ECLI:NL:RBOBR:2021:3701

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
371688 / KG ZA 21-349
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in een zorgregeling geschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man dat de vrouw haar medewerking verleent aan een zorgregeling voor hun minderjarige zoon. De man vraagt om een vonnis dat uitvoerbaar is bij voorraad, waarin de vrouw wordt verplicht om de zorgregeling na te leven, met de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen bij niet-naleving. De vrouw heeft echter een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, omdat zij woont in de gemeente die valt onder het arrondissement Zeeland-West-Brabant. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de hoofdregel van artikel 99 Rv bepaalt dat de relatieve bevoegdheid van de rechter wordt bepaald door de woonplaats van de gedaagde. Aangezien de vrouw in Zeeland-West-Brabant woont, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant in beginsel niet bevoegd om de vordering te behandelen.

De man heeft geprobeerd aan te voeren dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant als rechter-plaatsvervanger kan optreden voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar dit argument werd verworpen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen wettelijke uitzonderingen zijn die de bevoegdheid van de rechtbank Oost-Brabant rechtvaardigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/371688 / KG ZA 21-349
Vonnis in kort geding van 8 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.F.A. Raatjes te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2021;
  • de brief van mr. Raatjes van 2 juli 2021 met producties, genummerd 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 2 juli 2021 met producties;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 5 juli 2021, die vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 heeft plaatsgevonden middels een Skype-verbinding;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 19 juli 2021.

2.Het geschil

2.1.
De man vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen om per direct haar medewerking te verlenen aan de tussen partijen overeengekomen zorgregeling, waarbij de minderjarige zoon van partijen, [zoon] , één weekend per veertien dagen bij de man verblijft, de vakanties bij helfte tussen partijen worden verdeeld en de man recht heeft op drie contactmomenten per week, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van de man om de hulp van politie en justitie in te roepen. Daarnaast vraagt de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
2.2.
De vrouw heeft voor alle weren een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Allereerst moet worden beslist op het door de vrouw opgeworpen incident van onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Ingevolge artikel 99 Rv is de hoofdregel dat de relatieve bevoegdheid van de rechter wordt bepaald door de woonplaats van gedaagde. De gemeente [woonplaats] , waar de vrouw woont, behoort tot het arrondissement Zeeland-West-Brabant en niet tot het arrondissement Oost-Brabant. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant is in beginsel dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak.
3.2.
Mr. Raatjes heeft namens de man nog aangevoerd dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant tevens kan optreden als rechter-plaatsvervanger van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en in die hoedanigheid bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak. Hiermee miskent de man dat hij de onderhavige zaak heeft aangebracht bij de rechtbank Oost-Brabant en niet bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarnaast is de voorzieningenrechter niet verzocht om voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant als rechter-plaatsvervanger op te treden, terwijl hij evenmin op grond van art. 50 Wet op de Rechterlijke Organisatie is aangewezen als voorzieningenrechter in de Rechtbank Zeeland-West Brabant.
3.3.
Nu zich bovendien geen van de wettelijke uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 99 Rv zich hier voordoet, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gehouden zich onbevoegd te verklaren. De zaak zal op de voet van artikel 110 lid 2 Rv worden verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in het incident tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.