ECLI:NL:RBOBR:2021:2673

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
368370 / KG ZA 21-133
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van zorg- en contactregeling en betaling reiskostenvergoeding in kort geding

In deze zaak, die op 3 juni 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert de man dat de vrouw, in haar hoedanigheid als bewindvoerder, haar medewerking verleent aan de zorg- en contactregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan dat op 10 december 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bekrachtigd. De man stelt dat de vrouw de gemaakte afspraken niet nakomt, wat leidt tot schade voor de kinderen en hemzelf. De vrouw heeft sinds oktober 2020 de afspraken omtrent de omgangsregeling niet nageleefd, waardoor contact tussen de man en de kinderen is verminderd. De man vraagt de voorzieningenrechter om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de afspraken en om een dwangsom op te leggen voor het geval zij hier niet aan voldoet.

De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat zij omgang hebben met beide ouders. De vrouw heeft onvoldoende concrete feiten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat de omgangsregeling niet wordt nageleefd. De rechtbank concludeert dat de vrouw impliciet afstand heeft gedaan van haar bevoegdheid tot verrekening van de reiskostenvergoeding, die zij aan de man verschuldigd is. De vordering van de man tot betaling van de reiskostenvergoeding wordt toegewezen, evenals de vordering tot nakoming van de zorg- en contactregeling.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw moet voldoen aan de afspraken uit het ouderschapsplan en legt een dwangsom op voor het geval zij hier niet aan voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/368370 / KG ZA 21-133
Vonnis in kort geding van 3 juni 2021
in de zaak van
1.
[bewindvoerder eiser]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser sub 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg te Bergen op Zoom ,
tegen
1.
[bewindvoerder gedaagde]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde sub 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.G. Huijsmans te Goes.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 maart 2021 met 6 producties
- de brief van mr. Kranenburg van 16 maart 2021 met aanvullende productie 7
- de brief van mr. Huijsmans van 21 maart 2021 met een conclusie van antwoord met 6 producties
- de brief van mr. Kranenburg van 24 maart 2021 met aanvullende productie 8
- de mondelinge behandeling die op 25 maart 2021 vanwege de Covid-19 heeft plaatsgevonden via een verbinding via Skype
- de pleitnota van de vrouw
- het kort geding is ter zitting van 25 maart 2021 voor de duur van 1 maand aangehouden, teneinde te bezien of partijen een minnelijke regeling kunnen bereiken
- bij e-mailbericht van 22 april 2021 heeft de advocaat van de man de voorzieningenrechter verzocht alsnog vonnis te wijzen
- de akte wijziging eis
- de akte van mr Huijsmans met producties 7 t/m 9
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 20 mei 2021vanwege de Covid-19 maatregelen via een verbinding via Skype.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is het volgende, thans nog minderjarige, kind geboren:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1] ).
Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 1] .
2.2.
Daarnaast behoorde tot het gezin van partijen de minderjarige dochter van de vrouw:
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2] ).
De man heeft [kind 2] erkend. Biologische vader van [kind 2] is de heer [A] (hierna: [A] ). De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [kind 2] .
2.3.
Ook behoorde tot het gezin van partijen de, thans nog, minderjarige dochter van de vrouw en [A] :
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 3] ).
2.4.
Bij beschikking van 20 augustus 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat het gezag over [kind 2] voortaan wordt uitgeoefend door de man en de vrouw tezamen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 augustus 2019
€ 25,00 per kind per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 2] en [kind 1] , toekomstige termijnen bij voortuitbetaling te voldoen.
2.5.
Bij beschikking van 10 december 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat het door partijen op 22 september 2020, respectievelijk 1 oktober 2020 getekende ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van deze beschikking. Uit het ouderschapsplan zijn de volgende bepalingen hier relevant:

Artikel 2 Hoofdverblijfplaats / verhuizing / paspoort
(…)
2.2.
Voor wat betreft de voorgenomen verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] per 1-10-2020, zijn ouders overeengekomen dat de moeder aan de vader een maandelijkse vergoeding van € 15 wegens extra reiskosten verschuldigd is met ingang van 1-10-2020 bij vooruitbetaling te voldoen. Vader heeft ingestemd met de verhuizing van moeder met de drie kinderen naar [woonplaats] .
(…)
Artikel 3 Verzorging en opvoeding
3.1
De ouders zijn de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen voor [kind 1] en [kind 2] en omgangsregeling voor [kind 3] :
De man heeft in beginsel in de oneven weekenden, derhalve één weekend per veertien dagen, omgang met [kind 1] en [kind 2] van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur. Voor [kind 3] geldt dat zij altijd welkom is om dan ook mee te komen.
Eénmaal per drie maanden verblijven de kinderen in een omgangsweekend dat volgens bovenstaand stramien toebehoorde aan de vader alsnog bij de moeder. Dit weekend wordt door partijen in onderling overleg bepaald.
(…)
Artikel 4 Informatie en consultatie
De ouders zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en elkaar daarover te dezer zake raadplegen. Ouders spreken dit specifiek af ten aanzien van zowel [kind 1] als [kind 2] .
(…)
Artikel 7 kinderalimentatie
7.1.
Partijen hebben de behoefte van [kind 1] en [kind 2] niet vastgesteld. Vanwege het beperkte inkomen van de man alsmede vanwege diens schuldenlast zijn partijen overeengekomen dat de vader aan de moeder voor [kind 1] en [kind 2] een bijdrage betaalt in de kosten van verzorging en opvoeding ter hoogte van in totaal € 50,00 per maand. Het vermogen van de man is onder bewind gesteld en wordt beheerd door zijn bewindvoerder, [B] , verbonden aan [bedrijf] te [vestigingsplaats] . Zij zal worden verzocht om dit ouderschapsplan eveneens te ondertekenen.
7.2
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 20-8-2020 is de ingangsdatum door de rechter vastgesteld op 1 augustus 2019.
7.3
Partijen komen overeen da indien en zodra de man wordt toegelaten tot een minnelijke schuldenregeling danwel de WSNP, dat met ingang van de dag van toelating de alimentatieverplichting wordt opgeschort c.q. op nihil wordt gesteld voor de duur van de minnelijke schuldenregeling danwel de WSNP en dat de alimentatieverplichting weer herleeft op de dag dat de minnelijke schuldenregeling danwel de WSNP wordt beëindigd.
(…)”.
2.6.
De vrouw komt sinds 11 oktober 2020 de tussen partijen gemaakte afspraken inzake de omgangsregeling tussen de man en de kinderen niet na.
2.7.
Op dit moment vindt contact tussen de man en de kinderen plaats middels videobellen op woensdag en zaterdag om 15.00 uur. Partijen staan onder begeleiding van het CJG.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert - na wijziging eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
de vrouw dan wel haar bewindvoerder te veroordelen om haar volledige medewerking te verlenen aan de afspraken en zorgregeling als vastgelegd in het ouderschapsplan dat bekrachtigd is bij beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant locatie Middelburg van 10 december 2020 en
primair:te bepalen dat de vrouw er voor zorgdraagt dat
- er per direct weer invulling wordt gegeven aan de reguliere zorgregeling tijdens de oneven weekenden
- zij weer per mail en whatsapp gaat communiceren met de man over de kinderen, hem informeert en geïnformeerd houdt,
- zij overleg met de man heeft over de kinderen en de nadere invulling van de zorgregeling, zoals overeengekomen in het ouderschapsplan,
- zij dan wel haar bewindvoerder ervoor zorg draagt dat aan de man maandelijks bij vooruitbetaling de reiskostenvergoeding wordt uitbetaald met ingang van heden danwel een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn,
- zij ervoor zorg draagt dat de man en zijn familieleden met de kinderen telefonisch danwel per whatsapp en/of mail contact kunnen hebben,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en
subsidiair:een dusdanige regeling te treffen ten aanzien van de omgangs- en zorgcontacten en verdere afspraken als tussen partijen vastgelegd in het ouderschapsplan,
bijvoorbeeld:
 ouders werken mee aan herstel communicatie tussen ouders en herstel contact tussen vader en de kinderen ( [kind 2] en [kind 1] en facultatief met [kind 3] ) zoals opgestart door CJG
 moeder laat vader twee maal per week beeld/video bellen met de kinderen [kind 2] en [kind 1] en facultatief met [kind 3] , op woensdag rond 15.00 uur (waarover voorafgaand overleg plaatsvindt tussen vader en moeder ivm tijdstip thuiskomst vader van zijn werk) en zaterdag rond 15.00 uur, voor zolang als dat er geen invulling wordt gegeven aan de zorgregeling als vastgesteld in het ouderschapsplan,
 moeder zal vader maandelijks per email schriftelijk en waar nodig gedocumenteerd informeren ten aanzien van de belangrijke, doch ook minder belangrijke ontwikkelingen en gebeurtenissen in de levens van de kinderen ( [kind 2] , [kind 1] en facultatief over [kind 3] ,
met eventueel oplegging van een dwangsom in goede justitie te bepalen,
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man legt daaraan ten grondslag dat de vrouw gehouden is de afspraken uit het ouderschapsplan, zoals bekrachtigd bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2020, na te komen. De kinderen en de man hebben recht op de omgangscontacten met elkaar en langdurige onthouding daarvan zal tot grote schade leiden bij de kinderen. De man is zolang de vrouw niet bereid is om de overgekomen maandelijkse vergoeding voor reiskosten te betalen niet in staat om de kinderen na een omgangsweekend terug te brengen naar de vrouw. De vrouw is conform de gemaakte afspraken gehouden deze betaling te verrichten. Nu de vrouw geen medewerking wenst te verlenen aan de overeengekomen zorg- en contactregeling en geen contact toestaat en de man ook op geen enkele wijze informeert aangaande de kinderen, heeft de man er belang bij dat een de veroordeling tot nakoming van de gemaakte afspraken een dwangsom wordt verbonden.
3.3.
De vrouw voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Als uitgangspunt voor de beoordeling heeft te gelden dat het in beginsel in het belang van het kind moet worden geacht dat het omgang kan hebben met zijn beide ouders en dat beslissingen van de rechter, waarin is bepaald dat en wanneer dergelijke omgangscontacten dienen plaats te vinden, moeten worden nageleefd. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, maar dan dienen er wel duidelijke en concrete aanwijzingen te zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat de belangen van het kind zich verzetten tegen voortzetting van de contacten met de niet met de dagelijkse zorg belaste ouder.
Naar de onderhavige zaak vertaald betekent dit dat de vordering van de vader tot nakoming van de op 10 december 2020 door de Kinderrechter vastgestelde zorg- en contactregeling in beginsel toewijsbaar is tenzij er duidelijke en concrete aanwijzingen zijn dat dit (thans) niet in het belang van de kinderen is.
4.2.
Die situatie doet zich hier niet voor. De vrouw heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat voortzetting/hervatting van de recent nog tussen partijen overeengekomen zorg- en contactregeling, zoals bekrachtigd in de beschikking van 10 december 2020, op dit moment indruist tegen de belangen van de kinderen. De enkele stelling van de vrouw dat [kind 2] aangeeft niet meer naar de man te willen gaan is hiervoor in ieder geval onvoldoende.
4.3.
Het geschil tussen partijen terzake de nakoming van de zorg- en contactregeling lijkt zich veeleer toe te spitsen op de vraag of de vrouw al dan niet gehouden is de tussen partijen overeengekomen vergoeding voor reiskosten maandelijks aan de man te betalen. De vrouw beroept zich terzake haar verplichting tot betaling aan de man op verrekening met de door de man verschuldigde kinderalimentatie uit hoofde van de beschikking van 10 december 2020. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.4.
Niet in geschil is dat partijen in het ouderschapsplan dat door partijen op 22 september 2020 respectievelijk 1 oktober 2020 is getekend, uitdrukkelijk hebben afgesproken dat de vrouw voor wat betreft de voorgenomen verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] per 1-10-2020, aan de man een maandelijkse vergoeding van
€ 15,00 wegens extra reiskosten is verschuldigd met ingang van 1-10-2020, bij vooruitbetaling te voldoen. De man heeft gesteld dat hij, indien de vrouw bij ondertekening van het ouderschapsplan had aangegeven dat zij deze reiskostenvergoeding zou gaan verrekenen met de achterstallige alimentatie en dus niet voornemens was deze direct (maandelijks) aan de man uit te betalen, nooit deze regeling met de vrouw (waaronder de toestemming tot verhuizing) was overeengekomen.
4.5.
Vaststaat dat ten tijde van ondertekening van het ouderschapsplan reeds sprake was van een achterstand in de betaling van de kinderalimentatie door de man. De vrouw heeft - in die wetenschap - ingestemd met de betaling van een vergoeding van € 15,00 per maand wegens door de man extra te maken reiskosten vanwege de door de vrouw voorgenomen verhuizing. Gelet op hetgeen de man heeft gesteld (en door de vrouw niet is betwist) is aannemelijk dat de toestemming van de man voor de verhuizing van de vrouw met de kinderen in belangrijke mate afhankelijk was van de toezegging van de vrouw om maandelijks een bedrag te betalen voor de extra reiskosten van de man. Voor de vrouw had duidelijk kunnen zijn dat de man, indien de vrouw deze verplichting tot betaling van een reiskostenvergoeding onmiddellijk zou gaan verrekenen met de achterstallige kinderalimentatie, niet - zonder meer - met die verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] had ingestemd. Onder deze omstandigheden gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de vrouw terzake haar verplichting tot betaling van een maandelijks bedrag van
€ 15.00 aan reiskostenvergoeding impliciet afstand heeft gedaan van haar bevoegdheid tot verrekening. De vordering van de man die ziet op betaling van de reiskostenvergoeding door de vrouw zal op die grond worden toegewezen als na te melden.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 4.3. is overwogen zal ook de primaire vordering van de man tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de afspraken en zorg- en contactregeling als vastgelegd in het ouderschapsplan dat bekrachtigd is bij beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant locatie Middelburg van 10 december 2020 worden toegewezen als hierna in het dictum nader geformuleerd.
4.7.
De ter versterking van de gevraagde veroordeling gevorderde dwangsom zal, gelet op de stellingen die de vrouw in kort geding heeft ingenomen terzake de nakoming van de afspraken uit het ouderschapsplan, eveneens worden toegewezen. De dwangsom zal in hoogte worden beperkt als volgt.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de zorg- en contactregeling als vastgelegd in het ouderschapsplan dat bekrachtigd is bij beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant, locatie Middelburg van 10 december 2020, in die zin dat:
  • de man in de oneven weekenden, derhalve één weekend per veertien dagen, omgang heeft met [kind 1] en [kind 2] van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij voor [kind 3] geldt dat zij altijd welkom is om dan ook mee te komen, waarbij het eerste omgangsweekend zal zijn in het weekend van 12 en 13 juni 2021,
  • de vrouw de man maandelijks per email schriftelijk en waar nodig gedocumenteerd zal informeren ten aanzien van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [kind 1] en [kind 2] ,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt de vrouw om vanaf heden, bij vooruitbetaling, aan de man maandelijks te betalen een bedrag van € 15,00 terzake de extra reiskosten van de man,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2021.