ECLI:NL:RBOBR:2021:2265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
368948 / KG ZA 21-170
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid hypotheek en medewerking aan verkoop woning na beëindiging relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert de man in kort geding dat de vrouw, zijn ex-partner, hem ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld van de woning die volledig eigendom is van de vrouw. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond in de woning. Na de beëindiging van hun relatie in 2019 heeft de man de woning verlaten, terwijl de vrouw in de woning is blijven wonen. De man stelt dat hij een nieuwe woning wil kopen, maar dat de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld hem belemmert bij het verkrijgen van een financiering.

De vrouw heeft echter betwist dat zij juridisch verplicht is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, aangezien de woning haar eigendom is en er geen afspraken in de samenlevingsovereenkomst zijn die haar daartoe verplichten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgrond bestaat voor de gevorderde veroordeling. De vrouw is niet verplicht om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en de vordering van de man wordt afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning wordt afgewezen, omdat de vrouw als eigenaar het recht heeft om te beslissen over de verkoop van haar woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/368948 / KG ZA 21-170
Vonnis in kort geding van 30 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Weehuizen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.D. Geraads te Uden.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 maart 2021 met 10 producties
  • de conclusie van antwoord in kort geding met 15 producties
  • de producties 8 tot en met 10 van de man
  • de mondelinge behandeling via Skype op 19 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond in de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning).
2.2.
Partijen hebben in op 29 december 2011 een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.3.
Op de woning rust een recht van hypotheek van MNF Bank N.V. (hierna te noemen: de bank). De hypotheekschuld bedraagt ongeveer € 405.000,--.
2.4.
Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld jegens de bank.
2.5.
De woning is eigendom van de vrouw. De woning was oorspronkelijk gezamenlijk eigendom van de vrouw en haar vorige partner, de heer [A] . De vrouw en de heer [A] waren beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld.
2.6.
Partijen hebben in 2012 een doorlopend krediet afgesloten bij Credivance. Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de kredietschuld van ruim € 46.000,--.
2.7.
De relatie van partijen is in 2019 geëindigd. De man heeft eind 2019 de woning verlaten en is elders gaan wonen. De vrouw is in de woning blijven wonen.
2.8.
Partijen hebben vervolgens geprobeerd om afspraken te maken om de gevolgen van het eindigen van de relatie en samenwoning te regelen.
2.9.
In dat kader zijn over en weer (door de advocaten van partijen) diverse voorstellen gedaan.
2.10.
Bij e-mail van 21 december 2020 heeft de vrouw aan de man bericht welke voorwaarden de bank stelt voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Eén van de voorwaarden is dat partijen het krediet bij Credivance aflossen.
2.11.
De vrouw heeft in juli 2020 aan de man bericht dat zij genoodzaakt is om de woning te verkopen omdat zij de lasten daarvan niet alleen kan dragen.
2.12.
Bij e-mail van 3 juli 2020 heeft de vrouw aan de man bericht dat de woning in overleg met de makelaar tot eind augustus 2020 uit de verkoop wordt gehaald. In de tussentijd zou een aantal verkoop bevorderende aanpassingen aan de woning worden aangebracht.
2.13.
Bij brief van zijn advocaat van 21 juli 2020 heeft de man aan de vrouw bericht op welke wijze de man tot een afwikkeling met de vrouw wil komen. De man geeft in dat kader onder meer aan dat hij van de vrouw verlangt dat zij de woning verkoopt zodat de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Ook wil de man onder meer dat hij wordt gevrijwaard voor het krediet bij Credivance.
2.14.
Bij brief van haar advocaat van 28 juli 2020 heeft de vrouw aan de man kort gezegd bericht dat de vrouw niet instemt met de door de man beoogde afwikkeling. De brief sluit af met de mededeling van de advocaat van de vrouw dat zij na haar vakantie een tegenvoorstel zal doen en de advocaat van de man zal informeren over de stand van zaken ten aanzien van de verkoop van de woning.
2.15.
De vrouw heeft vervolgens onderzocht of het mogelijk is om, met behulp van haar ouders, alsnog een financiering te krijgen om de man te kunnen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw heeft in dat kader vanaf 21 augustus 2020 overleg gehad met haar hypotheekadviseur, de heer [B] van De Hypotheekshop.
2.16.
De vrouw heeft de woning niet meer opnieuw in de verkoop gezet.
2.17.
De man heeft inmiddels een nieuwe partner en is voornemens om met haar een woning aan te kopen. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld van de woning van de vrouw belemmert de man bij het verkrijgen van een financiering voor de aankoop van een woning.
2.18.
De man heeft vervolgens dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen om binnen twee maanden, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, zorg te dragen voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van € 50.000,--;
de vrouw te veroordelen om haar volledige medewerking te verlenen aan een spoedige verkoop van de woning, door al het nodige te doen ter bevordering van de verkoop, waaronder in elk geval het binnen twee weken na dit vonnis toelaten van een makelaar tot de woning om de makelaar een vraag- en laatprijs te laten bepalen en het toelaten van de makelaar met potentiële kopers tot de woning en het medewerking verlenen aan het ondertekenen van de verkoopovereenkomst met de koper, voor de door de makelaar te bepalen laatprijs en het ondertekenen van de notariële leveringsakte, dit alles op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van € 50.000,--;
de vrouw te veroordelen om de man vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, wekelijks geïnformeerd te houden aan de hand van schriftelijke bewijsstukken/justificatoire bescheiden, omtrent haar inspanningen ter uitvoering van de onder 1. en 2. gevorderde veroordelingen en de stand van zaken van het verkooptraject, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van € 50.000,--;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
De vrouw handelt onrechtmatig jegens de man door niet zorg te dragen voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld. De vrouw is daartoe gehouden omdat de woning haar eigendom is en zij in de woning wil blijven wonen. Anders dient de woning door de vrouw te worden verkocht om er zo voor te zorgen dat de man niet langer hoofdelijk aansprakelijk is.
De vrouw heeft daarnaast ook aan de man toegezegd dat zij de woning zou verkopen. Die toezegging komt zij niet na.
De man heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen omdat hij met zijn nieuwe partner een woning wil kopen en de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld in de weg staat aan het verkrijgen van een financiering. Daarnaast wil de man ook niet langer financiële risico’s lopen voor de woning die niet zijn eigendom is.
3.3.
De vrouw voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het ontbreekt de man aan voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. De man heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk de aankoop van een nieuwe woning kan financieren als hij is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De zaak leent zich ook niet voor kort geding. Wat de man vordert is namelijk in feite een partiële verdeling van de gemeenschap. Dat kan niet in kort geding. Er valt tussen partijen nog het een en ander te verdelen. Dat dient zo nodig in een bodemprocedure te gebeuren. De man haalt er in het kader van dit kort geding enkel het ontslag uit de hoofdelijkheid voor de hypotheekschuld uit.
Daar komt bij dat de vrouw de nodige inspanningen heeft geleverd om de man ontslagen te krijgen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man weigert echter niet mee te werken aan aflossing van het krediet, hetgeen voor de bank een voorwaarde is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De vrouw betwist dat zij aan de man heeft toegezegd dat zij de woning zou verkopen.
Een belangenafweging dient in het voordeel van de vrouw uit te vallen. Haar belang om de woning te kunnen behouden weegt zwaarder dan het belang van de man om op korte termijn te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De gevorderde termijn van twee maanden om te zorgen voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ook onredelijk kort.
De vrouw kan ook niet worden veroordeeld tot verkoop van de woning op vordering van de man. De man is namelijk gene eigenaar van de woning. Hij heeft ook geen belang bij verkoop.
Er bestaat ook geen grond voor een proceskostenveroordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen die ertoe strekken dat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die is verbonden aan de woning van de vrouw. De man stelt dat hij met zijn nieuwe partner een woning wil kopen. Voldoende aannemelijk is dat de man niet, althans niet een toereikende, hypothecaire geldlening kan afsluiten zolang hij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor een andere hypothecaire geldlening.
4.2.
De eerste vordering van de man strekt ertoe dat de vrouw wordt veroordeeld om ervoor te zorgen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die betrekking heeft op de woning van de vrouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat een rechtsgrond bestaat voor een dergelijke veroordeling. Uitgangspunt is dat partijen het einde van hun samenwoning dienen af te wikkelen conform de afspraken in de samenlevingsovereenkomst. In de samenlevingsovereenkomst staat nergens dat de vrouw verplicht is om in een situatie als deze zorg te dragen voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. In artikel 10 lid 2 sub b van de samenlevingsovereenkomst is weliswaar de verplichting opgenomen voor degene die in de woning blijft wonen om de financiering van de woning volledig over te nemen, maar dat geldt voor de situatie dat de woning gemeenschappelijk eigendom is en aan één van partijen wordt toebedeeld. Daarvan is hier geen sprake. De woning is namelijk volledig eigendom van de vrouw en hoeft dus niet verdeeld te worden.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om in dit geval artikel 10 lid 2 sub b van de samenlevingsovereenkomst – al dan niet met toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 BW - analoog toe te passen, zoals de man betoogt en daarin een dergelijk verplichting voor de vrouw te lezen omdat zij in de woning blijft wonen. Er is immers sprake van een wezenlijk andere situatie. Het enkele feit dat de vrouw eigenaar is van de woning betekent niet dat zij ervoor moet zorgen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man heeft zich daar destijds bewust toe verbonden in de wetenschap dat de woning volledig eigendom is van de vrouw, althans dat had hij kunnen weten.
4.4.
De vrouw stelt daarnaast ook terecht dat de vordering van de man in feite neerkomt op een partiële “verdeling”. Er moet tussen partijen nog het een en ander “verdeeld” worden, met name ook het krediet bij Credivance waarvoor beide partijen aansprakelijk zijn. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er gewichtige redenen bestaan om vooruitlopend op een algehele verdeling nu alvast in kort geding een beslissing te nemen over de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Daar komt bij dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de bank het aflossen van het krediet bij Credivance als voorwaarde stelt voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Over de aflossing van het krediet zijn partijen het echter niet eens. De man wil daar kennelijk niet aan bijdragen hoewel hij wel medeschuldenaar is.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de man om de vrouw te veroordelen om zorg te dragen voor het ontslag van uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld zal worden afgewezen.
4.6.
De tweede (subsidiaire) vordering van de vrouw strekt tot een veroordeling van de vrouw om mee te werken aan verkoop van de woning. Ook daarvoor bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen deugdelijke grondslag. Uitgangspunt is dat de vrouw enig eigenaar is van de woning zodat het in beginsel aan haar is om te beslissen of zij deze wil verkopen. Dat de vrouw een juridisch afdwingbare toezegging heeft gedaan aan de man dat zij de woning zou verkopen, is onvoldoende aannemelijk geworden. De mededeling van de vrouw aan de man in de door de man als productie 3 overgelegde e-mail van de vrouw van 1 juli 2020 waar de man aan refereert, kwalificeert niet als zodanig. De vrouw geeft in de e-mail weliswaar aan dat de woning – noodgedwongen - zal worden verkocht, maar zij heeft die mededeling gedaan in het kader van een meeromvattend tegenvoorstel aan de man in de onderhandelingen om de gevolgen van het eindigen van de relatie en de samenwoning te regelen. Vast staat dat de man het voorstel van de vrouw niet heeft aanvaard. Later is de vrouw kennelijk van gedachten veranderd en heeft zij besloten om de woning niet meer te verkopen, maar om deze te behouden. Dat staat haar als eigenaar in beginsel vrij.
4.7.
Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van de vrouw om de woning te kunnen behouden weegt zwaarder dan het belang van de man om te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Conclusie is dat ook de tweede vordering van de man zal worden afgewezen.
4.8.
Nu de eerste en tweede vordering zullen worden afgewezen, bestaat geen grond voor toewijzing van de derde vordering. Ook die zal daarom worden afgewezen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021.