ECLI:NL:RBOBR:2021:3955

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
01-995063-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over dierenverwaarlozing en oplegging van straf in verband met de Wet Dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van dierenverwaarlozing. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig in Maarheeze, werd verweten dat hij op verschillende data in 2017 en 2019 als houder van honden niet zorgde voor de nodige verzorging en behuizing van deze dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juli 2017 en 7 september 2017 zijn honden niet deugdelijke behuizing heeft geboden, en op 26 september 2019 heeft hij meerdere honden de nodige verzorging onthouden. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor enkele onderdelen van de beschuldigingen, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de feiten die bewezen zijn verklaard, en dat hij de zorg voor zijn honden had verwaarloosd. De rechtbank heeft een geldboete van € 7.200,- opgelegd, subsidiair 71 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het verbod om honden te fokken en het houden van honden onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke verontwaardiging over dierenverwaarlozing in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995063-18
Datum uitspraak: 27 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1966,
wonende [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2017 en/of 7 september 2017 te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, als houder van dieren, te weten 40, althans een of meer hond(en), er niet zorg voor heeft gedragen dat deze dieren/dit dier een toereikende behuizingen had(den) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers had(den) een of meer hond(en) niet de beschikking over een nachtverblijf, en/of een droge of beklede zit- of ligplaats zonder
uitwerpselen en/of (verontreiniging met) urine;
2.
hij, als houder van dieren, op of omstreeks 26 september 2019 te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, aan een of meerdere hond(en) de nodige verzorging heeft onthouden, door

1. de hond(en) te laten staan/liggen/verblijven in een hok/bak, dat/die bevuild was met urine en ontlasting, in elk geval niet voorzien was van normale bodembedekking of een droge ligplaats,

2. de hond(en) niet (permanent) te voorzien van (zuiver) drinkwater en/of voer,

3. geen (deugdelijke) nachtverblijven te voorzien voor alle honden,

4. geen daglicht toe te laten in sommige hondenverblijven,

5. (een) pup(s) met een zogenaamd wormenbuikje niet of te laat te (laten)behandelen, en/of

6. (een) hond(en) met (een) wond(en), een hond die mank liep en kale plekken had op de rug, een hond met een mogelijke melkklierontsteking en/of een hond met een zwelling aan de voorpoot niet (tijdig) te (laten) behandelen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 25 juli 2017, 7 september 2017 en 26 september 2019 zijn honden de nodige verzorging heeft onthouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert partiële vrijspraak, voor het verwijt dat verdachte de honden niet permanent heeft voorzien van voer, zoals ten laste gelegd onder feit 2, punt 2.
De officier van justitie acht op de in het requisitoir genoemde gronden de feiten voor het overige wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op grond van de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit. Kortgezegd is het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 is sprake van een momentopname. Het dossier bevat onvoldoende bewijs. Subsidiair dient partiële vrijspraak te volgen, voor het feit dat voor de honden geen nachtverblijven aanwezig waren en dat ten aanzien van
alledieren de nodige verzorging werd onthouden. Honden verbleven gedurende de nacht in een schuur, stal of garage op het terrein, en beschikten daarmee over een nachtverblijf.
Ten aanzien feit 2 bevat het dossier voor de ten laste gelegde verwijten onder de punten 2, 4, 5 en 6 onvoldoende bewijs. Met betrekking tot het ontbreken van nachtverblijven (punt 3) heeft hetzelfde te gelden als aangevoerd ten aanzien van feit 1.
Enkele verblijven waren weliswaar niet hygiënisch en droog (punt 1), maar dit betreft een momentopname en een incidentele situatie. Van het onthouden van zorg is daarmee nog geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 26 september 2019 aan
alleaan hem toebehorende honden de nodige verzorging heeft onthouden, dat hij honden heeft onthouden van voer (punt 2), dat er meerdere hokken waren waarin geen daglicht was (punt 4), en dat hij de nodige (medische) zorg heeft onthouden op de wijze zoals omschreven onder de punten 5 en 6 van de tenlastelegging. Het dossier bevat voor deze onderdelen van de tenlastelegging geen wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverweging.
In artikel 1.3, eerste lid, van de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Onder die intrinsieke waarde wordt blijkens het tweede lid de eigen waarde van dieren verstaan, zijnde wezens met gevoel. De Wet dieren beoogt in elk geval te voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd. Het derde lid bepaalt vervolgens dat tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk gerekend wordt, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd, dat dieren gevrijwaard zijn van:
dorst, honger en onjuiste voeding;
fysiek en fysiologisch ongerief;
pijn, verwonding en ziektes;
angst en chronische stress;
beperking van hun natuurlijk gedrag.
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten op 25 juli 2017, 7 september 2017 en 26 september 2019 honden hebben aangetroffen in een toestand die erop wijst dat zij op die dagen in ieder geval en naar het oordeel van de rechtbank minst genomen ook kort voordien niet de nodige verzorging kregen. De ernst en omvang van de vervuiling van de hokken kan naar het oordeel van de rechtbank niet het resultaat zijn van slechts een incidentele vervuiling, maar wijst veel meer op een structurele vervuiling van de hokken. De honden verbleven in hokken die – kort gezegd – niet schoon waren en ook anderszins ondermaats waren. De verbalisanten constateren dat de hokken bezaaid lagen met uitwerpselen en/of stonken naar urine en/of niet de benodigde beschutting boden tegen weersinvloeden en/of niet beschikten over deugdelijke nachtverblijven en/of dat (zuiver) drinkwater ontbrak.
De stelling van de raadsman dat de honden gedurende de nacht konden verblijven in de schuur, stallen of garage, is door de raadsman onvoldoende onderbouwd en is ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Voor het overige worden de tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman verworpen nu deze worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat indien en voor zover de verweren van de raadsman inhouden dat het met de meeste honden medisch gezien goed ging, art. 2.2, achtste lid, van de Wet Dieren zich niet enkel beperkt tot medische verzorging maar tevens ziet op de verzorging van de honden in de meest brede zin van dat woord.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 1.3 van de Wet dieren van oordeel dat onder de zorg die honden redelijkerwijs behoeven, tevens behoort dat honden de beschikking hebben over een schoon en deugdelijk (nacht)verblijf en dat zij permanent beschikken over schoon drinkwater. Als houder van honden was verdachte gehouden die zorg te bieden. Dat heeft hij nagelaten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 juli 2017, 7 september 2017 en 26 september 2019 honden de nodige verzorging heeft onthouden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 25 juli 2017 en 7 september 2017 te Maarheeze, in de gemeente Cranendock, als houder van dieren, te weten honden, er niet zorg voor heeft gedragen dat deze dieren een toereikende behuizingen hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers hadden honden niet de beschikking over een nachtverblijf, en/of een droge of beklede zit- of ligplaats zonder uitwerpselen en/of verontreiniging met urine;
2.
als houder van dieren, op 26 september 2019 te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, aan meerdere honden de nodige verzorging heeft onthouden, door

1. honden te laten staan/liggen/verblijven in een hok/bak, dat/die bevuild was met urine en ontlasting, in elk geval niet voorzien was van normale bodembedekking of een droge ligplaats,

2. honden niet permanent te voorzien van (zuiver) drinkwater,

3. geen (deugdelijke) nachtverblijven te voorzien voor honden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van € 8.000,- waarvan € 4.000,- voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft in haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie vordert voorts de oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende dat verdachte niet mag fokken met honden, hij niet meer dan twee gecastreerde/gesteriliseerde volwassen honden mag houden en dat hij geen pups of volwassen honden mag verkopen voor zichzelf of anderen en daar evenmin in mag bemiddelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht te strafmaat te matigen en een kortere proeftijd op te leggen. De raadsman verzoekt de rechtbank rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat verdachte nadelige gevolgen heeft ondervonden van negatieve publiciteit en met de gemaakte kosten in het kader van de bestuursdwang.
Daarnaast spreekt de raadsman zich uit tegen de oplegging van de door de officier gevorderde bijzondere voorwaarden. Gelet op de goede gezondheid van de honden acht de raadsman deze vergaande voorwaarden niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn honden de nodige verzorging onthouden. Verdachte is meerdere malen gewezen op de tekortkomingen ten aanzien van de verzorging van zijn honden, maar heeft desondanks geen verbetering laten zien. De verdachte lijkt voornamelijk oog te hebben voor zijn eigen financieel gewin waarbij het welzijn van zijn honden voor hem kennelijk van ondergeschikt belang is. Ook kopers van de door de hem verkochte pups zijn hierdoor benadeeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan, temeer nu de honden volledig afhankelijk zijn van zijn verzorging.
De maatschappelijke verontwaardiging over feiten zoals door verdachte gepleegd, blijkt uit de aandacht die door de media aan deze zaak is gegeven. De rechtbank ziet, anders dan door de raadsman is verzocht, geen reden om in strafmatigende zin rekening te houden met de nadelige gevolgen die verdachte zegt te hebben ondervonden naar aanleiding van negatieve publiciteit.
Ook zal de rechtbank geen rekening houden met de kostenbeschikking waartoe is besloten in het kader van de bestuursdwang, nu het hier niet gaat om een straf maar om kosten die zijn gemaakt om de honden geschikte huisvesting te bieden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat ondanks waarschuwingen, verdachte in gebreke is gebleven de zorg voor zijn honden beter in ogenschouw te nemen. De rechtbank maakt zich zorgen dat verdachte, gelet op zijn bagatelliserende houding tijdens de behandeling ter terechtzitting, ook nu nog niet doordrongen is van de ernst van de situatie. Ook het volgen van een vakbekwaamheidscursus heeft hem kennelijk niet tot andere inzichten gebracht.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn ten aanzien van feit 1 in ernstige mate, te weten met 22 maanden, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 8.000,- passend en geboden. De rechtbank zal deze geldboete, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een geldboete van € 7.200,-.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 maanden. Met oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds getracht nieuwe strafbare feiten te voorkomen.
Gelet op de houding van verdachte acht de rechtbank het van belang aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf na te noemen bijzondere voorwaarden te koppelen. De rechtbank beoogt hiermee te voorkomen dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24c, 57
Wet dieren art. 2.2, 8.11, 8.12.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2 achtste lid van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2 achtste lid van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Geldboetevan
€ 7.200,00subsidiair 71 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 3 jaren.
Algemene voorwaarde.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Bijzondere voorwaarden.
Voorwaarden zijn dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen honden mag fokken;
- op eigen terrein enkel gecastreerde dan wel gesteriliseerde volwassen honden mag houden;
- geen honden op zijn terrein mag houden voor een ander;
- geen honden mag houden bij een ander;
- voor zichzelf en voor anderen geen pups en/of volwassen honden mag verkopen en daar evenmin in mag bemiddelen;
- volledige medewerking te geven aan de politie en toezichthouders, in het bijzonder de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, toezicht te houden op deze bijzondere voorwaarden, onder meer door het verstrekken van informatie en toegang geven tot zijn terrein.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. H.E.G. Peters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 27 juli 2021.