ECLI:NL:RBOBR:2021:2658

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
01/036738-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling in Eersel

Op 9 juni 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het medeplegen van mishandeling van drie huisgenoten van zijn medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 januari 2020, samen met medeverdachten, een gewelddadige aanval heeft uitgevoerd op de slachtoffers in hun woning in Eersel. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers, ondanks het ontbreken van hun getuigenverklaring, als betrouwbaar beoordeeld, omdat deze werden ondersteund door medisch bewijs en andere getuigenverklaringen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verklaringen van de aangevers niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen, evenals de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten met hun gewelddadige gedrag een groot gevaar voor de slachtoffers hebben gecreëerd, en dat een lange gevangenisstraf noodzakelijk is voor de normhandhaving en de beveiliging van de maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.036738.20
Datum uitspraak: 09 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 april 2020, 8 juni 2020, 3 september 2020, 30 november 2020, 23 februari 2021,
13 april 2021 en 26 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 april 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 september 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
samen met zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen op het hoofd en/of op het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen, en/of met de vuisten/handen op het hoofd en/of op het lichaam te slaan en/of te schoppen;
2
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, samen met zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen op het hoofd en/of op het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met een bijl en/of machete/mes en/of metalen pijp/staaf en/of moersleutel, in elk geval met harde en/of snijdende/scherpe voorwerpen, en/of met de vuisten/handen op het hoofd en/of op het lichaam te slaan en/of te schoppen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding/korte samenvatting van de zaak.
Op 17 januari 2020 heeft in de woning aan de [adres] in Eersel een ruzie plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en twee medebewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] is die dag rond 20.00 uur opgehaald door verdachte [verdachte] en diens vriendin. Zij zijn gezamenlijk naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] in Oss gegaan. In de nacht heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . Ook [medeverdachte 2] heeft toen [slachtoffer 1] kort gesproken. Later die nacht zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] vanuit Oss naar de woning van de aangevers in Eersel gereden. Zij kwamen daar omstreeks 05.00 uur bij deze woning aan. Zij hebben hun voertuig ongeveer 50 meter van de woning geparkeerd. [verdachte] heeft een moersleutel gepakt en meegenomen naar de woning van de aangevers. [medeverdachte 1] heeft een metalen buis meegenomen naar de woning van de aangevers.
De drie verdachten zijn (zonder aanbellen of aankloppen) de woning binnen gegaan en zijn direct de trap op naar boven gelopen. Daar is de deur van de slaapkamer van aangever [slachtoffer 1] ingetrapt, waarna hij is aangevallen. Aangever [slachtoffer 1] heeft aan deze aanval in zijn slaapkamer drie barstwonden op zijn hoofd, mogelijk een hersenschudding en letsel aan zijn rug/zij overgehouden. Vervolgens heeft aangever [slachtoffer 2] , naar aanleiding van lawaai op de gang, de deur van zijn kamer geopend. Aangever [slachtoffer 2] sliep samen met aangeefster [slachtoffer 3] op dezelfde kamer. Daarna heeft een vechtpartij plaatsgevonden. Aangever [slachtoffer 2] heeft een hoofdwond en mogelijk een hersenschudding overgehouden aan de schermutseling bij hun slaapkamer. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft pijn aan haar handen overgehouden aan de schermutseling bij hun slaapkamer. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens de woning verlaten en zijn vertrokken.

Vrijspraak voor de voorbedachten rade en voor feit 2 primair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de voorbedachten rade bewezen. De officier van justitie stelt dat ervan uitgegaan moet worden dat verdachte en de twee medeverdachten samen hebben besloten om naar de woning van de aangevers in Eersel te gaan om wraak te nemen op en af te rekenen met de aangevers. Verdachte en de twee medeverdachten wisten alle drie van de wapens die werden meegenomen. De officier van justitie stelt dat er verschillende momenten zijn te onderscheiden die geschikt zouden zijn geweest om de uitvoering van hun plan te staken, maar dat de verdachten hun plan hebben doorgezet. De officier van justitie acht bewezen dat de drie verdachten voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het besluit tot levensberoving en/of zware mishandeling en dat zij de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
De officier van justitie acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen, omdat de verdachten niet is gebleken dat het door de verdachten gehanteerde geweld tegen de aangevers de dood van de aangevers tot gevolg kon hebben.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde voorbedachten rade en ten aanzien van feit 2 primair.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de voorbedachten rade.
Uit de processtukken blijkt dat de verdachten naar de woning van de aangevers zijn gegaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde wraak nemen op de aangevers en naar het oordeel van de rechtbank zijn verdachte en medeverdachte meegegaan om hem daarbij te helpen. De rechtbank verwerpt de stelling dat zij dachten dat [medeverdachte 1] het wilde uitpraten en/of spullen wilden ophalen en dat zij alleen zijn meegegaan om te voorkomen dat de zaak uit de hand zou gaan lopen.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachten midden in de nacht, allen onder invloed van alcohol, naar Eersel zijn gereden en vervolgens bewapend met een metalen buis en een wielsleutel naar de woning zijn gegaan. Verdachten hebben bij de woning hun komst niet kenbaar gemaakt. Zij zijn direct naar boven gegaan en hebben de slaapkamerdeur van aangever [slachtoffer 1] ingetrapt. Aangever [slachtoffer 1] is daar, terwijl hij sliep, door twee van hen aangevallen met de meegenomen wapens. Uit deze feitelijke gang van zaken blijkt dat verdachten, zoals ook door medeverdachte [medeverdachte 1] is verklaard, uit waren op wraak en niet op het uitpraten van het conflict of ophalen van spullen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen in het dossier echter niet blijkt dat de verdachten samen een vooropgezet plan hadden om de aangevers te doden of om hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Verdachten hebben gesteld dat de metalen pijp (bij de bagage van medeverdachte [medeverdachte 1] ) en de wielsleutel in de auto lagen en zij zich dus niet voordat zij naar Eersel vertrokken al hebben voorzien van slagwapens. Ook hebben zij verklaard dat op geen enkel moment is overlegd wat zij precies zouden gaan doen zodra zij bij de woning zouden aankomen. Het procesdossier bevat geen bewijsmiddelen van het tegendeel en derhalve kan de rechtbank niet uitsluiten dat deze ernstige geweldsuitbarsting het gevolg is geweest van een combinatie van overmatig alcoholgebruik en adrenaline. Derhalve staat voor de rechtbank niet vast dat de verdachten in deze opeenvolging van handelingen tijd en ruimte hebben gehad om te overleggen of om zich te bezinnen op hun handelen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van voorbedachten rade ten aanzien van het doden of zwaar lichamelijk letsel toebrengen van de slachtoffers. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit onderdeel van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde voorbedachten rade.
Ten aanzien van feit 2 primair.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachten moeten worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De rechtbank overweegt dat door het eenmaal slaan met een moersleutel op het hoofd van [slachtoffer 2] en het eenmaal slaan met een moersleutel tegen de hand van [slachtoffer 3] niet de aanmerkelijke kans oplevert dat deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hierdoor zouden kunnen komen te overlijden.
Bewijs ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 2 meer subsidiair.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 primair en 2 subsidiair bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich – om redenen zoals verwoord in de pleitnota – op het standpunt dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde in alle varianten heeft begaan en bepleit vrijspraak. De verdediging stelt onder meer dat zij niet in de gelegenheid te zijn geweest om de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als getuige te horen en de verklaringen van deze aangevers niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat de verklaringen van deze aangevers, gelet op het ‘Keskin arrest EVRM nr. 2205/16’, niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Ook heeft de verdediging gesteld dat het door de politie uitgewerkte proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte op 11 februari 2020 essentiële onjuistheden bevat en dat de inhoud van dit verhoor daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert zich bij het oordeel over de bewezenverklaring op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bewijsbijlage. De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de deur van de slaapkamer van aangever [slachtoffer 1] heeft ingetrapt en dat zij beiden, verdachte bewapend met een metalen wielsleutel en medeverdachte [medeverdachte 1] met een metalen pijp, de slaapkamer van [slachtoffer 1] zijn binnengegaan en hem daar, terwijl hij nog in bed lag, met deze metalen voorwerpen meermaals met kracht op zijn hoofd en rug hebben geslagen.
De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] in gevecht is geraakt met aangever [slachtoffer 2] en dat verdachte vervolgens medeverdachte [medeverdachte 2] is gaan helpen en daarbij aangever [slachtoffer 2] met deze metalen wielsleutel heeft geslagen tegen het hoofd en aangeefster [slachtoffer 3] , toen zij aangever [slachtoffer 2] probeerde te beschermen, met deze metalen wielsleutel op haar beide handen heeft geraakt.

Overwegingen van de rechtbank.

De verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
De verdediging heeft gewezen op het zogenoemde ‘Keskin-arrest’ en heeft bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Vast staat dat de verdediging heeft verzocht om aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als getuigen te horen en dat de rechtbank dat verzoek heeft toegewezen. De rechter-commissaris heeft naar aanleiding hiervan een EOB naar Polen verzonden met de vraag om hen middels videoverbinding te horen. Naar aanleiding hiervan zijn twee brieven vanuit Polen ontvangen, waaruit blijkt dat zowel aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 3] onvindbaar zijn in Polen, waardoor Polen niet in staat is uitvoering aan het verzoek te geven.
Omdat beide aangevers in Polen onvindbaar waren en de rechter-commissaris ook niet beschikte over adresgegevens of andere contactgegevens, was het voor de rechter-commissaris niet mogelijk aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] te horen. Hierdoor was het bovendien onaannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord en is de zaak door rechtbank inhoudelijk behandeld zonder dat deze getuigen zijn gehoord.
De vraag rijst of deze beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van deze twee aangevers in de onderhavige zaak een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan niet meer sprake zou zijn van een eerlijk proces wanneer de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat indien door de verdediging hierdoor
geen behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft om het door artikel 6 lid 3, onder d, EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht uit te oefenen, een veroordeling van de verdachte desondanks in overeenstemming kan zijn met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Bepalend is daarvoor, zo komt in de rechtspraak van het EHRM naar voren, de uiteindelijke evaluatie van ‘the overall fairness of the trial’.
Van belang hierbij zijn
(i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige die niet gehoord kon worden groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is sprake van een goede reden waarom deze getuigen niet zijn gehoord. Beiden getuigen waren onvindbaar en het was daardoor onaannemelijk dat beiden getuigen binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verklaring van aangever [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 1] als ‘sole or decisive’ bewijs dient te worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang in hoeverre de verklaring van aangevers steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat steunbewijs moet - zo luidt de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van deze aangevers betrouwbaar zijn. De in de aangifte feitelijk beschreven handelingen worden bevestigd door het later waargenomen letsel, door de beschrijving van het letsel in de medische verklaring en door de foto’s in het dossier. Daarbij komt dat de feitelijke handelingen, zoals die zijn beschreven in de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , hun bevestiging vinden in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook de verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaring van aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] is ook bij de rechter-commissaris gehoord.
Het gaat ten aanzien van beide aangevers, gelet op het voorgaande en de overige bewijsmiddelen opgenomen in de bewijsbijlage, niet om verklaringen die als ‘sole or decisive’ zijn aan te merken.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , ook al zijn deze aangevers niet bij de rechter-commissaris als getuigen gehoord en heeft de verdediging hen niet kunnen bevragen, voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Ten aanzien van het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 februari 2020.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 26 mei 2021 zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek, nu verdachte voorafgaande aan het tweede verhoor van verdachte op 11 februari 2020 niet op zijn recht op rechtsbijstand is gewezen en dat de verklaringen van verdachte onjuist en onvolledig zijn weergegeven in het proces-verbaal. De raadsman heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de door hem uitgeluisterde audio-opnames van voornoemd verhoor. De raadsman heeft gesteld dat door deze vormverzuimen, sprake is van nadeel, te weten een inbreuk op de rechten van de verdachte zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het vorenstaande het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 11 februari 2020 niet als bewijs mag worden gebruikt.
De rechtbank heeft op de zitting van 13 april 2021 bepaald dat de audio-opnames van het verhoor door de officier van justitie aan de raadsman moesten worden verstrekt. Doordat deze audio-opnames niet aan het procesdossier waren toegevoegd en de raadsman dit verweer pas ter zitting heeft gevoerd, heeft noch de rechtbank, noch de officier van justitie voorafgaande aan de zitting kennis kunnen nemen van deze audio opnames.
De rechtbank heeft besloten om het proces-verbaal van verhoor van verdachte niet als bewijs te gebruiken. Dit betekent dat als er al sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim of onvolledigheden of onjuistheden in de verslaglegging van het verhoor in het proces-verbaal, hetgeen de rechtbank dus uitdrukkelijk in het midden laat, verdachte daardoor niet in zijn belangen is geraakt. Nu de rechtbank dit proces-verbaal niet gebruikt voor het bewijs, wijst de rechtbank ook het voorwaardelijk verzoek van de raadsman (het verzoek om als de rechtbank de inhoud van dit proces-verbaal wel voor het bewijs wenst te gebruiken het onderzoek te schorsen voor het woordelijk uitwerken van het audiobestand van voornoemd verhoor) af.
Ten aanzien van feit 1 primair: voorwaardelijke opzet op de dood.
De verdediging heeft aangevoerd dat het slaan met een metalen voorwerp (enkele klap) op het hoofd geen aanmerkelijke kans op het doden van de aangever oplevert en bepleit vrijspraak.
De rechtbank constateert dat het bij aangever [slachtoffer 1] aangetroffen letsel bestaat uit drie barstwonden op het hoofd, mogelijk een hersenschudding en uit drie of vier plekken op de rug. Hiervan zijn foto’s gemaakt en deze zijn toegevoegd aan het dossier. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van aangifte, het aangetroffen letsel en de foto’s is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] niet slechts een enkele klap op zijn hoofd heeft gehad. Gelet op de aard van het geconstateerde letsel is [slachtoffer 1] met grof geweld mishandeld waarbij er meerdere keren met kracht met metalen voorwerpen op zijn hoofd is geslagen terwijl hij weerloos in bed lag en deze klappen niet kon afweren.
Door aldus samen te handelen hebben de beide verdachten de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [slachtoffer 1] door hun handelen had kunnen komen te overlijden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, door midden in de nacht, direct en zonder enige aankondiging bewust de deur van de slaapkamer van (de in bed liggende) [slachtoffer 1] in te trappen en hem meermaals met kracht met metalen voorwerpen op zijn hoofd te slaan, hebben zij beiden die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] ook bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] beiden dienen te worden veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot doodslag van aangever [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2 subsidiair: voorwaardelijke opzet zware mishandeling.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 2] .
Op grond van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat het medeverdachte [medeverdachte 1] was die wraak wilde nemen op zijn medebewoners met wie hij de middag eerder ruzie had. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voorts zelf verklaard dat, op het moment dat aangever [slachtoffer 2] zijn slaapkamer uit kwam, ‘daar heb je de andere’ heeft gezegd. Ook slachtoffer [slachtoffer 2] geeft aan dat [medeverdachte 1] tegen de andere zou hebben gezegd ‘Daar heb je de volgende’.
Wat volgt is dat [slachtoffer 2] en verdachte in gevecht raken met [medeverdachte 2] en uiteindelijk ook [slachtoffer 3] . Vervolgens heeft verdachte met de moersleutel het hoofd van die [slachtoffer 2] en de arm/hand van die [slachtoffer 3] geraakt en heeft medeverdachte [medeverdachte 2] – naar eigen zeggen – die [slachtoffer 2] met zijn vuisten geslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bijzonder kwetsbaar is. Zo kan door met kracht met een moersleutel tegen iemands hoofd te slaan, gemakkelijk de kaak en/of de oogkas en/of het neusbot breken, waarbij veelal operatief ingrijpen noodzakelijk is. Ook is de kans op hersenletsel aanmerkelijk te noemen.
Naar uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rol van verdachte was gelet op dit alles zodanig dat gezegd kan worden dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering en dat hij ook als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. De drie verdachten worden dan ook veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair: mishandeling [slachtoffer 3] .
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het medeplegen van de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 3] . Gelet op het hiervoor overwogene gebruikt de rechtbank de verklaring van aangeefster voor het bewijs. Op grond van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigen bewezen. Gelet op het reeds hiervoor overwogen ten aanzien van feit 2 subsidiair kan verdachte als medepleger worden aangemerkt. De drie verdachten worden dan ook veroordeeld voor het medeplegen van de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 3] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in de bewijsbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, samen met zijn mededader die [slachtoffer 1] met een metalen pijp/staaf en/of moersleutel op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair en meer subsidiair:
op 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een moersleutel op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 18 januari 2020 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een moersleutel op het lichaam te slaan.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 subsidiair een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat aan verdachte hooguit een gevangenisstraf opgelegd dient te worden die de duur van het voorarrest niet te boven gaat, dan wel dat daar bovenop eventueel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wordt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het medeplegen van mishandeling van drie huisgenoten van zijn medeverdachte.
Verdachte en de medeverdachten hebben zeer grof geweld gebruikt tegen de slachtoffers in de woning en in de slaapkamer van de slachtoffers, een plek waar een ieder zich veilig moet kunnen voelen. Verdachten zijn midden in de nacht het huis binnengegaan en de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnengedrongen en hebben hem, terwijl hij weerloos in bed lag, zeer ernstig mishandeld met fors hoofdletsel als gevolg. De andere twee aangevers hebben gelukkig minder ernstig letsel opgelopen, maar ook voor hen geldt dat zij slachtoffer zijn geworden in hun eigen huis van fors geweld door verdachten. Verdachte had een metalen wielsleutel en heeft deze ook daadwerkelijk gebruikt.
Doordat bij het geweld gebruik is gemaakt van deze metalen wielsleutel en een metalen pijp en daarmee met kracht is geslagen, hebben zij door hun gedragingen welbewust een groot gevaar voor de slachtoffers in het leven geroepen. Verdachten hebben flink letsel opgelopen, maar het had gelet op de aard van het geweld nog veel ernstiger kunnen zijn. Het is niet aan de verdachten te danken dat het uiteindelijke letsel bij de slachtoffers niet erger was. De verdachte had geen enkel conflict met de slachtoffers. De verdachte is kennelijk in staat en bereid om tegen personen waarmee hij geen enkel conflict heeft en verder niet kent grof geweld te gebruiken, toen dat werd gevraagd door medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank tot een andere (lichtere) bewezenverklaring komt dan waarop de officier van justitie zijn strafeis heeft gebaseerd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 47, 57, 287, 300, 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 2 meer subsidiair:
Een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. A.J. Roeleven, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 09 juni 2021.