ECLI:NL:RBOBR:2021:3783

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/01/356713 / FA RK 20-1160
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.E. Sutorius-Hees
  • J.A.M.H. de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsplan en kinderalimentatie in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 maart 2021, is een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een vrouw en een man, die samen twee kinderen hebben. De vrouw verzocht om een bijdrage in de kinderalimentatie, terwijl de man verweer voerde tegen het door de vrouw gevraagde bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een bedrag van € 263,- per kind per maand moet betalen, met ingang van 1 januari 2021. De rechtbank heeft ook het ouderschapsplan dat door partijen was ondertekend, opgenomen in de beschikking. De procedure vond plaats op tegenspraak en werd gedeeltelijk via videobellen gehouden vanwege de COVID-19 situatie. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een hogere draagkracht heeft dan de vrouw, wat heeft geleid tot de beslissing over de kinderalimentatie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de alimentatie vóór de eerste van de maand moet worden betaald en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/356713 / FA RK 20-1160
Opname ouderschapsplan en kinderalimentatie
Beschikking van 23 maart 2021
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Sanders-Maanurdin,
t e g e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.H. Ebbeng.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met producties 1 tot en met 6, binnengekomen op 20 maart 2020;
het verweerschrift van de man met producties 1 tot en met 4, met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken);
het verweerschrift van de vrouw van 15 juni 2020 op de zelfstandige verzoeken van de man;
e brief van de vrouw van 10 februari 2021, met producties 7 tot en met 15;
de brief van de man van 19 februari 2021, met producties 5 tot en met 13;
de brief van de vrouw van 25 februari 2021, met productie 16;
de brief van de vrouw van 1 maart 2021 met als bijlage het ouderschapsplan.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 4 maart 2021. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
2.
Waar gaat het over?
2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad en hebben samengewoond. Op 1 mei 2019 heeft de man de woning verlaten.
2.2.
Uit de relatie van partijen zijn twee kinderen geboren:
  • [kind 1], geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ;
  • [kind 2], geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] .
2.3.
Partijen hebben samen gezag over [kind 1] en [kind 2] . De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
De vrouw wil dat de man een bedrag van € 268,50 per kind per maand betaalt aan haar voor de kinderalimentatie, met ingang van 1 mei 2019 of anders 26 september 2019. Zij is van mening dat zij dit bedrag nodig heeft voor de opvoeding en verzorging van [kind 1] en [kind 2] en dat de man dit kan betalen.
2.5.
De man is het niet eens met het bedrag dat de vrouw verzoekt. Hij vindt dat hij een lager bedrag zou hoeven te betalen omdat van de vrouw kan worden verlangd dat zij een groter deel van de kosten van de kinderen voor haar rekening neemt. Ook is de man het niet eens met de door vrouw genoemde ingangsdatum.
2.6.
De man heeft daarnaast verzocht de regelingen vast te leggen als opgenomen in het ouderschapsplan.

3.De beoordeling

Ten aanzien van het ouderschapsplan
3.1.
Eind februari 2021 hebben partijen een ouderschapsplan ondertekend. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om dit ouderschapsplan op te nemen in de beschikking toewijzen.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
conclusie
3.2.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 263,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 januari 2021. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij zal zij hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. Voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, zijn deze als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd.
ingangsdatum
3.3.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.4.
De wet, artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek, laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechter kan daarbij een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
In dit geval hadden partijen in onderling overleg afspraken gemaakt over een voorlopige alimentatie. Voor de rechtbank is niet helemaal duidelijk wat de man precies heeft betaald, maar duidelijk is wel dat hij tot en met december 2020 een substantieel bedrag heeft bijgedragen. Om die reden vindt de rechtbank het redelijk de kinderalimentatie in te laten gaan per 1 januari 2021. Dit voorkomt ook dat tussen partijen discussie gaat ontstaan over wat er eventueel in de periode daarvoor bij of terugbetaald zou moeten worden.
behoefte van de kinderen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.7.
De rechtbank stelt de behoefte van [kind 1] en [kind 2] vast op een bedrag van € 959,- per maand. Partijen zijn het eens over dit bedrag. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dit € 1.012,- per maand in 2021.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar rato van ieders draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
draagkracht man
3.9.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.223,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Vanwege de ingangsdatum gaat de rechtbank voor het hele jaar 2021 uit van het inkomen dat de man sinds 1 februari 2021 bij [werkgever] verdient. Volgens de overgelegde arbeidsovereenkomst en draagkrachtberekening bedraagt dit inkomen € 5.580,- bruto per maand, exclusief 8.33% vakantietoeslag.
3.11.
De rechtbank heeft berekend dat de man hiervan na betaling van de belastingen € 4.161,- netto per maand overhoudt. In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank verwijst daarbij naar de berekening in de bijlage bij deze beschikking.
3.12.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.13.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van € 4.161 =) € 1.248,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.000,- per maand.
3.14.
De rechtbank houdt verder rekening met een bedrag van € 165,82 per maand voor het aflossen van de kredietovereenkomst die de man heeft afgesloten met ABN AMRO. Anders dan de vrouw vindt de rechtbank dat het niet aan de man te verwijten is dat hij kosten heeft moeten maken voor de herinrichting van de woning. De man heeft verklaard dat hij bij het verlaten van de woning de inboedelgoederen daar heeft achtergelaten. Dat wordt niet betwist door de vrouw. Hij is daardoor genoodzaakt geweest om nieuwe spullen aan te schaffen voor zowel zichzelf als voor de kinderen. Daarbij is het ook in het belang van de kinderen dat zij bij de man een vergelijkbare kamer hebben als dat zij bij de vrouw hebben. Anders dan de vrouw vindt de rechtbank dus dat dit een last is die de man niet te verwijten valt. De rechtbank vindt verder dat de man met het overleggen van de kredietovereenkomst en de betalingsbewijzen in combinatie met zijn verklaringen daarover op zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog langere tijd aan deze schuld gebonden is.
3.15.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (4.161 -/- 1.248 -/- 1.000 -/- 166 = € 1.747,- per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.223,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
draagkracht vrouw
3.16.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 183,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.17.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen. Partijen verschillen sterk van mening van welk inkomen moet worden uitgegaan. De vrouw vindt dat moet worden aangesloten bij de WW-uitkering die zij momenteel ontvangt. Haar tijdelijke contract bij [werkgever] is namelijk op initiatief van haar werkgever niet verlengd. De man vindt daarentegen dat van de vrouw kan worden verlangd dat zij een inkomen van € 3.000,- bruto per maand kan verdienen, te vermeerderen met vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. Hij wijst er daarbij op dat de vrouw een goede opleiding op HBO niveau heeft afgerond. Ook bestond tussen partijen tijdens hun relatie al veel discussie over het aantal uren dat de vrouw zou kunnen werken, waarbij de vrouw eenzijdig zou hebben besloten minder uren te gaan werken.
3.18.
De rechtbank stelt voorop dat bij het bepalen van de draagkracht niet alleen gekeken moet worden naar wat een ouder feitelijk verdient, maar ook wat deze ouder redelijkerwijs geacht kan worden te verdienen. De rechtbank vindt dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij op korte termijn een baan in loondienst vindt voor 18 uur per week. Op de zitting heeft de vrouw ook aangegeven dat zij het realistisch acht dat zij op korte termijn (binnen twee à drie maanden) een dergelijke baan zal kunnen vinden. Gelet op haar laatst verdiende salaris bij [werkgever] (€ 2.653,- per maand bij 36 uur) zou ze daarmee dan een salaris kunnen verdienen van € 1.326,50 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
3.19.
De rechtbank realiseert zich dat dit aanzienlijk minder is dan de verdiencapaciteit van € 3.000,- bruto per maand die de man de vrouw toerekent. Die genoemde verdiencapaciteit acht de rechtbank echter niet realistisch, mede nu de vrouw in de afgelopen jaren nooit een dergelijk inkomen heeft gehad. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat haar contact niet is verlengd omdat zij onvoldoende functioneerde in haar baan bij [geboortedatum 4] . Niet duidelijk is of zij, ondanks haar opleiding, een baan zal kunnen vinden op gelijk niveau. De vrouw heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat haar draagkracht voor nu niet hoger kan worden ingeschat. Nu de vrouw vanwege de zorg voor en de leeftijd van de kinderen en de bijzondere zorg die [kind 1] nodig heeft niet fulltime kan werken zal de rechtbank in redelijkheid uitgaan van de draagkracht van de vrouw gebaseerd op een 18-urige werkweek. Met de vrouw acht de rechtbank dit op korte termijn realistisch. Dat de man van mening is dat de vrouw daarmee afhankelijk is van de man en dat dit een situatie is die vermeden moet worden maakt dit niet anders. De rechtbank overweegt hierbij dat het daarbij gaat om het aandeel van vrouw in kosten van de kinderen. Als de vrouw een grotere verdiencapaciteit en daarmee een hogere draagkracht zou worden toegemeten dan zij daadwerkelijk waar kan maken, kunnen deze kosten niet door haar worden voldaan. Dat terwijl onbetwist tussen partijen vaststaat dat deze er wel zijn. Wel mag van de vrouw worden verlangd dat naarmate de kinderen ouder worden, zij haar werkzame uren gaat uitbreiden en meer gaat verdienen.
3.20.
De rechtbank berekent vervolgens dat de vrouw bij een bruto inkomen van € 1.327,- per maand aanspraak kan maken op een kindgebonden budget van € 5.468,- netto per jaar. In totaal houdt de vrouw dan een netto inkomen over van € 1.802,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank verwijst daarbij naar de berekening in de bijlage bij deze beschikking.
3.21.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.22.
Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.13 is vermeld.
Van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw blijft dan een bedrag van (€ 1.802 – (0,3 x € 1.802 + € 1.000)) = € 261,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 183,- per maand. De overige 30% mag de vrouw vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
verdeling kosten
3.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.24.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 1.223,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 183,- per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 1.406,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn € 1.012,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.223 / 1.406 x 1.012 =) € 880,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (183 / 1.406 x 1.012 =) € 132,- per maand dragen.
zorgkorting
3.25.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.26.
Partijen zijn het erover eens dat een zorgkorting van 35% van de behoefte moet worden toegepast. De zorgkorting is dus € 354,- per maand (35% van € 1.012,-). Dat betekent dat de man een bedrag van (880 -/- 354 =) € 526,- per maand moet betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 263,- per kind per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.27.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.28.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat deze beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechter geldt dan totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
proceskosten
3.29.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
3.30.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat tussen partijen de regelingen zullen gelden, zoals zij zijn overeengekomen in het ouderschapsplan, dat in de bijlagen bij deze beschikking is opgenomen;
4.2.
beslist dat de man met ingang van 1 januari 2021 een bedrag van € 263,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] ;
4.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):