ECLI:NL:RBOBR:2021:3151

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
20/2802
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing startersregeling Werkloosheidswet (WW) en voorwaarden voor zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de startersregeling van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd en verzocht om gebruik te maken van de startersregeling, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres al werkzaamheden als zelfstandige verrichtte op het moment dat zij om toepassing van de startersregeling verzocht, wat in strijd is met de voorwaarden van artikel 77a van de WW. Eiseres had eerder toestemming gekregen voor deelname aan de regeling, maar het UWV heeft deze toestemming later ingetrokken omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. Eiseres beriep zich op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gerechtvaardigd vertrouwen, omdat eiseres al vóór de toezegging van het UWV als zelfstandige werkte. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de startersregeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV het verzoek van eiseres om gebruik te maken van de startersregeling Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiseres was daarbij aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanloop naar deze procedure
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was werkzaam bij [naam] (werkgever). Het dienstverband van eiseres is aldaar beëindigd met ingang van 31 mei 2020.
1.2.
Per 1 april 2020 was eiseres reeds vrijgesteld van werkzaamheden. Eiseres had met werkgever afgesproken dat zij zich in de periode van 1 april 2020 tot en met 31 mei 2020 wel zou blijven bezighouden met het adviseren van cliënten. Een deel van die cliënten heeft later besloten om met eiseres mee te gaan toen zij startte als zelfstandige.
1.3.
Het UWV heeft eiseres met ingang van 1 juni 2020 een WW-uitkering toegekend.
1.4.
Op 26 juni 2020 heeft eiseres toestemming gevraagd voor deelname aan de startersregeling WW. Bij besluit van 3 juli 2020 heeft het UWV eiseres daarvoor in eerste instantie toestemming gegeven, voor de periode 1 juni 2020 tot en met 29 november 2020. Daarna hebben de gebeurtenissen plaatsgevonden die hierboven onder ‘procesverloop’ zijn beschreven.
Standpunt van partijen
2. Bij het bestreden besluit heeft het UWV vastgesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden van artikel 77a van de WW voldoet. Eiseres was immers al bezig met haar werkzaamheden als zelfstandige op het moment dat haar WW-uitkering aanving. Dat is in strijd met hetgeen in artikel 77a, eerste lid, onder b, van de WW is bepaald. Verder heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat het vervelend is dat eiseres in eerste instantie wel de startersregeling was toegekend, maar dat het binnen de bezwaartermijn van 6 weken is gecorrigeerd. Om die reden is er geen strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt zij wel voldoet aan de vereisten zoals die in artikel 77a van de WW zijn gesteld. Het toekenningsbesluit van 3 juli 2020 was daarom juist, en is ten onrechte vernietigd. Verder vindt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen, door zowel de (telefonische) uitlatingen van de heer [naam] als door het toekenningsbesluit van 3 juli 2020, dat zij recht had op de statersregeling.
De beoordeling door de rechtbank
Voldoet eiseres aan de voorwaarden?
4. De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden, is of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor de startersregeling, zoals die zijn genoemd in artikel 77a van de WW. In deze zaak gaat het er met name om of eiseres voldoet aan de voorwaarde dat haar werkzaamheden als zelfstandige nog geen aanvang hadden genomen (zoals bedoeld in artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW) toen zij om toepassing van de startersregeling verzocht. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiseres niet aan deze voorwaarden voldoet. De rechtbank vindt namelijk dat eiseres al werkzaamheden als zelfstandige uitvoerde voordat zij een WW-uitkering is gaan ontvangen. De rechtbank zal dat hieronder nader toelichten.
4.1.
Eiseres heeft op 2 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Op dit formulier heeft zij in de rubriek ‘5. Andere werkzaamheden’ aangegeven dat zij ander werk heeft, te weten dat ze per 1 april 2020 als zelfstandige werkt. In haar beroepschrift van 29 september 2020 verklaart eiseres onder andere: “Omdat ik het voornemen had om me als zelfstandig fiscalist te vestigen hebben [naam] en ik afgesproken dat ik in de maanden april en mei cliënten die tot mijn portefeuille behoorden nog zou adviseren. Immers, vragen van cliënten konden niet twee maanden worden uitgesteld. (…) Hiervoor heeft [naam] mij vrijstelling verleend van het relatiebeding uit mijn arbeidsovereenkomst voor wat betreft de fiscale advieswerkzaamheden.”
4.2.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres in de periode tussen 1 april 2020 en 1 juni 2020 werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige. Daaraan doet niet af dat eiseres, zoals zij stelt, ook nog voor [naam] werkzaamheden heeft verricht in het kader van het goed achterlaten van haar werkplek, zoals het overdragen van cliënten aan collega’s en het afhandelen van facturering. De werkzaamheden die zij daarnaast heeft verricht voor de cliënten die -vermoedelijk- met eiseres zouden meegaan naar haar nieuw op te zetten bedrijf betreffen onmiskenbaar werkzaamheden die zij als zelfstandige heeft verricht. Deze werkzaamheden kwamen met name de toekomstige onderneming van eiseres ten goede en niet zozeer [naam] . Daarbij is ook van belang dat eiseres van [naam] een vrijstelling van het concurrentiebeding kreeg voor de cliënten die met haar zouden meegaan, en dat zij de werkzaamheden voor deze cliënten gedurende de periode van 1 april 2020 tot 1 juni 2020 voor eigen rekening en risico mocht uitvoeren. De rechtbank begrijpt goed dat deze cliënten niet 2 maanden (dus tot 1 juni 2020) konden wachten op haar advies, maar dat verandert niets aan het feit dat en in welk kader deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
4.3.
Verder blijkt dat eiseres zich op 29 mei 2020 als ondernemer bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven per 1 april 2020. De rechtbank ziet daarin bevestigd dat eiseres al per 1 april 2020 als zelfstandige aan de slag is gegaan. Dat eiseres nadien heeft verklaard dat deze datum met name is gekozen voor de buitenwacht, omdat reeds extern was gecommuniceerd dat eiseres per 1 april 2020 [naam] zou verlaten, acht de rechtbank gelet op de inschrijfdatum en in het licht van wat hiervoor onder 4.1. is overwogen niet aannemelijk.
4.4.
Verder merkt de rechtbank nog op dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 77a van de WW blijkt dat de werknemer alleen voor toestemming om werkzaamheden als zelfstandige te verrichten in aanmerking komt, als hij deze werkzaamheden nog niet verrichtte. Een werknemer die al in deeltijd werkte als zelfstandige kan niet voor dat deel toestemming krijgen om werkzaamheden als zelfstandige te verrichten, omdat het niet om nieuw op te starten werkzaamheden gaat. [1]
Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
5. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij zich beroept op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiseres aangegeven dat zij op 3 juli 2020 in de ochtend een uitgebreid telefoongesprek heeft gevoerd met de heer [naam] , de adviseur van het Werkbedrijf van het UWV. In dat gesprek heeft eiseres uitgelegd hoe de situatie met betrekking tot haar werkzaamheden in elkaar zat. Op basis van die informatie heeft [naam] eiseres mondeling toegezegd dat zij met terugwerkende kracht per 1 juni 2020 recht heeft op de startersregeling. Ten aanzien van het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel wijst eiseres erop dat de mondelinge toezegging vervolgens is geformaliseerd in een toekenningsbesluit van 3 juli 2020.
5.1.
Bij de beoordeling is het volgende van belang. Eiseres dient op 26 juni 2020 haar aanvraag in om deel te mogen nemen aan de startersregeling, waarin zij aangeeft te twijfelen of zij in aanmerking komt voor de startersregeling. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij op 3 juli 2020 in de ochtend een eerste telefoongesprek met [naam] heeft waarin hij aangeeft dat hij haar de gevraagde toestemming wil verlenen. Enkele uren daarna belt [naam] eiseres terug en geeft hij aan dat er in haar inbox (van, zo begrijpt de rechtbank, Mijn UWV) een beslissing conform toezegging zit, maar dat de afdeling Uitkeren WW van het UWV het niet met de toekenning eens is. [naam] heeft vervolgens gezegd dat hij daar de volgende week op zou terugkomen. Eiseres stuurt vervolgens op 7 juli 2020 een bericht aan [naam] met daarin de vraag: “Mag ik vragen of alles nu in orde is?” Op diezelfde dag antwoordt [naam] : “Ben hierover nog bezig met de afdeling Uitkeren WW.” Eiseres stuurt op 15 juli 2020 een bericht aan [naam] met daarin de vraag: “Mag ik vragen wat de stand van zaken is?” Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat zij daarna telefonisch contact met [naam] heeft gehad, dat hij daarin heeft aangegeven dat de toestemming er toch niet komt en dat hij een besluit met die strekking in de inbox van eiseres heeft geplaatst om haar de mogelijkheid te bieden tegen die afwijzing te procederen.
5.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroep op het vertrouwensbeginsel. Zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat de toezegging van [naam] voldoet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep aan een beroep op het vertrouwensbeginsel stelt, [2] dan stuit het beroep daarop in dit geval af op het dispositievereiste. [3] Er is namelijk niet gebleken dat eiseres op grond van de gewekte verwachtingen dingen heeft gedaan die zij anders zou hebben gedaan, waardoor zij in een nadeliger positie is komen te verkeren. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4. al heeft vastgesteld, was eiseres ruim voordat genoemde toezegging werd gedaan al met haar werkzaamheden als zelfstandige begonnen. De toezegging van [naam] heeft die keuze dus niet kunnen beïnvloeden.
5.3.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat de toekenningsbeschikking van 3 juli 2020 juist was, komt de rechtbank tot het volgende.
5.3.1.
Volgens vaste rechtspraak komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Daartoe zal buiten twijfel moeten staan dat het oorspronkelijke besluit, in dit geval het besluit tot toekenning van de startersregeling WW, onjuist was. [4]
5.3.2.
Van dat laatste is naar oordeel van de rechtbank in dit geval sprake. Eiseres nam kennis van het besluit van 3 juli 2020 tijdens het tweede telefoongesprek met [naam] die aangaf dat de toestemming niet definitief was omdat de afdeling Uitkeren WW het daar niet mee eens was. Uit de nadien tussen eiseres en [naam] gewisselde berichten blijkt ook dat eiseres dat zo heeft begrepen. Vervolgens is de aanvraag van eiseres met het primaire besluit van 8 juli 2020 alsnog afgewezen. De zeer korte periode waarin het besluit van 3 juli 2020 is gecorrigeerd (5 dagen), in samenhang met het feit dat eiseres er op 3 juli 2020 al telefonisch van op de hoogte was gesteld dat het besluit nog niet definitief was en het feit dat eiseres zelf ook al twijfel had of zij recht had op de startersregeling, geeft de rechtbank voldoende aanleiding om het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel te verwerpen. Daarbij tekent de rechtbank overigens wel aan dat deze gang van zaken bij het UWV, waarbij twee afdeling langs elkaar heen lijken te werken, niet de schoonheidsprijs verdient.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft het UWV terecht vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de startersregeling, en heeft het UWV de eerder verleende toekenning mogen intrekken. Dat betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2005-06, 30370, nr. 5, p. 10.
2.CRvB 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
3.CRvB 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1685.
4.CRvB 15 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1958, en CRvB 22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3523.