In deze zaak heeft de stichting BrabantWonen een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met als doel hen te veroordelen tot ontruiming van een zelfstandige woonruimte. De huurovereenkomst tussen BrabantWonen en de gedaagden is op 1 juni 2017 gesloten. BrabantWonen stelt dat de huurovereenkomst is vernietigd op grond van bedrog en dwaling, omdat de gedaagden onjuiste informatie hebben verstrekt over hun woonsituatie en inkomen. De gedaagden hebben de beschuldigingen ontkend en betwist dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog of dwaling. De rechter oordeelt dat er nader feitenonderzoek nodig is om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van bedrog of dwaling, en dat een kort geding hiervoor niet geschikt is. De rechter concludeert dat het voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen. Daarom wordt de vordering van BrabantWonen afgewezen en wordt BrabantWonen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.
Het vonnis is gewezen op 27 januari 2021 door mr. E. Loesberg en is openbaar uitgesproken. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] zijn begroot op € 1.289,00 en aan de zijde van [gedaagde 1] op € 309,00. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.