ECLI:NL:RBOBR:2021:4107

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
KG ZA 21-341
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming arbitraal vonnis en herstelplan na gebreken aan nieuwbouwwoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] vorderde dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het aanleveren van een deugdelijk herstelplan voor gebreken aan haar nieuwbouwwoning, die eerder door de Geschillencommissie waren vastgesteld. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, waarin [gedaagde] was veroordeeld tot herstelwerkzaamheden. [eiser] stelde dat [gedaagde] niet had voldaan aan deze verplichtingen en dat er spoedeisend belang was bij de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, gezien de aanhoudende gebreken aan de woning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden was om een herstelplan aan te leveren. De rechter bepaalde dat dit herstelplan binnen vier weken na betekening van het vonnis moest worden ingediend, met een dwangsom van € 1.000 per dag voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke bleef, tot een maximum van € 30.000. De zaak werd pro forma aangehouden voor een voortgezette mondelinge behandeling, waarbij partijen hun verhinderdata moesten opgeven. De rechter hield verdere beslissingen aan, zowel in conventie als in reconventie.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen na een arbitraal vonnis en de noodzaak voor [gedaagde] om te voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk, zoals vastgesteld in het deskundigenrapport. De rechter bevestigde dat de Geschillencommissie bevoegd was om het geschil te behandelen, ondanks de bezwaren van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/371465 / KG ZA 21-341
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H.C. Lejeune te Maastricht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 juni 2021 met productie A en productie 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord in kort geding, tevens vordering in reconventie, met zeventien (17) producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 13;
  • de mondelinge behandeling van 19 juli 2021 die vanwege de coronamaatregelen via Skype heeft plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de heer [A] namens [eiser] , bijgestaan door mr. S.J. Keuls en mr. H.C. Lejeune voornoemd. Ook was daarbij aanwezig de heer [naam 1] (directeur van [gedaagde] ), bijgestaan door zijn advocaat. Voor aanvang van de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [eiser] spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft begin 2013 samen met haar inmiddels overleden echtgenoot, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), een nieuwbouwwoning laten bouwen aan de [adres] te [woonplaats] , [plaats 2] . Voor de realisatie van deze woning hebben [eiser] en [naam 2] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [gedaagde] . [eiser] is door het overlijden van haar echtgenoot getreden in alle rechten en plichten van wijlen [naam 2] .
2.2.
Op de aannemingsovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) van toepassing. In deze algemene voorwaarden is, voor zover hier van belang, bepaald:
“(…) Artikel 21: GESCHILLEN
1. Voor de beslechting van de in dit artikel bedoelde geschillen doen partijen afstand van hun recht deze aan de gewone rechter voor te leggen, behoudens ingeval van het nemen van conservatoire maatregelen en de voorzieningen om deze in stand te houden en behoudens de in het derde lid omschreven bevoegdheid.
2. Alle geschillen – daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van deze overeenkomst of van de overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, (…)”.
2.3.
Door middel van een addendum op de aannemingsovereenkomst heeft [gedaagde] aan [eiser] en [naam 2] een garantie afgegeven op de realisatie van de woning. Hierop is de Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2013 van BouwGarant van toepassing (hierna: de garantieregeling). In deze garantieregeling is, voor zover hier relevant, bepaald:
“(…) 15 Geschillen
(…) lid 2
Alle geschillen tussen BouwGarant/verzekeraars en de opdrachtgever naar aanleiding van de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling 2013, daaronder begrepen vorderingen tot nakoming, ontbinding en schadevergoeding, zullen worden beslecht door de Geschillencommissie (…)”.
2.4.
De oplevering van de woning heeft plaatsgevonden op 13 juli 2013.
2.5.
Op 19 mei 2014 heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage) uitspraak gedaan in een geschil tussen partijen. [gedaagde] vorderde in die procedure betaling van drie facturen die door [eiser] werden betwist ten bedrage van in totaal € 8.933,89. De Raad van Arbitrage heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.014,89. De vordering tot betaling van de factuur voor het meerwerk werd afgewezen.
2.6.
[gedaagde] is van deze uitspraak van de Raad van Arbitrage in hoger beroep gegaan. Op 8 april 2015 heeft de Raad van Arbitrage in hoger beroep uitspraak gedaan. Daarbij is de uitspraak in eerste aanleg bekrachtigd.
2.7.
Op 4 november 2015 heeft [eiser] zich gewend tot de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw (hierna: de Geschillencommissie). Op 19 juli 2016 heeft de Geschillencommissie inzake dat geschil uitspraak gedaan. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de Geschillencommissie niet bevoegd was, maar dit verweer heeft de Geschillencommissie gepasseerd. [gedaagde] heeft tegen deze uitspraak geen appel ingesteld.
2.8.
In juli 2019 heeft [eiser] zich (wederom) gewend tot de Geschillencommissie, maar nu met betrekking tot twee klachten, te weten een klacht ten aanzien van de gevelbeplating (klacht 1) en een klacht ten aanzien van een vochtprobleem (klacht 2). [eiser] heeft in deze procedure verzocht om [gedaagde] te veroordelen tot herstel althans vergoeding van de geleden schade als gevolg van het door haar gestelde ondeugdelijk werk. Ook heeft zij verzocht om vast te stellen dat het werk niet voldoet aan de garantienormen zoals vastgelegd in de Garantieregeling.
2.9.
Op 18 augustus 2020 heeft de Geschillencommissie, nadat op haar verzoek M.M. Hesselberth op 6 december 2019 een deskundigenrapport (hierna: het deskundigenrapport) had uitgebracht, arbitraal vonnis (hierna: het vonnis) gewezen. In het dictum van het vonnis staat vermeld:
“(…) I. stellen vast dat het uitgevoerde werk voor wat betreft klachten 1 en 2 niet voldoet aan
de garantienormen zoals vastgelegd in de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2013 en dat ondernemer met herstel ervan in verzuim is;
II. bepalen dat op grond van de in de aannemingsovereenkomst opgenomen eis van goed
en deugdelijk werk de ondernemer aansprakelijk is voor herstel van de klachten 1 en 2;
III. veroordelen de ondernemer tot uitvoering, geheel voor eigen rekening, van herstelwerkzaamheden inzake klachten 1 en 2, zoals genoemd in het deskundigenrapport. naar de eisen van goed en deugdelijk werk, alsmede tot het verrichten van alle hieruit voortvloeiende noodzakelijke (bijkomende) werkzaamheden. De consument zal de ondernemer hiertoe in de gelegenheid dienen te stellen. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd;
IV. veroordelen de ondernemer, overeenkomstig artikel 10 lid 1 sub a van het reglement van de commissie, tot betaling van een bedrag van € 260,-- aan de consument ter zake van het klachtengeld;
V. veroordelen de ondernemer, overeenkomstig artikel 10 lid 1 sub a van het reglement van de commissie, tot betaling aan de commissie van de behandelingskosten van het geschil;
VI. bepalen dat alle betalingen plaats dienen te vinden binnen een maand na verzenddatum van dit arbitraal vonnis;
VII. wijzen het anders of meer gevorderde af.”.
2.10.
Op 14 mei 2021 heeft [eiser] van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage verlof verkregen om het vonnis ten uitvoer te leggen.
2.11.
[gedaagde] heeft tegen het vonnis een vernietigings- en herroepingsprocedure aanhangig gemaakt bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage en beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 1065 lid 1 sub b of sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Anderzijds beroept zij zich op herroeping ex artikel 1068 Rv. [eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd. Het gerechtshof zal op 14 december 2021 arrest wijzen.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] bij vonnis, zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
te veroordelen:
I. binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de advocaat van
[eiser] een deugdelijk, voldoende onderbouwd en gespecificeerd herstelplan aan te leveren, uit te voeren door en op kosten van [gedaagde] , om de welbekende gebreken aan
de woning van [eiser] genoemd in het deskundigenrapport als klachten 1 en 2, te herstellen;
met bepaling dat:
II. voor klacht 1 (gevelbeplating) geldt dat een behoorlijk herstel en het herstelplan tenminste inhoudt het verwijderen van de gehele gevelbeplating (met stucwerk) en een nieuwe daarvoor geschikte beplating geheel conform de daartoe geldende verwerkingsvoorschriften aan te brengen, waarna een nieuwe pleisterlaag aangebracht dient te worden conform het bestaande werk. Dit alles met een nauwkeurige omschrijving van alle noodzakelijke bijkomende werkzaamheden;
III. voor klacht 2 (vocht) geldt dat een behoorlijk herstelplan tenminste inhoudt dat de beplating boven de dakopstand over een hoogte van 15 â 20 cm wordt verwijderd om de dakopstand op de juiste manier te laten overlappen op de dampopen folie. Dit herstel kan gelijktijdig geschieden met het herstel van het gebrek verwoord in klacht 1;
en te veroordelen:
IV. te komen tot feitelijke uitvoering, geheel voor eigen rekening, van herstelwerkzaamheden inzake klachten 1 en 2, zoals genoemd in het deskundigenrapport en sub II en III hierboven, naar de eisen van goed en deugdelijk werk, alsmede tot het verrichten van alle hieruit voortvloeiende noodzakelijke (bijkomende) werkzaamheden binnen een redelijke periode na het aanleveren van het herstelplan waarbij start van het werk niet later is dan 2 weken, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, na het overleggen van een behoorlijk herstelplan waarvan [eiser] heeft kunnen vaststellen dat het voldoet aan hierboven onder II en III weergegeven eisen van herstel, en waarvan volledige afronding en oplevering van de herstelwerkzaamheden niet later zal plaatsvinden dan drie weken, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, na aanvang van deze herstelwerkzaamheden;
V. tot betaling van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet aan één of meerdere van het hiervoor onder l t/m V bepaalde voldoet, te maximeren op een bedrag van € 300.000,- althans op een door de voorzieningenrechter te maximeren bedrag;
VI. tot betaling, voor zover nodig als voorschot, van het uit hoofde van het vonnis verschuldigde klachtgeld ad. € 260,- binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
VII. in de kosten van dit geding, zoals vermeld in de dagvaarding;
althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen veroordeling.
3.2.
[eiser] legt daar, zakelijk weergegeven, het volgende aan ten grondslag.
Na de oplevering zijn gebreken aan de gevel en aan het dak geconstateerd. [gedaagde] is bij arbitraal vonnis veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. De door [gedaagde] voorgestelde herstelmethode is in het deskundigenrapport dat de Geschillencommissie heeft laten opstellen beoordeeld als niet conform de eisen van goed en deugdelijk werk. [gedaagde] is dan ook gehouden om de herstelwerkzaamheden uit te voeren zoals in dat rapport staat vermeld. [gedaagde] is immers verplicht tot nakoming van het vonnis. Tegen het vonnis staat geen appel open. [eiser] heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na het vonnis zijn verplichtingen na te komen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Tevens heeft [gedaagde] meerdere keren te kennen gegeven dat zij geen gehoor zal geven aan hetgeen waartoe zij verplicht is.
Omdat de herstelwerkzaamheden moeten plaatsvinden vóór de komende wintermaanden, vordert zij thans in dit kort geding dat [gedaagde] met een deugdelijk, voldoende onderbouwd en gespecificeerd herstelplan komt en uitvoering geeft aan hetgeen waartoe zij in het vonnis is veroordeeld. Ook woont [eiser] al geruime tijd in een woonhuis waarin aan de binnenzijde vocht blijft binnendringen en waarvan de gevel met het verstrijken van de tijd steeds verder beschadigd raakt. Het herstel dient derhalve ook op korte termijn plaats te vinden. Tevens verzoekt [eiser] de voorzieningenrechter om dwangsommen aan [gedaagde] op te leggen voor iedere dag dat [gedaagde] met nakoming in gebreke blijft.
3.3.
[gedaagde] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Enkel de Raad van de Arbitrage voor de Bouw is (exclusief) bevoegd om over het geschil tussen partijen te oordelen en niet de Geschillencommissie. Het deskundigenrapport dat de basis vormt van de beslissing van de Geschillencommissie is daarnaast niet zorgvuldig opgesteld. Vanwege familieomstandigheden kon [gedaagde] niet aanwezig zijn bij de bezichtiging van de woning door de deskundige. Wel was daarbij aanwezig de heer [naam 4] zijnde een vriend en bouwkundig adviseur van [eiser] . De deskundige is hierdoor verkeerd geïnformeerd. Verder heeft [eiser] zelf reeds in een e-mail van 28 augustus 2013 de oplossing voor het te weinig ventileren aangedragen na een gesprek met een expert, waarna zij [gedaagde] reeds op die dag heeft bericht dat zij de schilder zou vragen om een paar ventilatieroosters te monteren. Dat heeft zij vervolgens niet gedaan. Ook heeft [eiser] deze informatie niet aan de Geschillencommissie verstrekt. Verder voert [gedaagde] aan dat de door haar aangedragen herstelplannen telkens niet door [eiser] worden geaccepteerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter de executie van het vonnis schorst tot het moment waarop een, door de rechtbank Oost-Brabant in een (door [gedaagde] te
entameren) verzoekschriftprocedure tot benoeming van een deskundige, te benoemen deskundige heeft geoordeeld over de vragen naar/over een passend herstelplan.
4.2.
[gedaagde] legt hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Executie c.q. tenuitvoerlegging van het vonnis ofwel gebondenheid van [gedaagde] aan het bestreden vonnis is gelet op de inhoud en totstandkoming van dat vonnis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] betwist de inhoud van het deskundigenrapport dat daartoe is opgemaakt en heeft reeds enkele keren aangeboden om ventilatieroosters aan te brengen om problemen in de toekomst te verhelpen. Dat weigert [eiser] . De door [eiser] (en [naam 4] ) opgemaakte kostenopgave van de herstelwerkzaamheden tot een bedrag van € 112.290,42 inclusief btw is buiten proportie. [gedaagde] wil de problemen aan de woning van [eiser] oplossen, maar niet op de wijze waarop [eiser] dat voorstelt.
4.3.
[eiser] voert daartegen aan dat [gedaagde] geen belang heeft bij haar vordering, omdat [eiser] niet de tenuitvoerlegging van het vonnis vordert. Voorts voert [eiser] aan dat [gedaagde] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, nu zij dit niet heeft gesteld dan wel onderbouwd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

De spoedeisendheid van de vordering

5.1.
De spoedeisendheid van de vordering is door [gedaagde] betwist. [gedaagde] voert daartoe aan dat er voor [eiser] geen reden is om de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage niet af te wachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij wél een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De Geschillencommissie heeft [gedaagde] op 18 augustus 2020 (onder meer) veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan de woning van [eiser] zoals genoemd in het deskundigenrapport. Deze werkzaamheden diende [gedaagde] binnen een termijn van twee maanden na de verzenddatum van het vonnis uit te voeren. Vast staat dat [gedaagde] tot op heden geen herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, hoewel [gedaagde] niet betwist dat zich ten aanzien van de gevelbeplating en het vocht in de keuken en de erker van de woning problemen voordoen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] , nu zij al bijna een jaar wacht op de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook mee dat onweersproken door [eiser] is gesteld dat in de binnenzijde van de woning vocht blijft binnendringen en de gevel met het verstrijken van de tijd steeds verder beschadigd raakt.
Geschillen tussen partijen
5.2.
Vast staat dat over diverse geschillen tussen partijen reeds drie maal door een arbitraal college is geoordeeld. Zo heeft de Raad van Arbitrage op 19 mei 2014 vonnis gewezen nadat [gedaagde] aldaar een vordering had ingediend tot betaling van facturen. Vervolgens heeft de Geschillencommissie op 19 juli 2016 en op 18 augustus 2020 arbitrale vonnissen gewezen ten aanzien van diverse gebreken die zich aan de woning van [eiser] hebben voorgedaan.
Het arbitrale vonnis van de Geschillencommissie
5.3.
Tussen partijen staat ter discussie of de Geschillencommissie bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. [gedaagde] voert aan dat dit niet het geval was en dat enkel de Raad van Arbitrage de bevoegde instantie is op grond van het bepaalde in de AVA 1992.
Vast staat dat partijen, nadat zij de aannemingsovereenkomst met elkaar zijn aangegaan voor bouw van de woning van [eiser] en wijlen [naam 2] , ook zijn overeengekomen dat de garantieregeling hierop van toepassing is. Voorts is door [gedaagde] niet betwist dat zij tijdens de procedure bij de Geschillencommissie niet heeft aangevoerd dat de Geschillencommissie niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, zodat ook dat vaststaat. In artikel 15 lid 2 van de garantieregeling staat vermeld dat alle geschillen naar aanleiding van de garantieregeling, daaronder begrepen vorderingen tot nakoming, ontbinding en schadevergoeding, zullen worden beslecht door de Geschillencommissie of de gewone rechter. Kennelijk heeft [eiser] ervoor gekozen om het geschil ten aanzien van de gebreken aan haar aan de Geschillencommissie voor te leggen. [gedaagde] voert weliswaar aan dat de Geschillencommissie niet bevoegd is, maar uit de garantieregeling volgt anders. Voorshands meent de voorzieningenrechter dan ook dat partijen de bevoegdheid van de Geschillencommissie zijn overeengekomen. Ook de Geschillencommissie zelf heeft overigens in het vonnis overwogen dat zij op grond van de garantieregeling bevoegd is.
De vordering tot het aanleveren van een herstelplan
5.4.
[eiser] vordert in dit kort geding (onder meer) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis aan de advocaat van [eiser] een deugdelijk, voldoende onderbouwd en gespecificeerd herstelplan aan te leveren. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid gehouden is om – gelet op de discussie die zich tussen partijen ontvouwt wanneer het aankomt op de wijze van herstel van de gebreken aan de woning – alvorens over te gaan tot het daadwerkelijke herstel, een herstelplan op te stellen waar beide partijen mee kunnen instemmen en dat voldoet aan hetgeen in het vonnis is bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam 1] verklaard dat hij bereid is om herstelwerkzaamheden uit te voeren, maar dat het deskundigenrapport dat de Geschillencommissie heeft laten uitvoeren onduidelijk is ten aanzien van de wijze waarop moet worden hersteld.
5.5.
Nu vast staat dat het vonnis onherroepelijk is, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat ook de inhoud van het deskundigenrapport waarop de Geschillencommissie haar oordeel heeft gebaseerd juist is. Het is immers niet aan de voorzieningenrechter om het onherroepelijke oordeel van de Geschillencommissie en de stukken waarop zij haar oordeel heeft gebaseerd thans in twijfel te trekken. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij niet bij het bezoek van de deskundige aanwezig kon zijn, maar dit is door [eiser] gemotiveerd betwist. [eiser] heeft daartoe bij haar conclusie van antwoord in reconventie een e-mail overgelegd van de deskundige, te weten M. Hesselberth, waarin deze verklaart dat [gedaagde] uitdrukkelijk heeft aangegeven niet aanwezig te willen en te zullen zijn. Wat daar ook van zij, zoals hiervoor reeds is overwogen, staat de inhoud van het deskundigenbericht thans ook niet meer ter discussie. Dat geldt eveneens voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat het de inhoud van het deskundigenrapport niet deugt.
5.6.
De voorzieningenrechter is derhalve voorshands van oordeel dat [gedaagde] , nu zij niet betwist dat er zich aan de woning van [eiser] problemen voordoen en zij door de Geschillencommissie is veroordeeld om deze problemen op te lossen/te herstellen, op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid gehouden is om een herstelplan aan [eiser] aan te leveren. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen het herstelplan moet worden aangeleverd op vier weken na de betekening van dit vonnis in kort geding, zodat [gedaagde] voldoende tijd heeft om te bezien wat de beste wijze is om tot herstel over te gaan. De voorzieningenrechter wijst [gedaagde] er daarbij op dat zij zich bij het opstellen van dit herstelplan op de informatie uit het vonnis en het daarbij behorende deskundigenrapport zal moeten baseren. Dat betekent ook dat, voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat het herstel inhoudt dat er ventilatieroosters moeten worden aangebracht en dat [eiser] daar reeds in 2013 mee zou hebben ingestemd, niet tot de mogelijkheden behoort. Dit is immers niet als hersteladvies genoemd in het deskundigenrapport. Om er zeker van te zijn dat [gedaagde] (tijdig) een herstelplan zal aanleveren, zal aan de veroordeling tot het aanleveren van een herstelplan een dwangsom worden verbonden.
5.7.
Om verdere discussie tussen partijen te voorkomen, bepaalt de voorzieningenrechter dat er na aanlevering van het herstelplan een voortgezette mondelinge behandeling zal plaatsvinden, waarbij partijen zich uit kunnen laten over de vraag of het herstelplan voldoet aan hetgeen door de Geschillencommissie en in het daarvan deel uitmakende deskundigenrapport is bepaald. De zaak zal derhalve pro forma worden aangehouden tot een datum waarop partijen hun verhinderdata bij de griffier kenbaar kunnen maken. Vervolgens zal een datum voor een voortgezette mondelinge behandeling worden gepland.
5.8.
De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing – tevens ten aanzien van hetgeen verder is gevorderd – aan.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uitgangspunt bij de vraag of de executie van een vonnis moet worden geschorst is de toetsingsmaatstaf zoals die door de Hoge Raad is geformuleerd in het Ritzen/Hoekstra-arrest (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575). Die maatstaf houdt in dat in een executiegeschil de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
6.2.
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) inmiddels in zoverre teruggekomen van bovengenoemde toetsingsmaatstaf als het gaat om een executiegeschil met betrekking tot een uitspraak waartegen een (gewoon) rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat. Daaronder valt ook verzet zo blijkt uit het arrest (zie rechtsoverweging 5.6.3). De Hoge Raad heeft voor die gevallen een aangepaste toetsingsmaatstaf geformuleerd die dezelfde is als die voor een schorsingsincident.
6.3.
Omdat, zoals hiervoor in conventie is geoordeeld, vast staat dat het vonnis onherroepelijk is, dient de toetsingsmaatstaf zoals die door de Hoge Raad is geformuleerd in het Ritzen/Hoekstra arrest in dit geval te worden gehanteerd.
6.4.
[gedaagde] stelt dat [eiser] misbruik maakt van haar bevoegdheid door louter te wijzen naar de inhoud van het vonnis en ieder minnelijk overleg met [gedaagde] uit de weg te gaan. Dit is gemotiveerd door [eiser] betwist. [gedaagde] heeft haar stelling op dit punt vervolgens niet onderbouwd. Voorts blijkt uit de door [eiser] overgelegde correspondentie (productie 8 tot en met 11 bij dagvaarding) dat [eiser] heeft getracht om in onderling overleg met [gedaagde] tot uitvoering van hetgeen de Geschillencommissie heeft geoordeeld te komen. Ook heeft zij reeds voor aanvang van die procedure getracht om tot een minnelijke oplossing te komen (zie productie 5 en 6 bij dagvaarding). Voorts is door [gedaagde] gesteld dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid omdat [gedaagde] de inhoud van het deskundigenrapport dat in opdracht van de Geschillencommissie is opgesteld ter discussie stelt en [eiser] toch aan de daarin voorgestelde herstelmethodes blijft vasthouden. Zoals hiervoor in conventie is overwogen, is het vonnis onherroepelijk en ligt dat – en dus ook de inhoud van het bij de beoordeling daarvan gebruikte deskundigenrapport – niet meer ter beoordeling voor. De voorzieningenrechter is voorshands dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [eiser] . Gesteld noch gebleken is immers dat sprake is van een kennelijke misslag ten aanzien van de feiten of het recht in het vonnis. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake zou zijn van een noodtoestand aan de zijde van [gedaagde] in het geval [eiser] tot executie van het vonnis zou overgaan. Voorts is door [eiser] aangevoerd dat de reconventionele vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat zij thans niet de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis vordert. Dit is niet door [gedaagde] weersproken. Ook om die reden ligt de vordering in reconventie voor afwijzing gereed.
6.5.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, houdt de voorzieningenrechter iedere verdere beslissing aan.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [eiser] een deugdelijk, voldoende onderbouwd en gespecificeerd herstelplan aan te leveren, uit te voeren door en op kosten van [gedaagde] , om de gebreken aan de woning van [eiser] genoemd in het deskundigenrapport als klachten 1 en 2, te herstellen,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat zij nalaat aan de veroordeling in 7.1. te voldoen, tot een maximum van € 30.000 is bereikt,
7.3.
houdt de behandeling van dit kort geding pro forma aan tot maandag 6 september 2021 opdat partijen uiterlijk op die datum hun verhinderdata voor de periode van 13 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 aan de griffier opgeven, waarna een datum voor de voortgezette mondelinge behandeling van dit kort geding zal worden bepaald,
7.4.
bepaalt dat partijen nieuwe stukken die zij in het geding wensen te brengen uiterlijk een week voor de datum van de voortgezette mondelinge behandeling aan de griffier en aan de wederpartij moeten doen toekomen,
in conventie en in reconventie
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2021.