ECLI:NL:RBOBR:2021:3813

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
01/232574-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met levensgevaar voor anderen

Op 21 juli 2020 heeft de verdachte samen met een medeverdachte geprobeerd om de bewoners van een woning in Eindhoven te doden door een zelfgemaakte bom naar binnen te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan driemaal poging tot moord en opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, waarbij levensgevaar voor de bewoners en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van achttien maanden en een voorwaardelijke PIJ-maatregel van twee jaren met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn opgelegd voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.232574.20
Datum uitspraak: 20 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 2002,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: RJJI De Hunnerberg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2020, 8 maart 2021, 28 mei 2021 en 13 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 november 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 maart 2021 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
met zijn mededader, althans alleen, zich met een scooter heeft begeven naar een locatie gelegen in de directe nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (aan de [adres 2] ) en vervolgens met een (zelfgemaakte) bom in de vorm van vuurwerk-brandstof combinatie, althans (een) voorwerp(en) bevattende (een) ontbrandbare en/of (een) explosieve (vloei)stof(fen), naar die woning is gelopen en
die/dat bom/voorwerp(en) met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of heeft aangestoken en in (de woonkamer van) die woning heeft gegooid en/of geplaatst en/of gebracht, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of een ontploffing heeft plaatsgevonden in die woning, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakte) bom in de vorm van een vuurwerk-brandstof combinatie,
althans (een) voorwerp(en) bevattende (een) ontbrandbare en/of (een) explosieve (vloei)stof(fen), met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en in (de woonkamer van) een woning aan de [adres 2] te gooien en/of te plaatsen en/of te brengen, ten gevolge waarvan die woning en/of goederen in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en/of een ontploffing is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en/of in de nabijheid van die woning geparkeerde voertuigen (te weten een Volkswagen Up met [kenteken 1] en/of een Volkswagen Tiguan met [kenteken 2] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het impliciet primair tenlastegelegde feit 1 en feit 2 bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht voorbedachte raad niet bewezen. De raadsvrouw is van mening dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en heeft daarom vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank gebruikt voor haar oordeel de volgende – zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 samen:

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 21 juli 2020 samen met een jongen op een scooter naar de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 2] in Eindhoven gereden. Ik heb daar een explosief naar binnen gegooid en toen ben ik naar huis gegaan. Het explosief had ik samen met de jongen op de scooter in elkaar gezet. Het explosief bestond onder meer uit vuurwerk (Super Cobra-6), een flesje gevuld met benzine, plakband/tape en een baksteen. Mijn ex-vriendin had mij verteld waar [slachtoffer 1] woont. We hebben onderweg nog een aansteker gekocht bij een Esso tankstation. Ik heb de aansteker betaald en meegenomen. Later bleek uit berichten in de media dat ons handelen op 21 juli 2020 grote gevolgen heeft gehad.

Het proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] , namens het [woonbedrijf] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , op 13 augustus 2020, pagina 192, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe, namens het bedrijf [woonbedrijf] , aangifte van vernieling ten gevolge van brandstichting. Ik zag dat ten gevolge van de brand gemeen gevaar voor personen en goederen ontstond. Op dinsdag 21 juli 2020 is er een brand geweest, welke is ontstaan na een explosie, in de woning aan de [adres 2] te Eindhoven. Dit pand is eigendom van [woonbedrijf] . Door deze brand is er schade ontstaan aan de voorgevel, binnenkant en achterzijde van het pand waardoor het pand onbruikbaar is geworden.

Het proces-verbaal van aangifte [persoon 2] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , op 21 juli 2020, pagina 283, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 21 juli 2020 omstreeks 03.05 uur was er een ontploffing, gevolgd door brand in de hoekwoning [adres 2] te Eindhoven. Aangeefster is woonachtig op het adres [adres 3] te Eindhoven, gelegen recht tegenover [adres 2] .
Zij had haar personenauto, zijnde een Volkswagen Up, kleur wit en voorzien van het [kenteken 1] op maandag 20 juli 2020 in onbeschadigde toestand voor haar woning geparkeerd. De personenauto stond recht tegenover de woning [adres 2] te Eindhoven. Door de ontploffing werd de genoemde personenauto beschadigd door onder andere rondvliegend glas.

Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , op 21 juli 2020, pagina’s 285 en 286, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In mijn herinnering hoorde ik glasgerinkel, daar werd ik wakker van, ik hoorde een scooter wegrijden en toen een hele harde knal. Ons huis begon hierdoor te schudden. Mijn reactie was, meteen gaan kijken. Buiten zag ik dat het glas uit de raam geklapt was. Ik zag ook rechts in de woonkamer brand. Ik zag dat de jongen uit de woning kwam, als eerste. Door de voordeur, in zijn onderbroek. Vlak erna kwam de zus naar buiten, dit duurde, denk ik, nog geen minuut. Hij, die jongen is toen weer naar binnen gegaan om de moeder te gaan halen. Dit gaf een goed gevoel, dat die jongen zijn moeder ging halen. Ik ben hierop mezelf gaan aankleden. De brand ging heel snel. Toen de gordijnen vlam vatte ging het heel snel.
Ik heb schade aan mijn auto. Dit is een lease auto. Het kenteken is [kenteken 2] , een Volkswagen Tiguan, kleur zwart.

Het proces-verbaal van aangifte van [getuige] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , op 21 juli 2020, pagina 287, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aangeefster had haar personenauto, zijnde een Volkswagen Tiguan, kleur zwart en voorzien van het [kenteken 2] op maandag 20 juli 2020 in onbeschadigde toestand voor haar woning geparkeerd. De personenauto stond recht tegenover de woning [adres 2] te Eindhoven. Door de ontploffing werd de genoemde personenauto beschadigd. Door onder andere rondvliegend glas werd de lak beschadigd.

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , op 21 augustus 2020, pagina’s 52 tot en met 60, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Resume: Op 21 juli 2020 om 01:40:20 uur komt er een jongeman geheel in het zwart gekleed te voet in beeld bij het Esso tankstation gelegen aan de [adres 4] te Helmond. (…) Aldaar koopt hij een aansteker welke middels Apple pay wordt betaald met de bankrekening van [verdachte] (…)
Om 2:59:04 uur verschijnt er op de camerabeelden van de [adres 5] een scooter in beeld met daarop 2 personen. De bijrijder van deze scooter sticht vervolgens naar alle waarschijnlijkheid de brand (…)
De jongeman bij de Esso is gekleed in een zelfde type jas met een zelfde logo op de borst en een zelfde broek met reflecterende elementen op de knie hoogte als de bijrijder.

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt doorverbalisant [verbalisant 3] , op 24 augustus 2020, pagina’s 61 tot en met 74, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Om zicht te krijgen op een signalement, aanrij- en vluchtroute zijn er camerabeelden in de omgeving van de plaats van het delict veilig gesteld, ook op de [adres 5] te Eindhoven.
Veiliggestelde periode: 20 juli 2020 van 16:00 uur tot 21 juli 2020 12:20 uur.
Bekeken periode: 21 juli 2020 van 02:52:19 uur tot 03:09:19 uur (gecorrigeerde tijd).
Werkelijke tijd: Het tijdspoor van deze beelden loopt 37 minuten en 41 seconde voor op de
daadwerkelijk geldende tijd. In dit proces-verbaal zal alleen de gecorrigeerde tijd vermeld worden.
Bijzonderheden camera’s: Betreffende locatie heeft meerdere camera’s, waarvan er 3 in dit
proces-verbaal gebruikt zijn. 1 hiervan neemt in kleur op (Cam2), de overige 2 (Cam3 en 4) in “nightvision” zwart wit. “Nightvision" geeft een vertekend beeld van licht en donker. Reflectoren lichten wit op.
Zicht camera’s: Model voertuigen en personen zijn redelijk tot goed te herkennen.
BEVINDINGEN [adres 5] TE EINDHOVEN
Op de uitgekeken camerabeelden is het volgende waargenomen.
02:56:59 uur, Cam4 Vanuit de Permekes straat komt een bromfiets/scooter de [adres 7] in gereden. Dit voertuig rijdt uit beeld op deze hoek en kan op de hoek van deze straten aan de kant van de woning [adres 5] net buiten beeld staan, of aldaar over het trottoir richting het [adres 8] zijn gereden. De lichtreflectie in het raam van de hoekwoning om 02:57:05 uur, welke van links naar rechts gaat lijkt dit laatste te bevestigen. (…)
02:59:08 uur, Cam4: Uit de richting van het [adres 8] komt een scooter over het trottoir gereden met 2 personen er op Deze scooter stopt voor het pand [adres 6] . De verlichting van de scooter gaat uit en de 2 personen stappen af.
02:59:19 uur, Cam4: De bijrijder loopt richting de [adres 9] . De bestuurder pakt met zijn rechter hand een voorwerp uit zijn rechter broekzak wat lijkt op een GSM. Dit voorwerp maakt zodra hij dit in zijn hand heeft meteen lichtflitsen wat een reflectie geeft op de helm van de bestuurder. Dit flitsen komen overeen met een GSM welke gebeld wordt. Terwijl dit gaande is loopt hij achter de bijrijder aan. (…)
03:00:12 uur, Cam2: Beide personen doen weer een aantal stappen richting de [adres 7]
waardoor ze weer in het zicht van de camera komen. Hierbij wordt door de houding van de personen de indruk gewekt dat ze aan het communiceren zijn, waarbij de bijrijder het initiatief lijkt te hebben en hij de bestuurder mede door middel van gebaren en
wijzen iets duidelijk probeert te maken. (…)
03:00:24 uur, Cam2: De bestuurder gaat vervolgens op de straat staan met zijn gezicht in de richting van de [adres 7] , maakt met zijn handen een gebaar als zijnde het vasthouden van een scooter stuur, en wijst dan vervolgens in de richting van de [adres 10] . Dit wekt de indruk dat hij aan de bijrijder confirmatie vraagt. De bijrijder komt hierop naast hem op de straat staan en wijst nogmaals richting de [adres 10] .
03:00:35 uur, Cam2: De bijrijder wijst naar de bestuurder de [adres 9] in, en rent
vervolgens naar de scooter. De bestuurder loopt de [adres 9] in en gaat weer op het trottoir staan op de hoek van het pand [adres 5] net buiten het zicht van camera 2 en 3. (…)
03:02:42 uur, Cam3: De bijrijder komt richting de [adres 11] gelopen, maar draait zich na een paar passen weer om en loopt terug naar de bestuurder en de scooter.
03:03:02 uur, Cam3: De bijrijder komt nogmaals richting de [adres 11] gelopen. Hij heeft een voorwerp in zijn handen welke hij met 2 handen net onder borst hoogte vast heeft. Daarbij lijkt hij tussen zijn rechter arm en zijn lichaam nog een voorwerp te klemmen. Deze voorwerpen hebben overeenkomsten met een grote vierkante steen en een fles.
03:03:08 uur, Cam3: De bijrijder loopt uit het zicht van de camera in de richting van de
[adres 11] .
03.03.47 uur, Cam2: Lichtschijnsel als het gelijkende op het ontsteken van de verlichting van de scooter schijnt vanuit de [adres 9] richting de [adres 7] .
03:04:00 uur, Cam3: De bijrijder komt vanuit de richting van de [adres 11] naar de scooter gerend, waarop de scooter met daarop de bestuurder van het trottoir de weg op rijdt.
03:04:04 uur, Cam3: De bijrijder springt vanuit rennen met hoge snelheid achterop de scooter.
03:04:06 uur. Cam2: De scooter met de twee personen er op rijdt gehaast de [adres 7] in, in de richting van de [adres 10] . Hierbij rijdt de bestuurder bijna tegen een op de [adres 7] geparkeerde auto aan.
03:04 11 uur, Cam3: De [adres 9] licht in zijn geheel kort op. De lichtbron komt uit de richting van de [adres 11] .
03:04 15 uur, Cam2: De scooter gaat aan het einde van de [adres 7] rechts af de [adres 10] op.
03:04:49 uur, Cam3: De [adres 9] licht in zijn geheel voor een 2e keer op. De lichtbron komt uit de richting van de [adres 11] Hierop vliegen er allemaal ondefinieerbare deeltjes door het beeld van de camera. Omstreeks 03:06:19 uur nemen de deeltjes in hoeveelheid af.

Het Explosievenonderzoek naar aanleiding van een brand in een woning op 21 juli 2020 in Eindhoven, zaaknummer 2020.07.22.090 van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door rapporteur dr. ir. A.W.C. Hulsbergen, van 17-11-2020, pagina’s 1135 tot en met 1148, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Interpretatie.Identificatie en classificatie van de explosieve lading

Vuurwerk-brandstof combinatieEen vuurwerk-brandstof combinatie is een specifiek type geïmproviseerde explosieve constructie ('zelfgemaakte bom'), waarbij één of meerdere knalvuurwerkartikelen worden bevestigd aan één of meerdere containers met brandbare gassen of vloeistoffen. Door de ontploffing van het vuurwerk scheurt de container met het brandbare materiaal open en wordt het ontstoken. Soms draagt de explosie ook bij aan de snelle verspreiding van het brandbare materiaal (verneveling), waardoor de brand verder wordt versneld.
Door een NFI deskundige op het gebied van chemisch brandonderzoek is op 23 juli 2020 een rapport in deze zaak uitgebracht (zelfde zaaknummer, aanvraagnummer 001), waarin wordt geconcludeerd dat in twee monsters uit de woning vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. De combinatie van:
a) aanwijzingen voor het plaatsvinden van een explosieve verbranding in de woonkamer en;
b) het gebruik van een brandversnellend middel als motorbenzine;
past bij het tot ontploffing komen van een zgn. vuurwerk-brandstof combinatie (VBC).

Conclusies

1. Zijn er in de onderzoeksmaterialen sporen van explosieve stoffen aanwezig? Zo ja, welke explosieve stoffen?
Nee.
2. Kan op basis van het schadebeeld van de woning, zoals zichtbaar op de foto's van de plaats delict, worden afgeleid of er in de woning een explosie heeft plaatsgevonden ?
Ja, zowel de weggeslingerde, schoon ogende glasscherven en het rolgordijn aan de voorzijde van de woning als de ontzetting van de wand aan de achterzijde vormen aanwijzingen voor een snelle drukopbouw in de woonkamer die past bij een explosie. De lokale schade aan de wand wijst richting de explosie van een explosieve constructie ('bom').
3. Is het mogelijk dat er in de woning een zgn. vuurwerk-brandstof combinatie tot ontploffing is gekomen?
Ja, dit is mogelijk, want de aanwijzingen voor het plaatsvinden van een explosieve verbranding in de woonkamer en het aantonen van motorbenzine in de woonkamer passen bij het tot ontploffing komen van een vuurwerk-brandstof combinatie. Op basis van dit onderzoek behoort het gebruik van een vuurwerk-brandstof combinatie in de woning dus wel tot de mogelijkheden, maar kan hierover geen zekerheid worden gegeven.

Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , op 21 juli 2020, pagina 254, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was gisteren thuis aan de [adres 2] in Eindhoven. Ik kwam rond 21:30u thuis. [slachtoffer 1] was er toen nog niet. [slachtoffer 1] had een ontsteking aan zijn bilnaad en is daar vrijdag aan geholpen. Hij moet nog geopereerd worden. Maar dat was de reden dat hij op de bank sliep.
[slachtoffer 1] kwam rond 22:30 uur thuis en [slachtoffer 2] was iets daarvoor thuis gekomen. Toen [slachtoffer 1] thuis kwam was ik dus met mijn dochter thuis.
We hebben voor [slachtoffer 1] een plekje gemaakt op de bank want hij kon niet makkelijk lopen. Rond 0:00 uur ging ik naar bed en mijn dochter ook.
Ik heb in bed nog 10 minuten krant gelezen en daarna viel ik in slaap.
Daarna werd ik wakker van geschreeuw van [slachtoffer 1] . Ik hoorde glas vallen. Er was zoveel paniek. [slachtoffer 1] ging naar buiten. [slachtoffer 2] schreeuwde voor een ambulance. (…)
Normaal gesproken is het rolgordijn aan de voorkant dicht maar ik weet niet meer hoe het gisteren was. Er was geen (braak)schade aan de achterdeur. Er was geen (braak)schade aan de voordeur was. [slachtoffer 1] was op de bank gaan liggen en ging Netflix kijken. Zo heb ik hem achtergelaten.

Overwegingen.De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast.

Verdachte is samen met de medeverdachte met een zelfgemaakte bom (vuurwerk-benzine combinatie) naar de woning aan de [adres 2] in Eindhoven gegaan en heeft daar direct voor de woning de zelfgemaakte vuurwerk-brandstofbom aangestoken en vervolgens deze bom, met daaraan vastgemaakt een steen, door de ruit van de woonkamer van de woning gegooid, waarna de bom is geëxplodeerd. In de woning waren op dat moment [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aanwezig. Door de explosie zijn de ruiten aan de voor- en achterzijde van de woning eruit geklapt en is brand ontstaan in de woning, zodanig dat de woning totaal onbruikbaar is geworden. Door de brand is [slachtoffer 1] levensgevaarlijk gewond geraakt. Allen hebben de woning op tijd kunnen verlaten.
Ten aanzien van het medeplegen.
De officier van justitie acht medeplegen bewezen. De raadsvrouw heeft een bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen niet betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte samen het plan hebben bedacht, de bom hebben gemaakt en vervolgens met zijn tweeën op de brommer vanuit Helmond naar de woning van de slachtoffers in Eindhoven zijn gegaan. Vervolgens heeft verdachte de bom aangestoken en door de ruit gegooid, waarna hij en de medeverdachte samen zijn weggegaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de feiten samen met de medeverdachte heeft gepleegd, zodat medeplegen is bewezen.
Ten aanzien van het opzet op de dood.
De officier van justitie acht het voorwaardelijk opzet op de dood van de drie slachtoffers bewezen. Volgens de raadsvrouw is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord/poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet had op de dood van de bewoners van de woning aan de [adres 2] in Eindhoven, als ook op het teweegbrengen van een ontploffing in die woning waardoor in die woning brand is ontstaan. Hiervoor is voldoende dat de verdachten ten minste hebben gehandeld met voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant). Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de bewoners van de woning door hun handelingen zouden kunnen overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachten zich willens en wetens hebben blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachten wetenschap hebben van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust hebben aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachten de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg hebben aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen en de behandeling ter zitting blijkt dat verdachte midden in de nacht een zelfgemaakte bom (vuurwerk-brandstof combinatie) heeft aangestoken, met daaraan vastgemaakt een steen, en door de ruit van de woonkamer van de woning heeft gegooid. De bom is geëxplodeerd. De ramen van de woonkamer aan de voorzijde en aan de achterzijde van de woning zijn door de explosie geklapt en vervolgens is in de woonkamer van de woning brand ontstaan. Op het moment van de explosie en het uitbreken van de brand lag [slachtoffer 1] op de bank in de woonkamer en lag zij moeder, [slachtoffer 3] , op de tweede verdieping en zijn zus, [slachtoffer 2] , op de eerste etage van deze woning te slapen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het opzet van verdachten gericht op het tot stand brengen van een ontploffing en een brand in de woning van de slachtoffers. Verdachte wist dat deze woning werd bewoond door de slachtoffers. Hij noch zijn mededader heeft gecontroleerd of er iemand thuis was. Verdachten hadden in ieder geval kunnen verwachten dat door het vastmaken van het flesje met benzine aan het vuurwerk (Cobra) een heftige knal zou ontstaan met brand tot gevolg. Een simpele zoekopdracht op het internet met de term ‘Cobra 6 met benzine afsteken’ levert resultaten op waaruit blijkt dat dit levensgevaarlijk is en grote gevolgen heeft. De rechtbank overweegt dat wanneer op een nachtelijk tijdstip, een moment waarop de meeste mensen in hun woning liggen te slapen, in een bewoonde woning in een woonwijk een bom naar binnen wordt gegooid, waardoor brand ontstaat, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat ten gevolge van deze brand de bewoners van de woning overlijden. Daarbij verhoogt het tijdstip, midden in de nacht, de kans op dodelijke slachtoffers, aangezien slapende mensen doorgaans minder snel reageren op dreigend gevaar. Door zo te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard (op de koop toegenomen) dat de bewoners van de woning hierdoor konden worden gedood.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de bewoners, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 2.
Gelet op voorgaande is ook bewezen dat levensgevaar te duchten was voor de slachtoffers en gevaar voor goederen door het teweegbrengen van een ontploffing, waardoor brand in de woning is ontstaan, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van de voorbedachte raad.
De officier van justitie acht voorbedachte raad bewezen. Volgens de raadsvrouw is er geen sprake van voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 20 juli 2020 rond 22.00 of 23.00 uur samen met zijn medeverdachte aan het rijden was op de scooter. Ze zijn toen ergens gaan zitten in de buurt van ’t Haagje (Helmond-West) en hebben hier gesproken over de problemen die verdachte had met [slachtoffer 1] en hoe ze dit konden aanpakken. Volgens verdachte is zijn medeverdachte op dat moment met het plan gekomen om een explosief te gebruiken. Vervolgens zijn ze samen naar de woning van verdachte gegaan. Onderweg hebben ze een steen gevonden en meegenomen. In de woning van verdachte hebben ze de bom gemaakt. Ook heeft verdachte toen een donkere jas aan zijn medeverdachte uitgeleend. Nadat ze de bom hadden gemaakt, is verdachte naar een tankstation gegaan om een aansteker te kopen, om daarmee de bom aan te kunnen steken. Uit camerabeelden van het Esso tankstation te Helmond blijkt dat de aansteker rond 1.40 uur is gekocht. Met behulp van Google Maps is een route gepland naar de woning van [slachtoffer 1] en zijn familie. Rond 3.00 uur komen verdachte en medeverdachte aan bij de woning en een paar minuten later gooit verdachte de bom naar binnen.
Hieruit blijkt dat verdachte en medeverdachte uren voor het plegen van het feit op het idee zijn gekomen en het plan vervolgens weloverwogen – stap voor stap – hebben uitgewerkt. Verdachte en zijn medeverdachte hebben meer dan voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich op hun voorgenomen daad te beraden of zich te bedenken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en zijn mededader niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift zodat sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde drie pogingen tot moord in vereniging bewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen als hierna is beschreven onder ‘de bewezenverklaring’.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1.
op 21 juli 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met zijn mededader zich met een scooter heeft begeven naar een locatie gelegen in de directe nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (aan de [adres 2] ) en vervolgens met een zelfgemaakte bom in de vorm van vuurwerk-brandstof combinatie naar die woning is gelopen en die bom met open vuur in aanraking heeft gebracht en heeft aangestoken en in (de woonkamer van) die woning heeft gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en een ontploffing heeft plaatsgevonden in die woning, waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2.
op 21 juli 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakte) bom in de vorm van een vuurwerk-brandstof combinatie met open vuur in aanraking te brengen en aan te steken en
in (de woonkamer van) een woning aan de [adres 2] te gooien, ten gevolge waarvan die woning en goederen in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en een ontploffing is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en in de nabijheid van die woning geparkeerde voertuigen (te weten een Volkswagen Up met [kenteken 1] en een Volkswagen Tiguan met [kenteken 2] ) en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te duchten was.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest en een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat kan worden volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk PIJ-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen welke straf en maatregel passend is veel belang gehecht aan wat de straf en maatregel betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 juli 2020 samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het medeplegen van driemaal poging tot moord door middel van het opzettelijk tot ontploffing brengen van een zelfgemaakte bom en brandstichting in een woning, waarbij levensgevaar voor de bewoners en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Verdachte heeft samen met de medeverdachte doelbewust in het holst van de nacht in een woonhuis, midden in een woonwijk, het raam van de woonkamer ingegooid met een zelfgemaakt explosief, waardoor in deze woning een levensbedreigende brand is ontstaan. Door de explosie en het in brand gaan van de benedenverdieping van de woning hebben de verdachten voor de drie slachtoffers, die tot op dat moment nietsvermoedend op de bank in de woonkamer en boven in bed lagen te slapen, vrijwel direct een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en met de daarbij ontstane rookontwikkeling spoedig een levensbedreigende situatie oplevert. Dat de in hun slaap overvallen slachtoffers wakker zijn geworden en (gelukkig) de woning hebben kunnen ontvluchten, is niet aan het handelen van de verdachten te danken. Verdachte is immers direct na het gooien van de zelfgemaakte bom door de ruit van de woonkamer van de woning achterop de brommer gevlucht.
Door de brand is ook direct gevaar ontstaan voor de bewoners van de aan de in brand gestoken woningen grenzende woning(en) die, zich onbewust van het dreigende gevaar, lagen te slapen. Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen bij deze brand, mag gezien de nachtelijke omstandigheden eveneens een wonder heten en is te danken aan spoedig gealarmeerde en ter plaatse aanwezige hulpdiensten.
De verdachten hebben een kille en meedogenloze houding getoond door de wijze waarop zij te werk zijn gegaan en er vervolgens vandoor zijn gegaan zonder zich rekenschap te geven van de enorme gevolgen van hun daden voor de familie, maar ook voor de omwonenden. De rechtbank rekent verdachte dit heel zwaar aan. De familie heeft moeten vrezen voor het leven van hun zoon en broertje [slachtoffer 1] . Hij was voor tweederde deel van zijn lichaam verbrand waardoor hij in coma gehouden moest worden. [slachtoffer 1] zal nog lange tijd moeten revalideren. Gelet op de brandwonden over zijn hele lichaam is hij voor het leven getekend. Het (huur)huis van de familie is volledig onbewoonbaar. Juist de plek waar je je veilig en geborgen waant is door verdachten hen ontnomen.
Strafbare feiten als deze veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt niet alleen bij de direct betrokkenen maar ook in de plaatselijke gemeenschap en zelfs daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Verdachte heeft zijn slachtoffers vrijwel onherstelbaar leed aangedaan zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is hij niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van hetgeen over verdachte is opgenomen in het op 9 juli 2021 toegezonden adviesrapport van [medewerker] van de Raad voor de Kinderbescherming (en het rapport van [medewerker] , jeugdzorgwerker Jeugdbescherming Brabant van 8 juli 2021) alsmede van hetgeen over hem is opgenomen in het op 19 mei 2021 opgemaakte psychiatrisch onderzoek van dr. H. van der Lugt, kinder- en jeugdpsychiater en psychologisch onderzoek van drs. A. Laurijssen-Timmers, register-psycholoog NIP van 18 mei 2021. Uit die adviezen komt verdachte naar voren als een (onder enig voorbehoud) laagbegaafde man. Er is sprake van een persoon met functionele beperkingen (in zijn gevoelsleven) en narcistische kenmerken. Het recidiverisico wordt op basis van verschillende instrumenten ingeschat als laag, maar door de psychiater klinisch als hoog. Hij laat zich in met behoorlijk grensoverschrijdend gedrag zonder de consequenties daarvan volledig te overzien.
Uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte nadere rapport en de daarop gegeven toelichting tijdens de zitting van 13 juli 2021 blijkt, dat na het afleggen van zijn verklaringen bij de politie, zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij beseft dat hij behandeling nodig heeft en dat hij instemt met een langer durende klinische behandeling van zijn persoonlijke problemen.
Uit de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten van de psychiater drs. A. Laurijssen en psycholoog H. van der Lugt blijkt dat de door hem gepleegde strafbare feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is zich ervan bewust dat langdurige vrijheidsbeneming mogelijk een verdere verslechtering van de maatschappelijke perspectieven van verdachte tot resultaat zal hebben. Maar gelet op het meedogenloze gemak waarmee verdachte kennelijk de aanslag op [slachtoffer 1] heeft gepleegd midden in de nacht en daarbij bovendien de levens van de medebewoners van de woning en de directe omgeving van de woning in ernstig gevaar heeft gebracht, acht de rechtbank het belang om de maatschappij tegen verdachte te beveiligen in dit geval van groter gewicht dan de leeftijd van verdachte en diens perspectieven. De rechtbank betrekt in die overweging tevens de opstelling van verdachte, die op zich wel verantwoording aflegt over zijn handelen en ter zitting spijt heeft betuigd naar de familie van de slachtoffers. Rekening houdend met hetgeen hiervoor is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van achttien maanden - met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd - passend en geboden is.
PIJ-maatregel.
Op 8 juli 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming in samenspraak met de Jeugdreclassering een adviesrapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luidt:
“De Raad voor de Kinderbescherming heeft uiteindelijk besloten om verdachte klinisch te laten behandelen binnen De Catamaran in het kader van een voorwaardelijke PIJ. De verwachting is dat een klinische behandeling het meest gewenste effect gaat bewerkstelligen. De Raad voor de Kinderbescherming is zich ervan bewust dat verdachte eerst op een wachtlijst geplaatst zal worden en dat het vooralsnog onbekend is wanneer hij ook daadwerkelijk kan starten met behandeling. Dit nadeel weegt echter niet op tegen de voordelen. In de tussenliggende periode dient het verblijf van verdachte binnen de JJI voortgezet te worden. Voor die periode adviseert de Raad voor de Kinderbescherming een detentie. Dit zodat jeugddetentie naadloos aan kan sluiten aan behandeling. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert hierbij wel om alvast te onderzoeken welke eventuele behandelingen al wel gerealiseerd kunnen worden voor verdachte, tijdens zijn verblijf binnen de JJI. Hierbij kan bijvoorbeeld gedachte worden aan een zogeheten delict analyse. Dit zodat de kloof en ook het effect van de behandeling tussen de delictdatum en de start van zijn klinische opname verkleind wordt. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert nader te noemen bijzondere voorwaarden, waaronder in ieder geval een klinische opname bij De Catamaran”.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van twee jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte plaatsen in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank zal deze plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geheel voorwaardelijk opleggen, zodat verdachte in het voorwaardelijke kader kan werken aan zijn persoonlijke problematiek. Aan deze voorwaardelijke PIJ-maatregel zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank overweegt dat een naadloze overgang vanuit jeugddetentie naar de klinisch opname bij De Catamaran in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel wenselijk zou zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de immateriële schadevergoeding aanzienlijk dient te worden gematigd en dat de gevorderde materiële schadevergoeding ter hoogte van
€ 2.231,49 en € 1.204,00 (totaal: € 3.435,49) kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te vervangen door 1 dag vervangende hechtenis (de rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw bedoelt 1 dag gijzeling).
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 100.000,- en de gevorderde materiële schadevergoeding (€ 3.435,49), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de meer gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00, althans het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen. De post gevorderde shockschade wordt betwist en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De materiële schadevergoeding ten aanzien van het gederfde kindgebonden budget dient te worden gehalveerd, dan wel te worden gematigd. Ten aanzien van de niet vergoede schade door de verzekering is een rekenfout gemaakt, daar resteert een bedrag van € 2.128,70 in plaats van de gevorderde € 3.389,70. Verder wordt de materiële schadevergoeding gedeeltelijk betwist omdat niet blijkt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding € 25.000,00.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade ter hoogte van € 5.000,00 en het gekorte kindgebonden budget ter hoogte van € 1.345,00 is de rechtbank van oordeel dat het bepalen van de hoogte van deze schades nader onderzoek vergt en dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aan materiële niet betwiste schade wordt toegekend: € 165,19 aan verzorgingsproducten,
€ 7,35 aan oxazepam, reiskosten € 1.014,60 en niet door de verzekering vergoede materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 9.218,22, totaal: € 10.405,36. Bij de berekening van de materiële schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met de rekenfout aan de zijde van de benadeelde partij ter hoogte van € 1.261,00.
De rechtbank zal deze te veel gevorderde materiële schadevergoeding ter hoogte van
€ 1.261,00 afwijzen.
De gevorderde proceskosten ter hoogte van € 102,86 zal de rechtbank afwijzen, omdat deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 en dat de benadeelde partij voor de overig gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De post gevorderde shockschade wordt betwist en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De materiële schadevergoeding kan worden toegewezen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 25.000,00 en de gevorderde materiële schadevergoeding van € 217,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade ter hoogte van € 5.000,00 is de rechtbank van oordeel dat het bepalen van de hoogte van deze schades nader onderzoek vergt en dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij de heer [persoon 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij voor de gevorderde shockschade ter hoogte van € 5.000,00 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde shockschade, omdat de rechtbank van oordeel is dat het bepalen van de hoogte van de schade nader onderzoek vergt en dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij mevrouw [persoon 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij voor de gevorderde shockschade ter hoogte van € 5.000,00 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde shockschade, omdat de rechtbank van oordeel is dat het bepalen van de hoogte van de schade nader onderzoek vergt en dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de hoofdelijkheid ten aanzien van de toegekende schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de drie slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schades worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal gelet op het standpunt van de officier van justitie de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 55, 60a, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder de feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten is

en

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
jeugddetentievoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaren voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant te Helmond;
- dat de veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs, werk of dagbesteding;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, verplicht onder klinische behandeling zal stellen van de GGzE De Catamaran, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven en mee zal werken aan de aanwijzingen voor een nazorg-traject.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert / de reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Teruggavevan het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan verdachte, te weten:
- 1 stk gsm.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 103.435,49, bestaande uit € 3.435,49 materiële schade en € 100.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 103.435,49. Bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling zal worden toegepast.
Voormeld bedrag bestaat uit € 3.435,49 euro materiële schade en € 100.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan één van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 35.405,36, bestaande uit € 10.405,36 euro materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af het bedrag ter hoogte van (€ 1.261,00 zijnde een rekenfout en € 102,86 zijnde proceskosten) € 1.363,86.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (€ 5.000,00 en € 1.345,00) niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 35.405,36. Bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling zal worden toegepast.
Voormeld bedrag bestaat uit € 10.405,36 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 25.217,60, bestaande uit € 217,60 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 25.217,60. Bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling zal worden toegepast.
Voormeld bedrag bestaat uit € 217,60 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij de heer [persoon 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij mevrouw [persoon 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. L.R.H. Koekoek en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 20 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, met proces-verbaalnummer 2020163845, onderzoek OBRAB20003 “TGO BARBESTEIN”, afgesloten op 15 februari 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 1182.