In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Hagra Logistics B.V. en Hydro Extrusion Drunen B.V. Hagra, eiseres, vorderde dat Hydro zou worden verplicht om de lopende duurovereenkomst met Hagra na te komen door de gebruikelijke opdrachten te blijven verlenen. Hagra stelde dat er een langdurige relatie bestond die in de loop der jaren was gegroeid en dat zij recht had op een redelijke opzegtermijn. Hydro had echter op 16 april 2021 telefonisch meegedeeld dat Hagra niet meer in aanmerking kwam voor logistieke diensten, wat Hagra in een moeilijke positie bracht.
De rechtbank oordeelde dat Hagra niet had betwist dat zij op 25 mei 2021 een uitnodiging had ontvangen om deel te nemen aan een tender die door Hydro was uitgeschreven. De tender was opgezet om een nieuwe pool van leveranciers samen te stellen op basis van nieuwe prijzen en voorwaarden. Hagra had zonder protest deelgenomen aan deze tender, wat werd gezien als instemming met de wijziging van het inkoopsysteem van Hydro. De voorzieningenrechter concludeerde dat Hydro Hagra voldoende kansen had gegeven om concurrerend in te schrijven, maar dat Hagra slechts op een beperkt aantal ritten als voordeligste aanbieder had ingeschreven.
Uiteindelijk werd de vordering van Hagra afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende aanleiding zag om Hydro te veroordelen tot het voortzetten van de bestaande relatie. Hagra werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Hydro op € 2.191,00 werden begroot.