Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die ervan beschuldigd werd vreemdelingen uit winstbejag behulpzaam te zijn geweest bij het verkrijgen van verblijf in Nederland. De verdachte, een vennootschap, werd beschuldigd van het meermalen helpen van negen vreemdelingen, met de Turkse nationaliteit, om in Nederland te verblijven, terwijl zij wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van tien maanden deze vreemdelingen als chauffeurs in dienst had, zonder hen op de loonlijst te zetten, waardoor de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten werden ontweken. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 50.000,- op, met een proeftijd van drie jaar, rekening houdend met een eerder opgelegde bestuurlijke boete van € 216.000,-. De rechtbank overwoog dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het plegen van dit misdrijf en dat er sprake was van nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de geldboete op, met de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.