ECLI:NL:RBOBR:2021:389

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
C/01/365962 / KG ZA 20-754
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van woonruimte op basis van bedrog en dwaling

In deze zaak heeft de stichting BrabantWonen een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met als doel hen te veroordelen tot ontruiming van een zelfstandige woonruimte. De huurovereenkomst tussen BrabantWonen en de gedaagden is op 1 juni 2017 gesloten. BrabantWonen stelt dat de huurovereenkomst is vernietigd op grond van bedrog en dwaling, omdat de gedaagden onjuiste informatie hebben verstrekt over hun woonsituatie en inkomen. De gedaagden hebben de beschuldigingen ontkend en betwist dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog of dwaling. De rechter oordeelt dat er nader feitenonderzoek nodig is om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van bedrog of dwaling, en dat een kort geding hiervoor niet geschikt is. De rechter concludeert dat het voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen. Daarom wordt de vordering van BrabantWonen afgewezen en wordt BrabantWonen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Het vonnis is gewezen op 27 januari 2021 door mr. E. Loesberg en is openbaar uitgesproken. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] zijn begroot op € 1.289,00 en aan de zijde van [gedaagde 1] op € 309,00. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/365962 / KG ZA 20-754
Vonnis in kort geding van 27 januari 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING BRABANTWONEN,
gevestigd te Oss,
eiseres,
advocaat mr. N. Kooistra te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
in persoon verschenen,

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Schippers te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna BrabantWonen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2021 met producties 1 tot en met 10;
  • de brief van 21 januari 2021 van mr. Schippers met producties 1 tot en met 6;
  • de brieven van 22 januari 2021 van mr. Kooistra met producties 11 tot en met 17;
  • de mondelinge behandeling van 25 januari 2021 te 9.30 uur die via een Skypeverbinding heeft plaatsgevonden;
  • de pleitnota van mr. Kooistra namens BrabantWonen;
  • de pleitnota van mr. Schippers namens [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BrabantWonen heeft met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 1 juni 2017 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de zelfstandige woonruimte aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] .
2.2.
In artikel 5.2. van de huurovereenkomst is bepaald dat de kale huurprijs bij aanvang van de huurovereenkomst € 680,51 per maand bedroeg. De machtiging voor de automatische incasso van de huur is op 24 maart 2017 ondertekend door [gedaagde 1] . De huur is steeds door [gedaagde 2] aan BrabantWonen betaald.
2.3.
Omdat voor deze woning huurtoeslag kon worden aangevraagd, heeft BrabantWonen het huishoudinkomen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij toewijzing getoetst aan de hand van een door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondertekende inkomensverklaring. Blijkens de inkomensverklaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bedroeg het huishoudinkomen € 32.334,37 per jaar. Het (geïndexeerde) inkomen van [gedaagde 1] bedroeg € 24.747,03 per jaar en het inkomen van [gedaagde 2] € 7.597,35.
2.4.
Blijkens een uittreksel uit de Basisregistratie personen van de gemeente [plaats 2] van 28 oktober 2020 stond [gedaagde 2] op dat moment ingeschreven op het adres van de woning aan de [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaats 2] .
2.5.
De politie van de Eenheid Den Haag heeft op 10 november 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld van een bezoek aan [gedaagde 1] aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats 1] , waar hij op dat moment verbleef. Daarin wordt gesproken over een buurtonderzoek naar aanleiding van een inbraak. Ook heeft de verbalisant opgemerkt dat [gedaagde 1] heeft aangegeven sinds 2012 onafgebroken woonachtig te zijn geweest in de gemeente [plaats 1] .
2.6.
BrabantWonen heeft per brief van 11 november 2020 aan [gedaagde 2] de huurovereenkomst vernietigd vanwege bedrog en dwaling en hem gesommeerd de woning uiterlijk op 1 december 2020 te ontruimen.
2.7.
Bij exploot van 12 november 2020 heeft BrabantWonen voornoemde opzeggingsbrief aan [gedaagde 1] laten betekenen, waarin de huurovereenkomst wordt vernietigd en ook [gedaagde 1] gesommeerd wordt de woning uiterlijk op 1 december 2020 te ontruimen.
2.8.
[gedaagde 1] stond op 16 november 2020 ingeschreven op de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats 1] blijkens een uittreksel uit de Basisregistratie personen van die gemeente.
2.9.
[gedaagde 2] heeft drie getuigenverklaringen overgelegd van omwonenden die dateren van 10 en 11 december 2020 en 19 januari 2021, waarin wordt verklaard dat naast [gedaagde 2] ook [gedaagde 1] woonachtig is geweest in de woning aan de [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaats 2] .
2.10.
De politie Eenheid Oost-Brabant heeft op 22 januari 2021 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waaruit blijkt dat telefonisch contact is opgenomen met [gedaagde 1] , waarin hij ondermeer heeft aangegeven sinds 2012 woonachtig te zijn in [plaats 1] .

3.Het geschil

3.1.
BrabantWonen vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de zelfstandige woonruimte staande en gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het hunne en de hunnen te ontruimen en ontruimd te houden en onder inlevering van alle sleutels ter vrije beschikking van BrabantWonen te stellen;
Met (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
BrabantWonen legt daaraan het volgende ten grondslag.
BrabantWonen heeft de huurovereenkomst op grond van (primair) bedrog en (subsidiair) dwaling heeft vernietigd, zodat thans zonder recht of titel gebruik wordt gemaakt van de woning.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.1.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat van fraude geen sprake is. [gedaagde 1] heeft van juni 2017 tot medio 2018 in [plaats 2] gewoond vanwege relatieproblemen. De wijkagent kwam bij [gedaagde 1] in zijn woning in [plaats 1] voor een buurtonderzoek vanwege een inbraak in de buurt en heeft [gedaagde 1] toen ook enkele vragen omtrent zijn woonsituatie gesteld. [gedaagde 1] heeft toen aangegeven dat hij sinds 2012 in [plaats 1] woont, maar daar wel een jaar is weg geweest.
3.3.2.
[gedaagde 2] betwist dat de huurovereenkomst door BrabantWonen rechtsgeldig is vernietigd op grond van bedrog en dwaling nu daarvoor elke grondslag ontbreekt. Er is geen onderzoeksrapport overgelegd door BrabantWonen waaruit een en ander zou moeten blijken en het tegendeel blijkt uit de door [gedaagde 2] overgelegde verklaringen van omwonenden nu daaruit naar voren komt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning ook daadwerkelijk samen hebben bewoond.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
BrabantWonen heeft een spoedeisend belang bij de vordering, die strekt tot beëindiging van het gestelde onrechtmatig gebruik door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats 2] .
4.2.
Een vordering tot ontruiming is in kort geding slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodemrechter de vordering eveneens zal toewijzen en indien van de eisende partij, BrabantWonen, niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat partijen een andere uitleg geven aan de door hen overlegde stukken. Tegenover de processen-verbaal van bevindingen van de politie die door BrabantWonen zijn ingebracht, omtrent de woongeschiedenis van [gedaagde 1] in [plaats 1] , staan de door [gedaagde 2] in het geding gebrachte verklaringen van omwonenden, die daarmee in tegenspraak zijn. Hoewel er aanwijzingen zijn die wijzen in de richting van de uitleg van BrabantWonen, heeft zij haar stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Aan BrabantWonen moet worden toegegeven dat het opmerkelijk is dat [gedaagde 1] zich nimmer op het adres in [plaats 2] heeft ingeschreven en dat de automatische incasso van de huur van de woning in [plaats 2] wel op zijn naam stond, maar daarin het nummer van de bankrekening van [gedaagde 2] wordt genoemd, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de stellingen van BrabantWonen gemotiveerd betwist en voorts ook verklaringen van omwonenden overgelegd die de uitleg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondersteunen dat zij de woning gezamenlijk hebben bewoond. Uit niets is gebleken dat aan de authenticiteit van die verklaringen van omwonenden moet worden getwijfeld, zoals door BrabantWonen ter zitting is aangevoerd.
4.4.
Hoewel vaststaat dat [gedaagde 1] inmiddels weer in [plaats 1] met zijn vrouw en kinderen woonachtig is, zijn er onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog en/of dwaling bij de totstandkoming van de huurovereenkomst met BrabantWonen. Om vast te stellen of daarvan sprake is (geweest) is nader feitenonderzoek nodig en daarvoor leent een kort geding zich (in beginsel) niet.
4.5.
Onder de bovenvermelde omstandigheden is het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van BrabantWonen wordt afgewezen.
4.6.
BrabantWonen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.6.1.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.289,00.
4.6.2.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt BrabantWonen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.289,00 en aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 309,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.