ECLI:NL:RBOBR:2021:235

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
01-216414-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel, mishandeling en bedreiging met dood

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk brand stichten, mishandeling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft op 7 september 2019 brand gesticht in een GGZ-inrichting te Eindhoven, wat gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot rookontwikkeling en schade aan de inrichting. De rechtbank oordeelde dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was, maar sprak de verdachte vrij van levensgevaar voor anderen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de brand levensbedreigend was.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van een medewerker van de GGZ-inrichting op 19 mei 2019, waarbij hij deze persoon meerdere keren met de vuist heeft geslagen. Ook werd hij beschuldigd van bedreiging van twee hulpverleners op 20 mei 2019, waarbij hij expliciete doodsbedreigingen uitte via de intercom. De rechtbank oordeelde dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen achtte, en legde een gevangenisstraf van 539 dagen op, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een chronische psychotische stoornis, en concludeerde dat behandeling in een beveiligde omgeving noodzakelijk was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.216414.19
Datum uitspraak: 26 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1984,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2019, 5 maart 2020, 28 mei 2020, 4 augustus 2020, 28 oktober 2020 en
12 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 7 november 2019 (01-216414-19) en 23 september 2020 (01-126278-19).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01-216414-19 feit 1:
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een trainingsjack, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit papier en/of dit trainingsjack geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de vloer en/of de kamer en/of het pand van de verpleeginrichting van de GGzE, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of een of meer zich in dat pand bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
T.a.v. 01-126278-19 feit 1:
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Eindhoven [persoon 3] heeft mishandeld door hem (met de vuist) (meermaals) in/tegen het gezicht en/of op/tegen een schouder te slaan;
T.a.v. 01-126278-19 feit 2:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Eindhoven [persoon 4] en/of [persoon 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 4] en/of [persoon 5] (via de intercom) dreigend de woorden toe te voegen:
"Als ik vrij kom dan schiet ik de behandelaar dood. Ik ga een kogel door haar hoofd schieten, ik schiet haar overhoop met een 9 mm. Met een Kalashnikov. Ik ben gelikten aan het zoeken. Ik wil naar de gevangenis. Ik weet waar zij woont, ik weet waar haar ouders wonen, haar vader is officier. Ik schiet haar fucking dood. Dit is wel een doodsbedreiging voor de behandelaar. Ik schiet haar fucking dood, noteer dit maar want het is zeker een dreigement wat ik doe.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij brand heeft gesticht in de [naam] -instelling waar hij verblijft en daarmee gevaar voor goederen en/of zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij [persoon 3] heeft mishandeld en dat hij [persoon 4] en/of [persoon 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich conform de ter terechtzitting overgelegde pleitnota op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat door de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging van [persoon 4] nu de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen niet zijn geuit jegens [persoon 4] , maar jegens [persoon 5] .

Bewijsmiddelen

T.a.v. 01-216414-19 feit 1: [1]
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [persoon 1] namens GGzE (p. 24-25). Voor zover inhoudende - zakelijk weegegeven -:
[p. 24] Omstreeks 20.25 uur 7 september 2019 ging er een brandalarm af op kamer 2157. Dit betreft de kamer van [verdachte] . Bij het betreden van de kamer zag ik dat er een stapel doeken op de grond lag welke in brand stond. Ik zag dat er een flinke rookontwikkeling was in de kamer en in de gang. Ik zag dat de mij bekende cliënt [verdachte] naar de brand stond te kijken en ik hoorde hem direct zeggen "zo, nu hoop ik dat ik terug kan naar de PI".
Door de brand en rookontwikkeling moest de hele afdeling ontruimd worden, er is rook schade en er is schade door hitte aan de vloer ontstaan.
Proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 2] (p. 26). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 7 september 2019 hoorde ik dat er op de BIZ-afdeling een brandalarm afging. Ik zag dat het brandalarm afging op kamer 2157, dat is de kamer van [verdachte] . Ik zag vervolgens een brandje in zijn kamer en [verdachte] stond ernaast. Hij gaf vrijwillig een aansteker aan ons af. Daarna vroeg [verdachte] of hij naar de gevangenis mocht. Ik ben daarna niet meer naar zijn kamer gegaan in verband met de vele rook. Het enige wat ik zag was dat de brand in het midden van de kamer was.
Proces-verbaal verhoor verdachte (p. 36- 38). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 37] Ik verblijf op de afdeling de BIZ. Dit is een afdeling gelegen op aan de [adres 2] te Eindhoven. Ik heb de boel in de fik gezet. Op mijn kamer. Ik had een aansteker op mijn kamer. Ik heb toen papier en een training jack in brand gezet. Heel de kamer stond in de brand. Ik heb brand gesticht, omdat ik weg wil bij de [verpleeginrichting] . Ik ben wel geschrokken hoe groot de brand was op mijn kamer.
Proces-verbaal van bevindingen
i.v.m. gevaarzetting (p. 35). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik, verbalisant [verbalisant] , heb 8 september 2019 telefonisch contact gehad met verpleegkundig begeleider genaamd [persoon 6] om de gevaarzetting van de brandstichting nader te bepalen.
Ik hoorde [persoon 6] zeggen:
- Dat acht kamers zijn bezet met cliënten.
- Dat zowel links als rechts van de kamer van verdachte [verdachte] cliënten aanwezig waren ten tijde van de brandstichting.
- Dat er door de brandstichting ontzettend veel rook ontwikkeling was.
- Dat er vijf personeelsleden aanwezig waren op de afdeling.
- Dat de gehele afdeling ontruimd is.
- Dat drie personeelsleden naar de eerste hulp zijn gegaan ivm ingeademde rook.
- Dat twee personeelsleden nog steeds lichamelijk last hebben van, duizeligheid, hoesten en keelpijn door de ingeademde rook.
Proces-verbaal van bevindingen (p. 39-40). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 39 ] In verband met het vaststellen van de gevaarzetting heb ik, verbalisant [verbalisant] , contact gehad met de bevelvoerder van de brandweer, genaamd [naam] . Hij verklaarde schriftelijk het volgende.
De gevaarzetting bij dit incident zit met name bij de brand en de daarbij vrijkomende grijze rook, vooral bij een onvolledige verbranding komt er koolmonoxide (CO) vrij, de ingeademde rook is giftig en heeft bovendien een verstikkende werking. Iemand van het verplegend personeel heeft zonder beschermende middelen (ademlucht, brandvrije kleding) de gedetineerde gered. Daarbij heeft hij/zij een onverantwoord hoog risico moeten nemen, welke mogelijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de gezondheid.
In een normale situatie wanneer brand en rook ontstaat gaan mensen vluchten en zoeken ze een veilig heenkomen. In deze situatie zitten mensen opgesloten waardoor ze niet kunnen vluchten en mogelijk snel in paniek raken met alle gevolgen van dien. Door deze actie brengt de gedetineerde niet alleen zichzelf, maar ook andere celgenoten en verplegend personeel in gevaar.
Het oordeel van de rechtbank t.a.v. 01-216414-19 feit 1:
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 7 september 2019 reageert het personeel van de [verpleeginrichting] te Eindhoven op een melding van het brandalarm dat afgaat in de kamer van verdachte. Verdachte wordt door [persoon 1] en [persoon 2] aangetroffen in de kamer waar hij verblijft, terwijl hij kijkt naar het open vuur. Bij fouillering wordt bij verdachte een aansteker aangetroffen. Daarnaast legt de verdachte een bekennende verklaring af ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit.
Uit de bekennende verklaring en de uitspraak van verdachte, dat hij brand heeft gesticht omdat hij weg wil uit [verpleeginrichting] , leidt de rechtbank af dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat als gevolg van de brandstichting gevaar voor goederen, waaronder (de goederen in) de kamer van verdachte en het pand van de instelling, is ontstaan. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd naar de gevaarzetting van deze brandstichting. Daaruit is gebleken dat het onbeschermd binnentreden van de kamer en de mogelijkheid tot het inademen van de grijze rook als gevolg van de brandstichting ernstige gevolgen kan hebben voor de gezondheid. Het feit dat [persoon 1] en [persoon 2] zonder beschermende middelen de verdachte uit zijn kamer hebben moeten halen en daarbij het risico hebben gelopen de vrijkomende grijze rook in te ademen, is voor de rechtbank aanleiding aan te nemen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Daarnaast bestond gevaar voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel van de overige in de instelling verblijvende personen, nu zij zaten ingesloten.
De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat sprake was van levensgevaar voor anderen. Er is onvoldoende diepgaand onderzoek gedaan naar de concrete levensbedreigende gevolgen die de brand met zich mee had kunnen brengen. Hierbij speelt een rol dat er een werkend brandalarm was en dat de brand niet heel groot was omdat men er tijdig bij was. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit.
T.a.v. 01-126278-19 feit 1: [2]
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [persoon 3] (p. 7-8). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 7] Op zondag 19 mei 2019 was ik in mijn functie werkzaam bij de [verpleeginrichting] (de rechtbank begrijpt: [verpleeginrichting] te Eindhoven). Plotseling zag ik dat [verdachte] zijn handen tot vuisten balde en op mij afkwam.
[p. 8] Ik zag en voelde vervolgens dat [verdachte] met geweld en met kracht, opzettelijk op mij in begon te slaan, met beide vuisten.
Later merkte ik pas dat ik pijn had aan mijn linkerschouder, ook had ik pijn aan mijn linker slaap. [verdachte] had mij onder andere op deze plaatsten geraakt met zijn vuistslagen.
Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 7] (p. 10-11). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 10] Ik zag opeens dat [verdachte] [persoon 3] aanviel. Ik zag dat [verdachte] meerdere malen insloeg op [persoon 3] . Ik zag dat [verdachte] met beide gebalde vuisten sloeg.
Proces-verbaal van verhoor verdachte (p. 32-35). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 33] Ik heb [persoon 3] geslagen. Dat ging met heel veel kracht. Ik wilde zijn neus breken.

T.a.v. 01-126278-19 feit 2:

Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [persoon 5] (p. 13-14). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik ben GZ Psycholoog en regie behandelaar van de afdeling, De verbinding bij de GGzE
te Eindhoven. Op onze afdeling wordt een man verpleegd, [verdachte] . Ik ken de verdachte ook al van de vorige afdeling, daar was ik zijn behandelaar.
[p. 13] Op 20 mei 2019 zat [verdachte] op zijn kamer. Via de intercom van zijn kamer heeft hij de dienstdoende collega opgeroepen. Hij riep het volgende: "Als ik vrij kom dan schiet ik de behandelaar dood. Ik ga een kogel door haar hoofd schieten, ik schiet haar overhoop met een 9 mm. Met een Kalashnikov. Ik ben gelikten (de rechtbank leest delicten) aan het zoeken. Ik wil naar de gevangenis. Ik weet waar zij woont, ik weet waar haar ouders wonen, haar vader is officier. Ik schiet haar fucking dood. Dit is wel een doodsbedreiging voor de behandelaar. Ik schiet haar fucking dood, noteer dit maar, want het is zeker een dreigement wat ik doe."
[p. 14] Ik geloof dat hij dit kan doen, ik voel mij erg bedreigd. Hij heeft geen Kalashnikov maar hij kan met zijn handen of met een mes ook ernstige dingen doen. Ik ben ook bang voor mijn team, dat hij hen iets aandoet, dit kondigde hij ook steeds aan. Alle delicten zijn steeds tegen hulpverleners gericht.
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [persoon 4] (p. 15-16). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik ben werkzaam als psychiater bij het GGZE aan de [adres 2] te
Eindhoven. Ik ben werkzaam op de afdeling genoemd [naam] .
[p. 15] Op dinsdag 21 mei 2019 kwam ik aan op mijn werk te Eindhoven. Ik las toen in mijn mail en hoorde van verschillende collega's dat ik de vorige dag, op maandag 20 mei 2019, met de dood was bedreigd door cliënt [verdachte] . Ik las in de rapportage dat [verdachte] mij morsdood ging schieten met een 9 millimeter door mijn kop en dat dit een doodsbedreiging was. Ik las dat [verdachte] dit vanuit zijn kamer door de intercom kenbaar had gemaakt. Ik las dat hij specifiek mijn naam, [persoon 4] had gezegd. Op deze afdeling ben ik de enige met de naam [persoon 4] die daar werkzaam is.
Proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 8] (p. 20-21). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 20] Op 20 mei 2019 zat ik op kantoor. [verdachte] belde via de intercom naar het kantoor. Ik hoorde via de intercom dat [verdachte] een aantal bedreigingen deed. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij de behandelaar [persoon 5] ging doodschieten. Ik hoorde daarna dat hij zei dat hij een kogel door haar hoofd ging schieten met een 9 millimeter Kalashnikov. [verdachte] zei dat hij wist waar [persoon 5] woont en waar haar ouders wonen. Ook zei hij dat hij wist dat de vader van [persoon 5] Officier was. Hij zei nogmaals zei, 'ik schiet haar fucking dood, dit is een doodsbedreiging voor de behandelaar'. Hij zei ook dat ik dit moest noteren, omdat het dreigementen waren.
Ongeveer tien minuten later belde [verdachte] weer via de intercom. Toen zei die dat als hij vrij komt dat hij [persoon 4] ook dood zou schieten met een 9 millimeter. 'Ik schiet haar morsdood, alleen weet ik nog niet waar ze woont’ zei die.
Proces-verbaal van verhoor verdachte (p. 32-35). Voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[p. 34] Op maandag 20 mei 2019 heb ik over de intercom geroepen dat ik haar ook dood wilde maken. Ik wilde haar doodschieten. Ik heb al het personeel bedreigd met de dood.
Ik beken schuld aan alle feiten. Ik vind dat ik te ver ben gegaan, maar ik zal erger doen wanneer ik daar moet blijven.
Het oordeel van de rechtbank t.a.v. 01-126278-19 feit 1 en feit 2:
Op 20 mei 2019 doet [persoon 3] aangifte van mishandeling door verdachte. Als gevolg van deze mishandeling ervaart het slachtoffer pijn aan zijn schouder en zijn hoofd. De getuige heeft gezien dat het slachtoffer meerdere malen met kracht door verdachte werd geslagen. Daarnaast blijkt uit de door de verdachte afgelegde bekennende verklaring, dat hij de neus van [persoon 3] wilde breken. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op het mishandelen en het veroorzaken van pijn dan wel letsel bij [persoon 3] . De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Door [persoon 5] en [persoon 4] is aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Dienstdoende collega’s van de slachtoffers hebben verklaard dat verdachte zich bedreigend heeft uitgelaten jegens de slachtoffers. Uit de aangifte van [persoon 5] blijkt dat met het uiten van deze bedreiging de redelijke vrees is ontstaan dat de verdachte zijn bedreigingen zou kunnen uitvoeren. Deze angst is groot, aangezien verdachte zijn uitingen jegens meerdere hulpverleners heeft geuit. Dat de verdachte deze bedreigingen alleen woordelijk heeft geuit, doet aan de ontstane vrees niet af.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan jegens beide slachtoffers. Het standpunt van de verdediging, dat de in de tenlastelegging opgenomen woorden alleen jegens [persoon 5] zijn geuit, volgt de rechtbank niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte richting beiden bedreigingen heeft geuit met woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Uit de door verdachte afgelegde bekennende verklaring volgt eveneens dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte alle hem ten laste gelegde feiten, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. 01-216414-19 feit 1:
op 7 september 2019 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een trainingsjack, ten gevolge waarvan dit papier en dit trainingsjack zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de vloer en de kamer en het pand van de verpleeginrichting van de GGzE
en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [persoon 1] en [persoon 2] en zich in dat pand bevindende personen, te duchten was;
T.a.v. 01-126278-19 feit 1:
op 19 mei 2019 te Eindhoven [persoon 3] heeft mishandeld door hem (met de vuist) meermaals tegen het gezicht en tegen een schouder te slaan;
T.a.v. 01-126278-19 feit 2:
op 20 mei 2019 te Eindhoven [persoon 4] en [persoon 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 4] en [persoon 5] (via de intercom) dreigend de woorden toe te voegen:
"Als ik vrij kom dan schiet ik de behandelaar dood. Ik ga een kogel door haar hoofd schieten, ik schiet haar overhoop met een 9 mm. Met een Kalashnikov. Ik ben delicten aan het zoeken. Ik wil naar de gevangenis. Ik weet waar zij woont, ik weet waar haar ouders wonen, haar vader is officier. Ik schiet haar fucking dood. Dit is wel een doodsbedreiging voor de behandelaar. Ik schiet haar fucking dood, noteer dit maar want het is zeker een dreigement wat ik doe.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank niet over te gaan tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Subsidiair verzoekt de verdediging terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en daarbij niet over te gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, mishandeling en tweemaal bedreiging. Vooral de brandstichting is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft met de brandstichting welbewust gevaar voor anderen in het leven geroepen. Verdachte wilde niet langer in de GGZ-instelling [verpleeginrichting] verblijven en pleegde delicten om te bewerkstelligen dat hij werd overgeplaatst naar een gevangenis. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de bewoners en de hulpverleners in [verpleeginrichting] . Dat de verdachte de mishandeling en bedreigingen heeft gepleegd jegens hulpverleners rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 29 oktober 2020 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“[p. 40]
Concluderend wordt een chronisch psychotische stoornis bij betrokkene vastgesteld, geclassificeerd als schizofrenie. Daarbij zijn er aanwijzingen voor een onderliggende neurobiologische ontwikkelingsstoornis, waarbij wordt gedacht aan een autismespectrum-stoornis. Deze kan door onderzoekers echter niet eigenstandig worden vastgesteld. Ditzelfde geldt voor de stoornis in het gebruik van een middel.
De bij betrokkene vastgestelde stoornis is chronisch en was ook ten tijde van de ten laste
gelegde feiten aanwezig.
[p. 41]
Zowel de psychotische klachten als kenmerken van autisme zijn bij betrokkene in de periode van de ten laste gelegde feiten zoals reeds aangegeven chronisch aanwezig en leidden bij betrokkene tot ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Betrokkene geeft meermaals aan weg te willen uit [verpleeginrichting] , omdat hij het niet eens is met de ingestelde behandeling en kondigt aan delicten te zullen plegen als aan dit verzoek geen gehoor wordt gegeven. Hoewel dit in eerste instantie berekenend overkomt, spelen volgens onderzoekers de onderliggende oordeels- en kritiekstoornissen, grotendeels veroorzaakt door de psychotische stoornis, maar tevens door stoornis in het denken die kunnen worden gezien bij een autismespectrumstoornis zoals rigiditeit of het letterlijk nemen van informatie, een grote rol.
Onderzoekers adviseren de rechtbank betrokkene de ten laste gelegde feiten tenminste in
verminderde mate toe te rekenen, waarbij een volledige doorwerking niet kan worden uitgesloten. Vanwege de beperkingen van het huidige onderzoek kan dit echter niet worden
onderbouwd.
[p. 42]
Op basis van de klinische inschatting wordt het recidiverisico voor soortgelijke feiten, indien bewezen, alsmede algemeen geweld hoog geacht. De laatste jaren heeft meermaals geweld plaatsgevonden door betrokkene gericht op hulpverleners. Ook als betrokkene op dit moment vrij zou komen, zou hij vanwege de chronische psychiatrische problematiek, onder behandeling moeten komen en medicatie moeten gebruiken. Betrokkene vertrouwt hulpverleners niet, waardoor het moeilijk zal zijn een behandelrelatie op te bouwen. Ook is het voor het beperkte steunsysteem onvoldoende mogelijk gebleven betrokkene hierin te begeleiden. Door de combinatie van ontbrekend ziekte-inzicht, psychotische symptomen met achterdocht en een rigide denkpatroon zal dit vermoedelijk op korte termijn weer leiden tot onvrede en oplopende spanning. In het huidige onderzoek benoemt betrokkene dat anderen hem adviseren of dwingen tot geweld en hoewel hij aangeeft liever geen geweld te gebruiken, lijkt hij het geweld ook te rechtvaardigen. Er is moeilijk zicht te krijgen in betrokkenes psychiatrische toestand en betrokkene is eerder beschreven als impulsief. Drugsgebruik kan hierin een versterkende rol spelen.
[p. 43] Vanuit het oogpunt van risicomanagement is zorgelijk dat de betrokken medewerkers de geweldsincidenten geregeld niet hebben zien aankomen. Daardoor is moeilijk om een adequaat signaleringsplan te maken dat mensen in de omgeving van betrokkene kan beschermen tegen mogelijk agressie van zijn kant. Escalatiegevaar valt niet uit te sluiten.
[p. 44 ]
Vanwege de onvoorspelbaarheid van betrokkenes agressieve impulsdoorbraken, adviseren onderzoekers een behandeling waarbij in eerste instantie wordt gericht op beveiliging van de behandelomgeving tegen de mogelijke agressie van betrokkene. Van daaruit kan de behandeling van de psychiatrische problematiek veilig worden ingezet. Hierbij dient zowel aandacht te zijn voor de behandeling van de op de voorgrond staande psychotische problematiek als voor de vermoede onderliggende autismespectrumproblematiek. Ook een eventuele stoornis in het gebruik van een middel dient bij de behandeling te worden betrokken. De hoop is dat het betrokkene in een veilige, duidelijke, gestructureerde omgeving lukt om een langdurende behandelrelatie op te bouwen, waarin gewerkt kan worden aan duurzame stabilisatie en op de langere termijn resocialisatie aansluitend bij de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene.
Onderzoekers adviseren de rechtbank gezien het voorgaande een tbs met bevel tot
verpleging van overheidswege op te leggen. Er wordt geen andere mogelijkheid gezien,
aangezien de kans op recidive hoog is, met name ook binnen een behandelinstelling, de
behandeling langdurig zal moeten zijn en de behandeling moet starten in een maximaal
beveiligde omgeving. Dit voorgaande kan alleen gerealiseerd worden in een Forensisch
Psychiatrisch Centrum (FPC) in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van
overheidswege. Een behandeling onder voorwaarden wordt niet haalbaar geacht en een
behandeling in het kader van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg is te kort om de
chronische problematiek te kunnen behandelen en het recidiverisico duurzaam te kunnen
verlagen.”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten en dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals door de raadsman voorgesteld acht de rechtbank niet haalbaar, gelet op de houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening.
De rechtbank overweegt dat voldaan is aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. De brandstichting (parketnummer 01-216414-19) betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de bedreiging (parketnummer 01-126278-19) betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a Sr. Voorts merkt de rechtbank op dat de brandstichting een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie geëist, naast de maatregel van terbeschikkingstelling niet wenselijk is en ook niet passend is bij verdachtes beperkte toerekenbaarheid voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht het noodzakelijk dat zo spoedig mogelijk kan worden aangevangen met de behandeling van verdachte. Om die reden zal een gevangenisstraf worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 57, 157, 285, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01-216414-19 feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
T.a.v. 01-126278-19 feit 1:
mishandeling
T.a.v. 01-126278-19 feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
De rechtbank legt t.a.v. 01-216414-19 en 01-126278-19 feit 1, feit 2 op de volgende straf
Vijfhonderd-en-negenendertig dagen gevangenisstraf met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht als bedoeld in artikel 27 Sr
Ta.v. 01-216414-19 en 01-126278-19, feit 2
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 26 januari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer onder
2.Wanneer onder