ECLI:NL:RBOBR:2021:2965
Rechtbank Oost-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Werkloosheidswet wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Verzoeker, die sinds 2016 een bijstandsuitkering ontvangt, stelt dat hij recht heeft op een WW-uitkering. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om het UWV te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de WW-uitkering, totdat er uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als verzoeker aannemelijk maakt dat hij in een situatie van acute financiële nood verkeert of dat hij anderszins in een onomkeerbare situatie dreigt te komen. Verzoeker heeft niet kunnen onderbouwen dat zijn huidige bijstandsuitkering, die hij ontvangt, hem in een acute noodsituatie plaatst.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker met zijn bijstandsuitkering in zijn levensonderhoud kan voorzien en dat het feit dat deze uitkering lager is dan de WW-uitkering niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van spoedeisendheid. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.