ECLI:NL:RBOBR:2021:2674

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20/1020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor het belastingjaar 2020

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor het belastingjaar 2020. Eiser, eigenaar en gebruiker van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van Waterschap De Dommel opgelegde aanslag. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 is eiser verschenen, terwijl de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M.J.W. van den Kieboom.

De rechtbank oordeelde dat de procedure zich enkel kon richten op de aanslag voor 2020 en niet op eerdere jaren of verzoeken om ambtshalve vermindering. Eiser had geen argumenten aangedragen die erop wezen dat hij in 2020 teveel heffing had betaald. Ook zijn beroepen op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd, aangezien eiser niet kon aantonen dat zijn situatie gelijk was aan die van andere belastingplichtigen.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. A. Bijleveld, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1020
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van het Waterschap De Dommel, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. M.J.W. van den Kieboom).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij aanslagbiljet, gedagtekend 15 februari 2020, aan eiser met betrekking tot het adres [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2020 een aanslag zuiveringsheffing en watersysteemheffing ingezetenen (de aanslag) opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiser is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Feiten
Eiser was op 1 januari 2020 eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] te [adres] (de woning) en stond in de basisregistratie personen (BRP) ook ingeschreven op dat adres.
Geschil en beoordeling
1. Allereerst beantwoordt de rechtbank de vraag waar het in deze procedure wel en waar het niet over kan gaan.
1.1.
Eiser heeft eerder geprocedeerd tegen de aan hem opgelegde en na bezwaar gehandhaafde aanslag zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor het jaar 2018. Deze rechtbank heeft op het door eiser ingestelde beroep uitspraak gedaan op 13 december 2018. [1] Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op het door eiser daartegen ingestelde hoger beroep uitspraak gedaan op 28 november 2019. [2] Het gerechtshof heeft in die uitspraak onder andere overwogen:
“8. Voor zover belanghebbende betoogt dat hij aanspraak kan maken op teruggaaf voor de afgelopen vijf dan wel tien jaar, kan dat ook niet slagen. Het geschil betreft de aanslag zuiveringsheffing over 2018 en niet de eerdere jaren. Voor het geval dat belanghebbendes betoog moet worden beschouwd als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen uit voorgaande jaren op grond van artikel 65 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, kan dat niet slagen. Een verzoek tot ambtshalve vermindering dient belanghebbende bij de Heffingsambtenaar in te dienen. Het Hof is niet bevoegd daarover te oordelen aangezien de beslissing op een dergelijk beroep niet voor bezwaar en beroep vatbaar is.”
1.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze procedure tot een ander oordeel te komen voor zover eiser de belastingheffing in aan 2020 voorafgaande belastingjaren aan de orde stelt dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering doet.
1.3.
Wat betreft het beroep op kwijtschelding voor het belastingjaar 2020 heeft de heffingsambtenaar in het verweerschrift terecht aangegeven dat eiser daarvoor een verzoek moet indienen bij de invorderingsambtenaar van het waterschap en dus niet bij de rechtbank. Eiser zal dan ook informatie moeten geven over zijn inkomsten en vermogen, zodat dit verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld. Pas nadat de invorderingsambtenaar op dat verzoek heeft beslist kan eiser – na het doorlopen van de administratief beroepsprocedure – die beslissing ter toetsing aan de rechter voorleggen.
1.4.
Deze procedure kan dus alleen gaan over de (met betrekking tot het belastingjaar 2020 opgelegde en na bezwaar gehandhaafde) aanslag.
2. Met betrekking tot de vraag of de aanslag terecht is opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
2.1.
Eiser heeft niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat van hem in 2020 teveel zuiveringsheffing en watersysteemheffing is geheven. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel op grond waarvan gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Eiser vergelijkt zijn situatie (een eenpersoonshuishouden) met het meerpersoonshuishouden dat woonachtig is op het adres [adres] te [woonplaats] Alleen al om die reden is geen sprake van gelijke gevallen. Om die reden slaagt dit beroep niet. Ook eisers beroep op het vertrouwensbeginsel, zoals dat door hem op de zitting is toegelicht, slaagt niet. Eiser zegt dat de heffingsambtenaar persoonlijk in een gesprek op 19 september 2018 toezeggingen zou hebben gedaan over de in het verleden betaalde waterschapsheffingen. Er is niet gebleken van een toezegging door de heffingsambtenaar waaraan eiser het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij in dit belastingjaar geen of minder belasting zou hoeven te betalen.
2.2.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de aanslag terecht is opgelegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zaaknummer: SHE 18/910 (niet gepubliceerd).
2.Kenmerk: 19/00082 (niet gepubliceerd).