ECLI:NL:RBOBR:2021:2113

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
19/2557
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vervolguitkering WIA na melding toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de hoogte van de vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres had zich ziek gemeld en ontving een uitkering die was vastgesteld op 67,89% arbeidsongeschiktheid. Het UWV had in een eerder besluit vastgesteld dat haar uitkering per 5 januari 2019 ongewijzigd bleef, ondanks een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid door eiseres. Eiseres was van mening dat het UWV de medische informatie van verschillende experts had genegeerd en dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan en eiseres gezien tijdens een spreekuur. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling van het UWV te twijfelen. Eiseres had geen objectieve onderbouwing voor haar stelling dat zij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies voor eiseres geschikt waren en dat het UWV de belastbaarheid niet onjuist had ingeschat.

Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een ten onrechte niet betaalde uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. J.C.W. Emmen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.J.E. Fleurkens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V.,derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. D.J. van Bockhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019, heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 5 januari 2019 ongewijzigd recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,89%.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingebracht. Hierop heeft het UWV gereageerd.
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van de stukken die medische gegevens bevatten aan derde-belanghebbende. De rechtbank heeft op 23 februari 2021 met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in twee afzonderlijke beslissingen beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan de gemachtigde van derde-belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-belanghebbende is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres was werkzaam als secretaresse gedurende 32 uur per week. Op 22 januari 2015 heeft zij zich ziek gemeld met fysieke en mentale klachten als gevolg van een ziekte. Bij besluit van 15 januari 2018 is aan eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 67%. Het hiertegen gerichte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan. Bij besluit van 18 januari 2019 wordt aan eiseres medegedeeld dat haar loongerelateerde uitkering eindigt vanaf 18 maart 2019 en wordt voortgezet als een vervolguitkering.
Op 5 januari 2019 meldt eiseres een toename van haar gezondheidsklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek stelt het UWV zich op het standpunt dat de hoogte van de vervolguitkering van eiseres ongewijzigd blijft, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid nagenoeg ongewijzigd blijft.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voert daartoe aan dat het UWV de ingebrachte medische informatie van diverse medische experts heeft genegeerd. Uit die gegevens blijkt dat zij niet in staat is om te werken, zodat het UWV ten onrechte geen ruimere urenbeperking heeft aangenomen. Daarnaast heeft zij ook een expertiserapport ingebracht van verzekeringsarts W.K. Joemai 26 oktober 2020. Onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts Joemai stelt eiseres dat het UWV te weinig beperkingen heeft opgenomen ten aanzien van haar belastbaarheid. Verder meent eiseres dat de door het UWV geduide functies reeds niet geschikt zijn op grond van de door het UWV aangenomen beperkingen en verzoekt zij de rechtbank een arbeidskundige als deskundige te benoemen.
De beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
4. De rechtbank acht het onderzoek van het UWV zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht, waarbij hij ook kennis heeft genomen van het dossier van de voorgaande WIA-beoordeling. Daarnaast heeft hij eiseres gezien tijdens het spreekuur op 11 februari 2019. Daarbij zijn haar medische geschiedenis en haar dagverhaal uitgebreid besproken. Er heeft geen fysiek onderzoek plaatsgevonden en er is geen medische informatie opgevraagd, omdat er geen nieuwe fysieke klachten werden geclaimd en er geen nieuwe informatie voorhanden is. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) ook dossieronderzoek verricht. Verder heeft hij eiseres gezien tijdens het spreekuur op 20 augustus 2019. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Het UWV is ermee bekend dat eiseres leidt aan een ziekte en mentale klachten heeft. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Ten aanzien van de geclaimde verdergaande urenbeperking is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts B&B afdoende heeft gemotiveerd waarom hij daartoe geen aanleiding ziet. Dit oordeel heeft hij gebaseerd op het dagverhaal van eiseres, waaruit blijkt dat zij gedurende een groot deel van de dag actief kan zijn. Daarnaast is niet gebleken van een dagbehandeling. Ten slotte zijn er ook geen aanwijzingen dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is uit preventief oogpunt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het UWV niet alle voorhanden informatie heeft betrokken overweegt de rechtbank als volgt. In het rapport van de verzekeringsarts van 15 december 2016, dat is opgemaakt in het kader van de beoordeling van de re-integratie-activiteiten van de werkgever van eiseres, wordt het belastbaarheidsonderzoek van Van Bakel van 5 augustus 2016 expliciet benoemd. Daarnaast wordt ook een samenvatting gegeven van de daarin genoemde conclusies. Dit rapport van de verzekeringsarts maakt deel uit van het dossier dat is voorgelegd aan de verzekeringsarts B&B. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B in beroep aanvullend gerapporteerd. In zijn rapport van 22 april 2020 motiveert de verzekeringsarts B&B dat uit het rapport in bezwaar van 20 augustus 2019 kenbaar blijkt dat de medische informatie van de behandelend sector is gezien en betrokken in de beoordeling. Ten aanzien van het belastbaarheidsonderzoek erkent hij dat deze niet expliciet is genoemd. Maar hij stelt vervolgens dat hij wel kennis heeft genomen van het rapport. Vervolgens motiveert hij naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk waarom hij de resultaten van het onderzoek niet één op één heeft overgenomen. Het onderzoek dateert namelijk van tweeëneenhalf jaar voor de te beoordelen datum, terwijl in het rapport zelf ook wordt vermeld dat de resultaten slechts twee jaar geldig zijn. Bovendien komen de bevindingen in het onderzoek niet overeen met zijn eigen bevindingen bij het onderzoek tijdens het spreekuur op 20 augustus 2019. Daarbij merkt hij bovendien op dat uit het belastbaarheidsonderzoek niet blijkt dat eiseres niet meer kan werken. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts B&B. Daarbij merkt de rechtbank op dat het inzichtelijker was geweest als de verzekeringsarts B&B zijn overwegingen omtrent het belastbaarheidsonderzoek direct had opgenomen in zijn rapport van 20 augustus 2019. Maar het maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
7. In beroep heeft eiseres nog aanvullende informatie ingebracht van haar huisarts, haar behandelaars, een ergotherapeut en een expertiserapport van verzekeringsarts Joemai. Onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts Joemai herhaalt eiseres dat het UWV te weinig beperkingen heeft opgenomen ten aanzien van haar belastbaarheid. De verzekeringsarts B&B heeft hierop in zijn rapporten van 12 januari 2021 en 4 maart 2021 gereageerd door aan te geven dat de ingebrachte informatie van de huisarts, de behandelaars en de ergotherapeut geen reden zijn om tot een andere conclusie te komen. Daarbij merkt hij op dat de conclusies van de ergotherapeut zijn gebaseerd op informatie die van eiseres is verkregen en dat niet blijkt van objectieve indrukken, observaties en onderzoeksbevindingen van de ergotherapeut zelf. Ten aanzien van het rapport van verzekeringsarts Joemai constateert de verzekeringsarts B&B dat Joemai eiseres anderhalf jaar na de te beoordelen datum heeft onderzocht en dat zij bij de anamnese heeft vermeld dat het eiseres is te doen om de urenbeperking. Eiseres kan zich vinden in de overige beperkingen zoals door het UWV gesteld. Desondanks acht Joemai eiseres op meerdere onderdelen sterker beperkt. De verzekeringsarts B&B overweegt inzichtelijk dat zij voor de door Joemai gestelde verdergaande beperkingen geen aanleiding ziet, nu uit de voorhanden medische informatie daarvoor geen objectiveerbare reden volgt. Ook het rapport van Joemai geeft daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
8. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. In beroep heeft de arbeidsdeskundige B&B aanvullend gerapporteerd op 14 oktober 2020. Hierin licht hij nogmaals toe dat de verzekeringsarts B&B de belastbaarheid heeft ingeschat zoals beschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Deze FML is het uitgangspunt voor de arbeidsdeskundige beoordeling. Alle functies zoals geselecteerd in het rapport van 13 september 2019 voldoen aan de belastbaarheid van de FML. Voor het benoemen van een arbeidskundige als deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat er geen grond is om aan de juistheid van het arbeidsdeskundig onderzoek te twijfelen.
9. Eiseres heeft op de zitting nog gezegd dat zij een hele fijne baan en werkomgeving had. Mede daarom heeft zij geprobeerd om zo lang mogelijk te blijven werken, ook toen dat medisch gezien niet meer mogelijk werd. Eiseres heeft gezegd dat ze niets liever zou willen dan terug te gaan naar haar werk, maar dat dit medisch gezien niet meer kan. De rechtbank vindt het belangrijk om op te merken – in aanvulling op wat daarover op de zitting is gezegd – dat zij op geen enkele manier twijfelt aan de inzet van eiseres. Op de zitting heeft eiseres nog de zorg uitgesproken dat zij denkt een lagere uitkering te krijgen omdat haar ex-werkgever daar financiële consequenties van ondervindt. De rechtbank merkt daar nog over op dat dit in haar overwegingen geen rol heeft gespeeld en dat alleen is gekeken naar de punten die hiervoor zijn besproken. Daaruit volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist is vastgesteld. Dat dit voor eiseres niet juist aanvoelt kan de rechtbank begrijpen, maar dat kan niet tot een andere uitkomst leiden.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Het verzoek om schadevergoeding (in de vorm van wettelijke rente) wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van een ten onrechte niet betaalde uitkering.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.