.
Gelet op het feit dat partijen aan affectieve relatie hebben gehad zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uit de overwegingen in conventie volgt dat er geen grond bestaat om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de co-ouderschapsregeling. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
6.2.
Om dezelfde reden als in conventie zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
schorst de bestaande co-ouderschapsregeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan en door de rechtbank is overgenomen in de beschikking van 22 december 2017 voor de duur van zes maanden,
7.2.
verbiedt de man om gedurende zes maanden fysiek contact te zoeken met de kinderen op hun scholen, hun sprotclubs, op straat of bij de woning van de vrouw,
7.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere dag dat hij niet aan de in 7.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt,
7.4.
machtigt de vrouw om de onder 7.2. uitgesproken veroordeling zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, voor het geval de man daar niet vrijwillig aan voldoet,
7.5.
schorst de verplichting van de vrouw om aan de man de bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 133,33 per kind zoals bepaald door de rechtbank in de beschikking van 22 december 2017, voor de duur van zes maanden,
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
gelast de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek te doen naar de in r.o. 5.3. genoemde meldingen en naar de (on) mogelijkheden van zorg en contact tussen de man enerzijds en de kinderen anderzijds en daarvan rapport uit te brengen aan de rechtbank in de bodemprocedure,
7.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.10.
wijst de vorderingen af,
7.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021.