ECLI:NL:RBOBR:2021:3259

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
9190929 CV EXPL 21-2134
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een leer-/arbeidsovereenkomst en de gevolgen van ziekte en uitschrijving van de opleiding

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de leer-/arbeidsovereenkomst tussen eiseres en Cello rechtsgeldig is beëindigd. Eiseres, werkzaam als aspirant-leerling bij Cello, was door ziekte tijdelijk niet in staat haar opleiding te volgen. Na een hartinfarct en een periode van revalidatie heeft zij haar opleiding tijdelijk stopgezet, op advies van Cello. Cello heeft later de arbeidsovereenkomst beëindigd, stellende dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst was ingeroepen door de uitschrijving van eiseres van de opleiding. Eiseres vorderde wedertewerkstelling en loondoorbetaling, stellende dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig was ingeroepen.

De kantonrechter oordeelde dat Cello onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eiseres per 1 oktober 2020 van de opleiding was uitgesloten. De rechter concludeerde dat de leer-/arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd en dat eiseres recht had op loondoorbetaling en de mogelijkheid om haar opleiding te hervatten. De vorderingen van eiseres werden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot wedertewerkstelling, omdat zij de opleiding nog niet had afgerond. Cello werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 9190929
Rolnummer : 21-2134
Vonnis in kort geding van 2 juli 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. A.F. Janssen,
t e g e n :
Stichting Cello,
gevestigd te Vught,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.L.E. Hol.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiser] ” en “Cello”.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding van 20 mei 2021 met producties (genummerd A t/m O);
de conclusie van antwoord met producties (genummerd 1 t/m 12a);
aanvullende productie P aan de zijde van [eiser] ;
aanvullende producties 13 t/m 15 aan de zijde van Cello;
de mondelinge behandeling die op 15 juni 2021via Skype heeft plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht met behulp van pleitnotities die kort voor de mondelinge behandeling aan elkaar en de kantonrechter zijn toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat verder tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is gezegd dat op 2 juli 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Cello is een zorginstelling die mensen met een verstandelijke beperking ondersteunt. Cello faciliteert onder andere begeleiding bij wonen, dagbesteding en ambulante ondersteuning.
2.2.
[eiser] is bij Cello met ingang van 15 juni 2019 voor bepaalde tijd in dienst getreden als aspirant-leerling. Een aspirant leerling is een medewerker die nog niet aan alle vereiste voorwaarden voor de betreffende functie voldoet. [eiser] heeft namelijk geen zorg gerelateerd diploma. Het doel van een tijdelijke overeenkomst van aspirant-leerling is om voorafgaand aan de leer-/ arbeidsovereenkomst een zij-instromer, zoals [eiser] , erachter te laten komen of de overstap naar de zorg een goede is.
Cello en [eiser] hebben op 29 juli 2019 een leer-/arbeidsovereenkomst gesloten, zodat [eiser] de benodigde diploma’s kon behalen. [eiser] was laatstelijk werkzaam als leerling begeleider voor 28 uren per week. Cello vereist voor de functie van begeleider tenminste een diploma MBO niveau 4 Verpleegkundige.
2.3.
In de tot de leer-/arbeidsovereenkomst behorende voorwaarden is in artikel 3 – onder meer – het volgende vermeld:
“In geval de werknemer niet voldoet aan de verplichtingen en eisen zoals neergelegd in het opleidingsreglement van de onderwijsinstelling en hij of zij als gevolg daarvan van verdere opleiding wordt uitgesloten, wordt de leer-/arbeidsovereenkomst geacht te zijn ontbonden met ingang van de datum van die uitsluiting.”
In de praktijkovereenkomst (getekend door het ROC, Cello en [eiser] ) is in artikel 12 het volgende opgenomen:
“12.1 De praktijkovereenkomst treedt na ondertekening van het eerste bpv-blad in werking en wordt in principe aangegaan voor de duur van de bpv-periode zoals vermeld op het bpv-blad.
12.2
De praktijkovereenkomst eindigt van rechtswege:a. (…)
c. Door het eindigen van de onderwijsovereenkomst tussen de student en de school.(…)
Een beëindiging van rechtswege zal door de school schriftelijk worden bevestigd aan de student en het leerbedrijf.
(…).”
2.4.
[eiser] is op 26 augustus 2019 gestart met de combinatieopleiding MBO4 Maatschappelijke Zorg/Verpleegkunde aan ROC de Leijgraaf (hierna: “ROC”). Voor deze opleiding werd zowel door docenten van ROC lesgegeven als door medewerkers van Cello. In 2020 is geen nieuwe klas gestart. In september 2021 start een nieuwe klas.
2.5.
Op 25 februari 2020 raakte [eiser] volledig arbeidsongeschikt als gevolg van een acute medische situatie (een hartinfarct). Als gevolg hiervan was [eiser] niet in staat haar functie als leerling begeleider uit te oefenen. Vervolgens werden de lessen medio maart 2020 vanwege de uitbraak van de Corona-pandemie per direct gestaakt tot aan het begin van het nieuwe schooljaar augustus/september 2020. Vanaf het nieuwe schooljaar werden de lessen online aangeboden. [eiser] volgde deze lessen tot en met 28 september 2020, de start van haar revalidatietherapie in verband met haar hartinfarct. Deze revalidatietherapie kon [eiser] als gevolg van de Corona-pandemie (vanwege het afschalen van de reguliere zorg) pas in oktober 2020 starten en de revalidatiedag viel samen met haar reguliere schooldag (op dinsdag). In verband met de lange wachttijden was het niet mogelijk om haar revalidatiedag naar een andere dag te verzetten.
Vanwege de start van het revalidatietraject van circa 8 weken heeft op 28 september 2020 een overleg plaatsgevonden tussen [eiser] , mevrouw [A] - haar bpv-opleidingscoördinator bij Cello en tevens werkzaam als docente voor de combinatieopleiding bij het ROC – (hierna aangeduid als “ [A] ”), mevrouw [B] (HR manager bij Cello) en mevrouw [C] (manager Zorg en dienstverlening en direct leidinggevende van [eiser] ). In het gesprek is gesproken over het tijdelijk stopzetten van haar opleiding, omdat de wekelijkse opleidingsdag en de revalidatiedag samenvielen en het tijdelijk stoppen van de opleiding haar herstelproces zou bevorderen.
[eiser] is op 30 september 2020 door een medewerker van de cursistenadministratie van het ROC uitgeschreven van de opleiding. Het ROC heeft Cello en [eiser] hierover echter niet geïnformeerd.
2.6.
In december 2020 rondde [eiser] haar revalidatietraject af en startte zij met het opbouwen van haar werkuren. Op 9 december 2020 is door de bedrijfsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin hij schrijft dat [eiser] kan beginnen met 3 x 4 uur licht opbouwende werkzaamheden en dat zij boventallig dient te staan. Het daarna volgend consult bij de bedrijfsarts was op 17 februari 2021, waarna de bedrijfsarts in het advies heeft geschreven dat het eigen werk van [eiser] niet passend is en dat de beperkingen die in het FML benoemd staan nog gelden. Er wordt aangegeven dat volledig herstel in eigen werk niet wordt verwacht of te realiseren is binnen een redelijke termijn. Dit wordt bevestigd in het volgend advies van de bedrijfsarts van 17 maart 2021.
2.7.
[eiser] heeft sinds haar re-integratie in december 2020 haar opleiding niet hervat. Wel is per e-mail (vanaf 4 november 2020) gesproken over de mogelijkheden voor hervatten van een opleiding. Voor het leerjaar 2020/2021 waren onvoldoende leerlingen aangemeld, zodat [eiser] het tweede jaar niet kon doubleren. Het volgen van een opleiding op één niveau lager (niveau 3) was wel mogelijk en op die manier zou [eiser] binnen de termijn van haar leer-/arbeidsovereenkomst een opleiding kunnen voltooien.
2.8.
Op 22 januari 2021 is een Arbeidsdeskundig rapport opgesteld. De conclusie is dat [eiser] ongeschikt is voor haar eigen werk. Wel wordt zij in staat geacht passende werkzaamheden te verrichten, waarbij door de rapporteur gedacht wordt aan de functie van leerling begeleider in dagdienst zonder fysieke zware zorgtaken en/of fysieke agressie.
2.9.
Op 8 februari 2021 vond er naar aanleiding van het Arbeidsdeskundig rapport een digitale meeting plaats waarbij de verzuimspecialist van Cello, mevrouw [D] , voor het eerst bij de kwestie betrokken werd. In dat gesprek vertelde [eiser] aan [D] dat zij de opleiding had gestopt. Diezelfde dag heeft [D] daarover contact opgenomen met Cello. Naar aanleiding van de melding van 8 februari 2021 heeft Cello de kwestie onderzocht en heeft, toen bleek dat [eiser] inderdaad is uitgeschreven bij het ROC, hierover met [eiser] gesproken op 11 maart 2021. In dat gesprek heeft Cello aan [eiser] medegedeeld dat omdat de opleiding definitief is beëindigd, de ontbindende voorwaarde van de leer-/arbeidsovereenkomst is ingetreden.
Cello heeft het dienstverband met [eiser] beëindigd per 1 mei 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de proceskosten, Cello veroordeelt:
I. [eiser] binnen 48 uur na het in deze procedure te wijzen vonnis, toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-per dag of per deel van een dag dat Cello in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
II. tot betaling aan [eiser] van het salaris van € 2.291 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 mei 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging (ex artikel 7:625 BW);
III. [eiser] in de gelegenheid te stellen tot het hervatten c.q. opnieuw starten van een passende praktijkopleiding tot Verpleegkundige (MBO niveau 3 / 4);
IV. een voorschot te verstrekken voor een billijke vergoeding van ten minste € 24.186,00 bruto aan gederfde looninkomsten (30% loonverlies over een periode van 27 maanden vanaf 1 mei 2021 tot aan de oorspronkelijke einddatum) voor het geval [eiser] niet wordt toegelaten tot de overeengekomen werkzaamheden wegens de ontbinding van de arbeidsovereenkomst als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen c.q. nalaten van de werkgever;
V. tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Cello te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Er is geen sprake van het geldig intreden van een ontbindende voorwaarde.
Een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst is namelijk niet rechtsgeldig, wanneer de werkgever invloed heeft of gehad kan hebben op de vervulling van de voorwaarde, zoals in casu het geval is. [eiser] is door Cello geadviseerd om (tijdelijk) te stoppen met de opleiding, waarna zij op 30 september 2020 ook daadwerkelijk is uitgeschreven van de opleiding. Het uitschrijven van de opleiding is gebeurd op advies van Cello en niet op initiatief van [eiser] .
Verder is de ontbindende voorwaarde niet direct ingeroepen, terwijl dit in het kader van het rechtszekerheidsbeginsel wel van de werkgever verlangd wordt. Cello had voor het eerst naar aanleiding van het gesprek van 28 september 2020 kunnen weten dat [eiser] was gestopt met de opleiding. Verder had Cello ook aan de hand van de mailwisseling van 4 november 2020 kunnen weten dat er sprake was van beëindiging van de opleiding. Ook druist het handelen van Cello in tegen het rechtszekerheidsbeginsel aangezien Cello in de periode december 2020 tot en met februari 2021 met [eiser] gesprekken heeft gevoerd over haar re-integratie op de werkvloer, haar toekomst binnen Cello en het maken van een doorstart van haar opleiding.
Daarbij is met het intreden van de ontbindende voorwaarde (het stoppen met de opleiding) de arbeidsovereenkomst niet inhoudsloos geworden. [eiser] heeft sinds december 2020 reguliere werkzaamheden verricht en bevond zich in een opbouwend schema. Op 14 april 2021 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat [eiser] over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt en gemiddeld ongeveer 20 uur kan werken. Zij kan haar werkzaamheden als begeleider uitvoeren wanneer zij hoofdzakelijk op een vaste locatie werkt met een vast of regelmatig rooster. Zoals ook in het arbeidsdeskundig onderzoek van januari 2021 wordt geconcludeerd, zijn er binnen Cello diverse functies die als passend kunnen worden aangemerkt.
Bovendien voldoet de ontbindende voorwaarde niet aan het schriftelijkheids- en kenbaarheidsvereiste, omdat in de door Cello aangehaalde passage niet expliciet gesproken wordt over een ‘ontbindende voorwaarde’. Verder is het inroepen van de ontbindende voorwaarde in strijd met het ontslagrecht. Ten tijde van het optreden van de ontbindende voorwaarde alsook ten tijde van het daadwerkelijke beroep erop door Cello was [eiser] arbeidsongeschikt als gevolg van ziekte. Daarmee is de opzegging in strijd met het opzegverbod.
3.2.2.
Cello is volgens [eiser] evenmin uitgegaan van een einde van rechtswege bij het intreden van de ontbindende voorwaarde. Na het door Cello vermeende van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst is deze vervolgens op 1 oktober 2020 zonder tegenspraak voortgezet.
3.2.3.
Het feit dat Cello het inroepen van de ontbindende voorwaarde baseert op het gegeven dat zij naar eigen zeggen pas in februari 2021 is geïnformeerd over het stoppen van de opleiding van [eiser] is niet alleen onterecht, maar gezien de bijzondere omstandigheden van het geval ook in strijd met goed werkgeverschap.
Cello heeft zich in al haar gedragingen dusdanig opgesteld dat [eiser] gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat haar leer-/arbeidsovereenkomst tot aan de oorspronkelijke einddatum zou blijven voortduren, ondanks dat deze opleiding was stopgezet.
Het feit dat Cello niet op de hoogte zou zijn, al dan niet vanwege een fout van het ROC, is een omstandigheid die redelijkerwijs niet voor rekening van de werknemer kan komen.
Cello tracht de gevolgen van de ontstane situatie, die door toedoen c.q. nalatigheid van Cello is veroorzaakt, af te wentelen op [eiser] . Daarmee handelt Cello in strijd met goed werkgeverschap.
3.3.
Uit het voorgaande blijkt volgens [eiser] dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is geëindigd en tot op heden voortduurt. Als gevolg hiervan heeft [eiser] recht op wedertewerkstelling, voortzetting van een praktijkopleiding en salaris.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij voortzetting van de salarisbetaling en bij het hervatten van de bedongen arbeid. Bovendien heeft [eiser] er belang bij de praktijkopleiding zo snel als mogelijk te hervatten, wat niet mogelijk is bij het ontbreken van een praktijkplek. Daarnaast kan het te laat opstarten van een praktijkopleiding en het op een later tijdstip behalen van een diploma voor problemen zorgen als deze niet gelijk loopt aan de einddatum van de huidige leer-/arbeidsovereenkomst (31 juli 2023).
3.4.
Cello heeft het volgende verweer gevoerd.
3.4.1.
De ontbindende voorwaarde is wel degelijk rechtsgeldig ingeroepen. Een leer-/arbeids-overeenkomst is een driepartijenrelatie tussen leerling ( [eiser] ) onderwijsinstelling (ROC) en werkgever (Cello). Theorie en praktijk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, verlenen elkaar hun zin en met het wegvallen van de een, ontvalt de basis voor de ander.
In onderhavige kwestie is sprake van het beëindigen van de opleiding en het daarop intreden van de ontbindende voorwaarde. De ontbindende voorwaarde wordt ingeroepen zodra de opleiding wordt gestopt. In oktober 2020 is de opleiding gestopt, omdat [eiser] de opleiding niet kon combineren met haar revalidatie. Zodra Cello op 8 februari 2021 bekend raakte met de ingetreden voorwaarde heeft zij de ontbinding ingeroepen. Cello heeft het dienstverband niet beëindigd wegens de ziekte van [eiser] .
Het in artikel 7:671b BW opgenomen opzegverbod bij ziekte staat in de onderhavige kwestie niet in de weg aan het inroepen van de ontbindende voorwaarde, omdat deze is ingeroepen wegens het uitsluiten van [eiser] aan de opleiding van het ROC.
Verder betwist Cello dat de in de leer-/arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde onvoldoende objectief zou zijn omschreven en wijst ze erop dat het niet voldoen aan het opleidingsreglement en de daaropvolgende uitsluiting van de opleiding, ertoe leidt dat de overeenkomst wordt ontbonden. De praktijkovereenkomst eindigt van rechtswege door het eindigen van de onderwijsovereenkomst tussen de student en de school, aldus artikel 12 van de praktijkovereenkomst. De praktijkovereenkomst is volgens Cello verbonden met het opleidingsreglement. Het uitsluiten van de opleiding door ROC heeft tot gevolg dat de leer-/arbeidsovereenkomst wordt geacht ontbonden te zijn. Hierop had Cello geen invloed. De objectieve omschrijving is daarmee een gegeven.
3.4.2.
Verder betwist Cello dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] door het vervallen van de opleiding niet inhoudsloos is geworden. Zelfs met het hervatten en afronden van de opleiding, voorzagen Cello en [eiser] problemen in volledige re-integratie in de huidige functie. De bedrijfsarts heeft steeds aangegeven geen terugkeer in de eigen functie te verwachten. De arbeidsdeskundige concludeerde weliswaar dat [eiser] geschikt was voor ander werk bij Cello, maar uit de toelichting bij het rapport blijkt dat het hier ging om administratieve functies, die [eiser] niet wilde doen, of functies waarvoor [eiser] niet de juiste opleiding heeft genoten. [eiser] geeft aan graag een opleiding niveau 3 te willen starten, maar voor zover Cello bekend is, is [eiser] nog steeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt en is de revalidatie nog niet afgerond. Bovendien zou Cello de kosten voor een volledig nieuwe opleiding moeten vergoeden, terwijl niet zeker is dat [eiser] in staat is deze opleiding te voltooien. De werkzaamheden als begeleider vinden namelijk ook in de avond- en nachturen plaats en vergen bovendien een bepaalde mate van fysieke inspanning.
3.4.3.
Cello betwist dat zij de ontbindende voorwaarde niet tijdig heeft ingeroepen.
Zij is pas sinds 8 februari 2021 op de hoogte van de beëindigde opleiding. Daarvoor was zij in de veronderstelling dat de opleiding tijdelijk was stilgelegd en kon worden hervat. Cello betreurt dat het beëindigen van de opleiding niet door ROC aan [eiser] (of aan Cello) is bevestigd, maar Cello kan hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden. [A] was door Cello uitgeleend aan het ROC. Vanuit haar functie als docente aan de ROC opleiding is zij bekend met het uitschrijven van [eiser] , maar zij was bij de uitschrijving niet betrokken en kan in haar rol van docente van het ROC niet gelijk worden gesteld met een medewerker van Cello, aldus Cello.
Mocht al worden geoordeeld dat Cello vanaf 1 oktober 2020 op de hoogte had moeten zijn dat de opleiding van [eiser] was beëindigd, dan nog staat dit niet in de weg aan het later inroepen van de ontbindende voorwaarde. Bedacht moet worden dat de arbeidsovereenkomst reeds op een eerder moment, van rechtswege, tot een einde kwam en Cello uit coulance de arbeidsovereenkomst – en dus ook de salarisbetalingen – tot 1 mei 2021 liet doorlopen.
3.4.4.
Volgens Cello valt niet in te zien dat zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelde. Een ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met het plaatsvinden der gebeurtenis vervallen.
Cello heeft gedurende het volledige ziektetraject als goed werkgever gehandeld door de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen en in goed overleg met [eiser] toe te werken naar volledige re-integratie. Van Cello kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij [eiser] een nieuwe opleiding aanbiedt. De ontbindende voorwaarde van de huidige leer-/arbeids-overeenkomst is ingetreden en ingeroepen. Cello hoeft de arbeidsovereenkomst niet in stand te houden.
3.5.
Cello betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft. [eiser] kan aanspraak maken op een Ziektewetuitkering of een WW-uitkering en Cello ziet niet in waarom het starten van een nieuwe opleiding het spoedeisend belang ondersteunt.
Verder ziet Cello geen enkele aanleiding tot toekenning van een (voorschot op de) billijke vergoeding. Bovendien leent deze procedure zich niet voor toewijzing van dit voorschot.
Mocht worden geoordeeld dat [eiser] te werk dient te worden gesteld, dan verzoekt Cello de wettelijke verhoging te matigen tot nihil, omdat zij steeds heeft geprobeerd zich als goed werkgever te gedragen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld een spoedeisend belang te hebben bij voortzetting van de salarisbetalingen en bij het hervatten van de bedongen arbeid en haar praktijkopleiding. De kantonrechter onderkent dat spoedeisend belang en tekent hierbij aan dat het ook in het belang van Cello is dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag of [eiser] aanspraak heeft op voortzetting van haar activiteiten binnen Cello. Als die aanspraak er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is, dan is het in het belang van beide partijen dat de daarvoor benodigde opleiding zo snel mogelijk een vervolg krijgt, in welke vorm dan ook. Dat [eiser] op dit moment aanspraak kan maken op een uitkering, staat aan het hierboven omschreven belang niet in de weg, vindt de kantonrechter.
Waar het in deze procedure vooral om gaat is of met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat in een eventuele bodemprocedure de vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen. Hierbij moet de kantonrechter zich richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure tussen partijen en oordelen aan de hand van de feiten zoals die in het huidige geding naar voren zijn gekomen. Voor nader onderzoek van die feiten is in een kort gedingprocedure geen ruimte.
4.2.
Het discussiepunt in deze zaak is vooral de uitschrijving van [eiser] van de opleiding en het daaropvolgend al dan niet intreden van de ontbindende voorwaarde.
Geldigheid ontbindende voorwaarde
4.3.
Een ontbindende voorwaarde kan, maar behoeft niet noodzakelijk met het gesloten stelsel van de regels betreffende beëindiging van de arbeidsovereenkomst onverenigbaar te zijn. Van geval tot geval moet worden bezien in hoeverre de strekking van voormelde regels tot nietigheid van de ontbindende voorwaarde leidt.
Een leer-/arbeidsovereenkomst kenmerkt zich, zoals ook door Cello naar voren is gebracht, door een driepartijenrelatie waarbij de leerling ( [eiser] ) deeltijd onderwijs volgt bij een onderwijsinstelling (ROC), de werkgever (Cello) de leerling (mede) opleidt en de leerling de in het kader van de opleiding gegeven opdrachten uitvoert.
Artikel 3 van de leer-/arbeidsovereenkomst bepaalt dat in geval de werknemer ( [eiser] ) niet voldoet aan de verplichtingen en eisen zoals neergelegd in het opleidingsreglement van de onderwijsinstelling en zij als gevolg daarvan van verdere opleiding wordt uitgesloten, de leer-/arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn ontbonden met ingang van de datum van die uitsluiting. Deze bepaling maakt de duur van de leer-/arbeidsovereenkomst afhankelijk van een onzekere gebeurtenis, namelijk van de datum van uitsluiting en moet worden aangemerkt als een ontbindende voorwaarde. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. onder meer Hoge Raad 6 maart 1992, NJ 1992, 509, Hoge Raad 1 februari 2002, LJN: AD6100, JAR 2002, 45) is voor het welslagen van een beroep op een ontbindende voorwaarde vereist dat de vervulling ervan niet door de werkgever in de hand is gewerkt, dat het beroep op de voorwaarde redelijkerwijs verenigbaar is met het gesloten stelsel van ontslagrecht en dat de vervulling van de voorwaarde niet teveel verbonden is aan de subjectieve waardering door de werkgever.
Cello kan zich dus alleen met succes op artikel 3 van de leer-/arbeidsovereenkomst beroepen wanneer aan deze vereisten is voldaan.
4.4.
Een beroep op een ontbindende voorwaarde leidt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad slechts bij uitzondering tot beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst, vooral omdat grote betekenis toekomt aan het gesloten stelsel van regels met betrekking tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten. In dat licht bezien dient dan ook allereerst kritisch te worden bekeken of en zo ja aan welke verplichtingen en eisen, die zijn neergelegd in het opleidingsreglement van de onderwijsinstelling, [eiser] niet heeft voldaan en of zij om die reden is uitgeschreven van de opleiding door het ROC.
De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat Cello in een eventuele bodemprocedure zal moeten stellen en bij betwisting zal moeten bewijzen dat de ontbindende voorwaarde is vervuld, aangezien zij zich beroept op de rechtsgevolgen van de ontbindende voorwaarde. Cello zal in dat verband dienen te bewijzen dat [eiser] niet heeft voldaan aan de verplichtingen en eisen die zijn opgenomen in het opleidingsreglement en als gevolg daarvan is uitgesloten van verdere opleiding.
In dit kort geding is voor een bewijslevering geen plaats, zodat de kantonrechter dient te beoordelen hoe groot de kans is dat Cello in een eventuele bodemprocedure in dit bewijs zal slagen.
4.5.
Voor haar stelling dat de leer-/arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 3 van rechtswege is geëindigd, beroept Cello zich op artikel 12.2 van de praktijkovereenkomst tussen [eiser] , Cello en het ROC (die volgens Cello gekoppeld is aan de leer-/arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiser] ). In artikel 12.2 is bepaald dat de praktijkovereenkomst van rechtswege eindigt door het eindigen van de onderwijs-overeenkomst tussen de student en de school. De praktijkovereenkomst hangt samen met het opleidingsreglement. Door uitschrijving van [eiser] is de onderwijsovereenkomst tussen haar en het ROC geëindigd en is dus ook de praktijkovereenkomst geëindigd. Volgens Cello heeft het uitschrijven van [eiser] van de opleiding door ROC dus via het eindigen van de praktijkovereenkomst tot gevolg dat de leer-/arbeidsovereenkomst wordt geacht ontbonden te zijn.
heeft volgens Cello zelf verzocht om stopzetting van haar opleiding en het ROC heeft haar hierop uitgeschreven. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Cello een verklaring van [A] in het geding gebracht. Cello heeft in de uitschrijving geen aandeel gehad, sterker nog Cello was in de veronderstelling dat de opleiding slechts tijdelijk on hold was gezet. Zij had dus geen invloed op de beëindiging van de opleiding en de daarmee ingetreden ontbindende voorwaarde, aldus Cello. Cello raakte pas later, namelijk op 8 februari 2021, op de hoogte van de definitieve beëindiging van de opleiding doordat [eiser] de verzuimspecialist van Cello hierover informeerde.
[eiser] stelt daarentegen – kort gezegd – dat zij haar verplichtingen jegens de onderwijsinstelling correct is nagekomen. Uit het onderwijsreglement blijkt dat ‘ziekte’ geen reden is voor beëindiging van de opleidingsovereenkomst. Verder is er geen (bindend) studieadvies uitgebracht. [eiser] betwist de stelling van Cello dat zij op eigen initiatief heeft besloten tot uitschrijving van de opleiding en dat zij de lessen niet meer heeft opgestart of wilde opstarten. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat de opleidingscoördinator binnen Cello, tevens docent bij het ROC, [A] haar heeft geadviseerd om de opleiding te stoppen en haar heeft voorgehouden dat ze in april 2021 zou kunnen starten met een nieuw studiejaar of met een andere reguliere opleiding. Volgens [eiser] heeft [A] opdracht gegeven tot uitschrijving. [eiser] heeft daags na afloop van de 8 weken durende revalidatietherapie per e-mail initiatief getoond om een opleiding te hervatten (zie productie F van de dagvaarding).
4.6.
Een redelijke uitleg, uitgaande van de terughoudendheid die het gesloten stelsel van regels met betrekking tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten vergt, brengt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter met zich mee dat van het niet voldoen aan de verplichtingen en eisen, die zijn neergelegd in het opleidingsreglement van de onderwijsinstelling, zodanig dat de leerling van verdere opleiding wordt uitgesloten en ook de leer/arbeidsovereenkomst eindigt, pas sprake is wanneer de leerling stopt of moet stoppen met de opleiding met de bedoeling deze ook definitief tot een einde te laten komen. Dit kan plaatsvinden òf omdat de leerling daartoe zelf besluit, òf omdat de school hem/haar verwijdert of uitsluit van de opleiding.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het uitzonderlijke karakter van de ontbindende voorwaarde noopt tot een beperkte uitleg van de zin “van de opleiding uitgesloten worden”. Binnen die uitleg valt niet vanzelfsprekend het “stoppen met of beëindigen van de opleiding wegens gezondheidsredenen”. Dit geldt temeer in een situatie waarin het partijen duidelijk was of had kunnen zijn dat het zowel de bedoeling van [eiser] als van Cello was om de opleiding weer op te pakken. Het enkel vanwege ziekte onderbreken van de opleiding of tijdelijk stoppen met de bedoeling de opleiding weer op te pakken wanneer de verhindering daartoe is weggevallen (dus wanneer geen sprake is van een situatie van verwijdering of uitsluiting), valt er dan ook niet onder.
De kantonrechter hecht bij haar oordeel waarde aan het feit dat [eiser] de opleiding in de eerste helft van 2020 - zonder verdere consequenties voor haar dienstverband - tijdelijk niet kunnen volgen vanwege ziekte. Vast staat dat [eiser] , als gevolg van de revalidatietherapie die zij in het najaar van 2020 heeft moeten volgen, opnieuw een studieachterstand van een aantal weken zou oplopen. Zowel [eiser] als Cello gingen er vanuit dat de opleiding tijdelijk zou worden gestopt, met de bedoeling om deze later weer te hervatten. Uit de mailwisseling tussen partijen, die vanaf november 2020 heeft plaatsgevonden, valt af te leiden dat partijen vanuit die gedachte met elkaar gesproken hebben en de mogelijkheden tot voortzetting van het opleidingstraject hebben verkend. Van een intentie van [eiser] om de opleiding definitief te beëindigen blijkt niets.
Verder staat vast dat [eiser] niet is weggestuurd of uitgesloten van de opleiding omdat haar iets te verwijten was. Het heeft er alle schijn van dat er sprake is geweest van een miscommunicatie, dan wel van een onjuiste uitvoering van wat er in het gesprek van
28 september 2020 is besproken.
De enkele uitschrijving van [eiser] van de opleiding door een medewerker van de cursistenadministratie van het ROC ziet de kantonrechter in het licht van het voorgaande als een formeel administratieve handeling. Vast staat dat van die uitschrijving geen mededeling is gedaan aan [eiser] en aan Cello, waardoor noch [eiser] noch Cello in de gelegenheid is geweest om tijdig in te grijpen. Onder deze omstandigheden kan die enkele uitschrijving [eiser] in redelijkheid niet worden tegen geworpen als handelen in strijd met op haar rustende verplichtingen of aan haar gestelde eisen in de zin van het opleidingsreglement.
De stelling van Cello dat ook zij hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat de uitschrijving een handeling is die het ROC heeft uitgevoerd, wordt door de kantonrechter voorshands niet gevolgd. Bezwaarlijk kan worden volgehouden dat [A] als opleidingscoördinator van Cello, tevens docent bij het ROC, niet is “gebonden” aan Cello. Hierbij is met name van belang dat [A] , alhoewel momenteel door Cello aan het ROC uitgeleend in de functie van docente, in haar functie van bpv-coördinator van Cello het eerste aanspreekpunt van [eiser] is geweest vanaf het moment van het ondertekenen van de praktijkovereenkomst tussen partijen. Uit de gedingstukken en wat partijen daarop toegelicht hebben ter zitting leidt de kantonrechter af dat [A] betrokken is geweest bij zowel het gesprek van 28 september 2020 als bij de uitschrijving van [eiser] . Zelfs indien [A] [eiser] niet heeft geadviseerd om haar opleiding (tijdelijk) stop te zetten, in tegenstelling tot wat door [eiser] is gesteld, dan was zij de aangewezen persoon geweest om [eiser] te wijzen op de mogelijke gevolgen van stopzetting. Zij had [eiser] in dat geval behoren te zeggen dat uitschrijving het einde van haar leer-/arbeidsovereenkomst tot gevolg zou hebben, uitgaande van de visie op dit punt van Cello. Dat [A] niet op de hoogte zou zijn van de arbeidsvoorwaarden, zoals Cello ter zitting heeft tegengeworpen, vindt de kantonrechter moeilijk te aanvaarden gelet op haar functie als opleidingscoördinator en de nauwe samenhang tussen arbeidsvoorwaarden en opleidingsreglement. [A] zou als opleidingscoördinator tenminste de reikwijdte moeten kunnen overzien van een uitschrijving van de opleiding als die zulke rigoureuze gevolgen heeft als Cello meent. Voor zover zij niet op de hoogte is, valt dat in de risicosfeer van Cello vindt de kantonrechter.
Dat zou moeten worden betwijfeld dat [eiser] haar opleiding vanwege haar ziekte niet met succes zal kunnen afronden, is door Cello niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Overigens is dit voor het ROC ook geen reden geweest om [eiser] van de opleiding uit te sluiten en behoeft dit - in het kader van de beoordeling van dit kort geding - geen verdere bespreking.
4.7.
De slotsom is dat Cello voorshands onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat [eiser] per 1 oktober 2020 van de opleiding is uitgesloten wegens het niet voldoen aan verplichtingen en eisen die zijn neergelegd in het onderwijsreglement van het ROC. Gelet hierop, acht de kantonrechter het niet erg waarschijnlijk dat een rechter, oordelend in een bodemprocedure, zal concluderen dat de leer-/arbeidsovereenkomst van rechtswege is beëindigd als gevolg van de daarin opgenomen ontbindende voorwaarde.
Dit betekent dat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat de leer-/arbeids-overeenkomst met [eiser] niet op de datum van uitschrijving is geëindigd en evenmin op enige andere datum bij gebrek aan een geldige reden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het bestaan van de vorderingen van [eiser] is dus voldoende aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de kantonrechter staat het restitutierisico, gelet op het spoedeisend karakter van de vorderingen en gezien de te verwachten uitkomst van de bodemprocedure, niet aan de toewijzing van de vorderingen in de weg.
Vordering I en III, wedertewerkstelling en gelegenheid tot hervatten c.q. opstarten van een passende praktijkopleiding tot Verpleegkundige
4.8.
[eiser] heeft allereerst gevorderd Cello te veroordelen haar toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden.
Voor zover [eiser] daarmee heeft bedoeld toegelaten te worden tot de werkvloer om haar werkzaamheden als (leerling-) begeleider te verrichten, is deze vordering niet toewijsbaar. [eiser] kan deze functie (thans) niet uitvoeren, omdat zij de opleiding nog niet heeft afgerond en niet gekwalificeerd is om alle handelingen te verrichten die door een begeleider moeten kunnen worden uitgevoerd. Op het moment dat [eiser] zich weer zou inschrijven bij het ROC (ongeacht of dit nu een opleiding is op niveau 3 of 4) en zij ook weer zou worden toegelaten tot de opleiding, dan zou zij naar het oordeel van de kantonrechter de werkzaamheden in de daarbij behorende functie weer bij Cello kunnen verrichten. Dat is echter thans (nog niet) aan de orde.
De vordering tot wedertewerkstelling is daarom nog niet toewijsbaar.
De vordering om [eiser] gelegenheid te geven tot hervatten c.q. opstarten van een passende praktijkopleiding tot Verpleegkundige is vanaf het moment dat [eiser] zich weer heeft ingeschreven bij het ROC wel toewijsbaar en zal met deze kanttekening worden toegewezen.
Vordering II en III,, loondoorbetaling, wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.9.
Omdat tussen Cello en [eiser] nog sprake is van een arbeidsovereenkomst, en Cello geen andere verweren heeft aangevoerd waarom zij het loon niet zou hoeven betalen, is de vordering strekkende tot loondoorbetaling toewijsbaar.
4.10.
Omdat vaststaat dat Cello het aan [eiser] toekomende achterstallige loon vanaf
1 mei 2021 niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd.
In de omstandigheden van het geval komt het de kantonrechter niet billijk voor deze verhoging te matigen.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon en over de wettelijke verhoging vanaf het tijdstip van opeisbaarheid is toewijsbaar, omdat deze niet is betwist en op de wet is gegrond.
Vordering IV, voorschot voor een billijke vergoeding
4.12.
Omdat tussen Cello en [eiser] nog sprake is van een arbeidsovereenkomst, is (een voorschot voor) een billijke vergoeding niet aan de orde. Deze vordering zal dan ook - voor zover nodig - worden afgewezen.
Vordering VI, proceskostenveroordeling
4.13.
Cello zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, berekend aan de hand van de liquidatietarieven Kanton, zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt Cello tot betaling aan [eiser] van het salaris van € 2.291 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 mei 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging (ex artikel 7:625 BW);
5.2.
veroordeelt Cello om [eiser] in de gelegenheid te stellen tot het hervatten c.q. opnieuw starten van een passende praktijkopleiding tot Verpleegkundige (MBO niveau
3 / 4), vanaf het moment dat [eiser] zich weer heeft ingeschreven bij het ROC;
5.3.
veroordeelt Cello tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag der voldoening;
5.4.
veroordeelt Cello in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 85,00 ter zake griffierecht, € 103,83 ter zake dagvaardingskosten en € 498,00 ter zake gemachtigdensalaris (niet met b.t.w. belast);
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.