ECLI:NL:RBOBR:2021:2269

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
368914 / KG ZA 21-168
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van roerende zaken in kort geding na onrechtmatige uitzetting uit huurwoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagden, die beiden zonen zijn van de overleden heer [A]. Eiseres, die in een huurwoning samenwoonde met [A], vorderde de afgifte van roerende zaken die door gedaagden onrechtmatig in hun macht waren gekregen na het overlijden van [A]. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden eiseres onrechtmatig uit de woning hebben gezet, waardoor zij niet de kans heeft gekregen om haar eigendomsrechten te laten toetsen. De rechter stelde vast dat eiseres op grond van artikel 7:268 lid 2 BW recht had om de huur van de woning zes maanden na het overlijden van [A] voort te zetten. Gedaagden hadden geen rechtsgeldige grond om eiseres uit de woning te zetten en de spullen te behouden. De voorzieningenrechter heeft gedaagden veroordeeld om de gevorderde zaken binnen 48 uur aan eiseres af te geven, onder het opleggen van een dwangsom van € 100 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 5.000. Tevens zijn gedaagden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/368914 / KG ZA 21-168
Vonnis in kort geding van 3 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Geuze te Best,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.A.V. Daansen te Utrecht, en
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. J.M.R. Balkenende (ARAG SE) te ’s-Gravenhage,
gedaagden.
Eiseres zal hierna [eiser] genoemd worden.
Gedaagden zullen respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 15 april 2021 met 5 producties
  • de conclusie van antwoord in kort geding van [gedaagde sub 1] met 7 producties
  • de conclusie van antwoord in kort geding van [gedaagde sub 2] met 9 producties
  • de e-mail van mr. Balkenende van 21 april 2021
  • de e-mail van mr. Geuze van 23 april 2021 met producties 6 tot en met 11
  • de brief van mr. Geuze van 23 april 2021 met daarbij een geluidsopname
  • de email van mr Geuze van 26 april 2021
  • de mondelinge behandeling via Skype op 28 april 2021
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een relatie gehad met de heer [A] (hierna te noemen: [A] ).
2.2.
[eiser] heeft in dat kader samengewoond met [A] in een huurwoning aan [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning). Verhuurder is woningbouwvereniging Wooninc. uit Eindhoven.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn beiden zoons van [A] .
2.4.
Op verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is [A] op 15 februari 2021 door de kantonrechter onder bewind gesteld met benoeming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot bewindvoerders. [eiser] is in die procedure niet gehoord.
2.5.
Op [sterfdatum] is [A] overleden. Hij was al geruime tijd ernstig ziek.
2.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de erfgenamen van [A] . Zij hebben de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
2.7.
[A] was op het moment van zijn overleden enig huurder van de woning. [eiser] is in het verleden wel medehuurster geweest.
2.8.
Tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds is na het overlijden van [A] discussie ontstaan over de spullen die aanwezig waren in de woning.
2.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn op 18 februari 2021 naar de woning gegaan. [eiser] was op dat moment aanwezig in de woning.
2.10.
[eiser] heeft vervolgens de politie gebeld die ter plaatse is gekomen.
2.11.
De politie heeft onder meer gesproken met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.12.
[eiser] heeft uiteindelijk onder begeleiding van de politie de woning verlaten. Zij heeft daarbij een plastic tas met een aantal spullen uit de woning meegenomen.
2.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben nog diezelfde dag de cilinders van de sloten van de woning vervangen. [eiser] heeft sindsdien geen toegang meer tot de woning en verblijft inmiddels elders.
2.14.
De spullen die aanwezig waren in de woning zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] elders opgeslagen. Een deel is weggegooid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening,
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot afgifte van:
  • documenten van [eiser]
  • cosmetica van [eiser]
  • kleding van [eiser]
  • schoenen van [eiser]
  • een blauwe damesfiets
  • een Ikea bed met matrassen en lakens (voor [eiser] gekocht door haar zoon)
  • 4 stoelen van de zoon van [eiser] (staan op zolder)
  • de stofzuiger
  • sieraden van [eiser] (gouden ketting en ringen)
  • het reisbedje van de kleinzoon van [eiser]
  • een haardroger
  • het kunstgebit van [eiser]
  • de bril van [eiser]
  • sigaretten
  • 2 reistassen
  • de tv van [eiser] (gekocht door haar schoondochter)
  • de babyvoedingstoel voor de kleinzoon van [eiser] (in de dagvaarding abusievelijk aangeduid als babyvoeding en stoel, zo heeft mr. Geuze ter zitting toegelicht),
op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag of deel van een dag waarop één of meer van de genoemde zaken niet aan [eiser] zijn afgegeven na 48 uur na betekening van dit vonnis;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
De zaken waar [eiser] afgifte van vordert zijn haar eigendom. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich die zaken onrechtmatig toegeëigend. Zij hebben [eiser] zonder recht of titel uit de woning laten zetten. [eiser] heeft daarom recht op afgifte van de zaken.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
De voorzieningenrechter is niet bevoegd in deze kwestie. Het gaat om een vordering met een geldwaarde van minder dan € 25.000,-- zodat uitsluitend de kantonrechter bevoegd is.
De zaak is ook niet geschikt voor kort geding omdat de eigendom van de zaken waarvan afgifte wordt gevorderd niet eenvoudig is vast te stellen.
Het ontbreekt [eiser] ook aan voldoende spoedeisend belang. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben [eiser] aangeboden dat zij haar kunstgebit en bril kan ophalen. Zij heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt. De overige zaken liggen veilig opgeslagen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de andere zaken waar [eiser] afgifte van vordert haar eigendom zijn.
Voor zover de zaken al eigendom zouden zijn van [eiser] , dan beroepen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op een retentierecht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben als erfgenamen een vordering op [eiser] van ten minste € 9.175,--. [eiser] heeft zich dat bedrag onrechtmatig toegeëigend door overboekingen en opnames van de bankrekening van [A] .
Mochten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot afgifte, dan is het opleggen van een dwangsom niet nodig omdat zij vrijwillig zullen voldoen aan een veroordelend vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet bevoegd is. De zaak zou behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter omdat de waarde van de vordering minder dan € 25.000,‑- bedraagt. Het verweer faalt. Uit artikel 254 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank in alle spoedeisende zaken bevoegd is.
4.2.
Ook het verweer dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, treft geen doel. De feiten zijn voldoende duidelijk en ook de gevolgen van een beslissing zijn voor de voorzieningenrechter voldoende te overzien.
4.3.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij afgifte van de zaken. Zij stelt dat de zaken haar eigendom zijn en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich deze onrechtmatig hebben toegeëigend door [eiser] uit de woning te laten zetten. Er is derhalve sprake van een voortdurende inbreuk op beweerdelijke eigendomsrechten van [eiser] . Voor zover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden hebben aangeboden dat [eiser] haar kunstgebit en bril kan komen ophalen, dan geldt het spoedeisend belang onverminderd ten aanzien van de andere zaken waarvan afgifte wordt gevorderd. Van [eiser] kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat onder de gegeven omstandigheden voldoende grond om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij wijze van ordemaatregel te veroordelen om de door [eiser] gevorderde zaken aan haar af te geven. Het heeft er namelijk alle schijn van dat zij [eiser] zonder deugdelijke rechtsgrond en dus onrechtmatig uit de woning hebben gezet en zichzelf toegang tot de woning hebben verschaft. Voldoende duidelijk is dat [eiser] niet vrijwillig uit de woning is vertrokken. Zij heeft op 18 april 2021 onder begeleiding van de politie die daartoe door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was geïnstrueerd, de woning verlaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben vervolgens de cilinders van de sloten vervangen zodat [eiser] ook niet meer terug kon keren in de woning. Vast staat weliswaar dat [eiser] geen medehuurster (meer) was van de woning op het moment dat [A] overleed, maar dat betekent niet dat zij geen rechten heeft ten aanzien van het gebruik van de woning en zomaar zonder rechterlijke tussenkomst eruit kan worden gezet. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat [eiser] in de woning ten tijde van het overlijden van [A] haar hoofdverblijf had (zie o.a. randnummer 7 van de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] waarin staat dat [eiser] bij [A] inwoonde). Dat betekent dat [eiser] , zoals zij terecht stelt, op grond van artikel 7:268 lid 2 BW in beginsel de huur van de woning zes maanden mocht voorzetten na het overlijden van [A] . Die kans heeft zij niet gekregen. Bovendien vloeit volgens het Europese Hof uit artikel 8 EVRM voort dat een bewoner de proportionaliteit en redelijkheid van het (dreigende) verlies van een woning door een rechter moet kunnen laten toetsen. Die toets heeft hier niet plaatsgevonden. Dit terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er dus wel van op de hoogte waren dat [eiser] daar woonde.
4.5.
Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toestemming hadden van de verhuurder, Wooninc., om als erfgenamen en bewindvoerders de cilinders van de sloten te vervangen en dat zij zijn bijgestaan door de politie, doet aan het vorenstaande niet af, nog daargelaten dat uit de door [gedaagde sub 1] als productie 4 overgelegde e-mail van Wooninc. waarin die toestemming wordt verleend, op geen enkele wijze blijkt dat Wooninc. daarbij rekening heeft gehouden met het feit dat [eiser] daar ook haar hoofdverblijf had. Daarover wordt in de mail namelijk met geen woord gerept. Gelet op het vorenstaande gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [eiser] door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op onrechtmatige wijze uit de woning is gezet en dat zij zichzelf op onrechtmatige wijze toegang hebben verschaft tot de woning. Daarmee hebben zij ook op onrechtmatige wijze de beschikking gekregen over de in de woning aanwezige zaken. Zij kunnen dan vervolgens niet aan [eiser] tegenwerpen dat het op haar weg ligt om aannemelijk te maken dat de zaken waarvan zij afgifte vordert haar eigendom zijn. Indien de rechten van [eiser] met betrekking tot het gebruik van de woning door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden zijn gerespecteerd, dan had [eiser] namelijk nog gewoon zelf de beschikking gehad over zaken en had het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen om aannemelijk te maken op welke zaken zij als erfgenamen aanspraak kunnen maken.
4.6.
Het beroep op een retentierecht kan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet baten. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de zaken niet op rechtsgeldige wijze in hun macht hebben gekregen. Zij kunnen daar dan geen retentierecht op uitoefenen.
4.7.
Slotsom is dat de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding ziet om bij wijze van ordemaatregel te bepalen dat de door [eiser] gevorderde zaken aan haar worden afgegeven. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van [eiser] om over haar zaken te kunnen beschikken weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om te voorkomen dat zaken die tot de nalatenschap behoren in de macht van [eiser] terecht komen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat voor alle partijen ook voldoende duidelijk is van welke zaken afgifte wordt gevorderd en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die zaken ook in hun macht hebben. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op dat punt in elk geval geen verweer gevoerd. Zij zullen daarom worden veroordeeld om de zaken af te geven aan [eiser] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis. Dat zal een hoofdelijke veroordeling zijn zoals door [eiser] gevorderd. Tegen de hoofdelijkheid is geen verweer gevoerd.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet in de hierboven genoemde handelwijze van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voldoende aanleiding om aan die veroordeling een dwangsom aan te verbinden. Daaraan zal wel een maximum worden verbonden zoals vermeld in de beslissing.
4.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.207,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de navolgende zaken aan [eiser] af te geven:
  • documenten van [eiser]
  • cosmetica van [eiser]
  • kleding van [eiser]
  • schoenen van [eiser]
  • een blauwe damesfiets
  • een Ikea bed met matrassen en lakens (voor [eiser] gekocht door haar zoon)
  • 4 stoelen van de zoon van [eiser] (staan op zolder)
  • de stofzuiger
  • sieraden van [eiser] (gouden ketting en ringen)
  • het reisbedje van de kleinzoon van [eiser]
  • een haardroger
  • het kunstgebit van [eiser]
  • de bril van [eiser]
  • sigaretten
  • 2 reistassen
  • de tv van [eiser] (gekocht door haar schoondochter)
  • de babyvoedingstoel voor de kleinzoon van [eiser]
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,-- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.207,01,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.