ECLI:NL:RBOBR:2021:4143

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
01/997045-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij dodelijk arbeidsongeval door valgevaar

Op 4 augustus 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkgever, die verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een werknemer tijdens werkzaamheden op hoogte. Het slachtoffer, werkzaam als hoofdmonteur, viel van een ladder terwijl hij veiligheidsnetten monteerde. De rechtbank oordeelde dat de werkgever in strijd had gehandeld met de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen en de werknemer niet adequaat te instrueren over de risico's van de werkzaamheden. De rechtbank legde de werkgever een geldboete op van € 70.000, waarvan € 35.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de werkgever opzettelijk had nagelaten de zorgplicht voor de veiligheid van de werknemer na te komen, wat leidde tot de fatale val van het slachtoffer. De rechtbank sprak de werkgever vrij van enkele specifieke overtredingen, maar concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de overige tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden en de noodzaak om werknemers goed te instrueren over de risico's van hun werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997045-17
Datum uitspraak: 04 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2021. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam en/of te Valkenswaard althans te Nederland, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, door een werknemer genaamd [slachtoffer] werkzaamheden laten verrichten bestaande uit het monteren van (een) veiligheidsnet(ten) aan een (staal)constructie staande op een sport van een ladder, waardoor hij op een hoogte werkte waarbij sprake was van valgevaar, immers heeft zij al dan niet opzettelijk in strijd met
- artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit, ter voorkoming van valgevaar geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht, noch is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen; en/of
- artikel 7.3, tweede lid Arbeidsomstandighedenbesluit het arbeidsmiddel dat op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers werd gesteld, te weten een Dirks opsteekladder, niet laten gebruiken op de wijze waarvoor zij ingericht en bestemd was; immers werd de ladder gebruikt voor het monteren van valnetten hetgeen een grote krachtuitoefening kan vergen wegens het gewicht van de netten terwijl een ladder volgens de gebruiksaanwijzing alleen gebruikt mag worden voor lichte werkzaamheden; en/of
- artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en/of b van de Arbeidsomstandighedenwet, er niet voor gezorgd dat de arbeid zodanig was georganiseerd, dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemer(s);
en/of er niet voor heeft gezorgd dat de gevaren en/of risico's voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemer(s) van verdachte zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron werd voorkomen en/of beperkt,
aangezien zij een werkmethode toepaste waarbij vanaf staande op een sport van een ladder veiligheidsnetten werden gemonteerd en waarbij er valgevaar was in verband met een hoogte van meer dan 2,5 meter en/of doordat er niet steeds handcontact met de ladder was; en/of
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's het monteren van veiligheidsnetten vanaf een ladder voor de werknemers met zich meebracht; en/of
- artikel 7.23, vijfde lid Arbeidsomstandighedenbesluit jo. artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen laten gebruiken terwijl uit de risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RIE) niet blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd; immers staat er niets beschreven in de RIE over toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen; en/of
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemer(s) doeltreffend werd(en) ingelicht over de risico’s die verbonden zijn aan die te verrichten werkzaamheden; en/of
- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet (afdoende) toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in het artikel 8, eerste lid genoemde risico's immers heeft zij, verdachte, onvoldoende of geen toezicht gehouden op het veilig werken op hoogte
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of van een of meer andere werknemer(s) ontstond of te verwachten was;
2.
zij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam en/of te Valkenswaard althans te Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en of nalatig heeft gehandeld door haar werknemer [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het monteren van (een) veiligheidsnet(ten) aan een (staal)constructie staande op een sport van een ladder,
- waarbij gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen waardoor er sprake was van valgevaar; en /of
- waar het gevaar niet is tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer noch is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen; en/of
- waar het valgevaar niet is tegengegaan door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een harnasgordel in combinatie met een constructieklem; en/of
- waar sprake was van valgevaar in combinatie met risicoverhogende omstandigheden gelet op de gebruikelijke werkwijze, te weten het aanspannen van veiligheidsnet(ten) door met beide handen een touw vast te grijpen en met het lichaam achterwaarts uit te hangen waarbij er derhalve geen handcontact meer was met de ladder; en/of
- terwijl die werkzaamheden werden verricht terwijl [slachtoffer] onvoldoende is geïnstrueerd over de risico's die verbonden zijn aan die te verrichten werkzaamheden; en/of
- terwijl die werkzaamheden werden verricht zonder voortdurend althans voldoende toezicht

waardoor het aan haar schuld te wijten is dat het slachtoffer [slachtoffer] , van de ladder is gevallen en daarbij zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam en/of te Valkenswaard althans te Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en of nalatig heeft gehandeld door haar werknemer [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het monteren van (een) veiligheidsnet(ten) aan een (staal)constructie staande op een sport van een ladder,
- waarbij gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen waardoor er sprake was van valgevaar; en /of
- waar het gevaar niet is tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer noch is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen; en/of
- waar het valgevaar niet is tegengegaan door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een harnasgordel in combinatie met een constructieklem; en/of
- waar sprake was van valgevaar in combinatie met risicoverhogende omstandigheden gelet op de gebruikelijke werkwijze, te weten het aanspannen van veiligheidsnet(ten) door met beide handen een touw vast te grijpen en met het lichaam achterwaarts uit te hangen waarbij er derhalve geen handcontact meer was met de ladder en/of
- terwijl die werkzaamheden werden verricht terwijl [slachtoffer] onvoldoende is geïnstrueerd over de risico's die verbonden zijn aan die te verrichten werkzaamheden; en/of
- terwijl die werkzaamheden werden verricht zonder voortdurend althans voldoende toezicht

waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat het slachtoffer [slachtoffer] , van de ladder is gevallen en zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. Zij heeft tot vrijspraak gerekwireerd voor het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft overeenkomstig de op geschrift gestelde pleitnotitie bepleit verdachte vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank

De toedracht
[slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) was als hoofdmonteur werkzaam bij [verdachte] en was op 8 juni 2017 met zijn collega [getuige] in Amsterdam om aldaar valnetten aan te brengen bij het [bouwproject] . De telescoophoogwerker die door [verdachte] was gehuurd voor deze werkzaamheden was onbruikbaar op deze locatie en de door de uitvoerder als alternatief aangeboden schaarhoogwerker was niet beschikbaar. Het slachtoffer heeft telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte] , planner binnen [verdachte] , en na dit overleg is het slachtoffer met [getuige] de netten gaan ophangen met gebruikmaking van een ladder. Terwijl het slachtoffer met de netten bezig was, is zijn voet van de negende of tiende sport van de ladder weggegleden en is hij ten val gekomen. Hij is zwaargewond in het ziekenhuis opgenomen en is, nadat het aanvankelijk beter met hem leek te gaan, op 13 juni 2017 overleden.

T.a.v. feit 1
Artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (eerste gedachtestreepje)
Artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt de verplichting op aan de werkgever om bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat, zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aan te brengen of het gevaar tegen te gaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling uit het Arbeidsomstandighedenbesluit niet aansluit bij hetgeen van verdachte verwacht werd op 8 juni 2017. De bouwlocatie in kwestie en de te verrichten werkzaamheden waren van dien aard dat het aanbrengen van voorzieningen als genoemd in de tenlastelegging (artikel 3.16 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit) niet mogelijk was voor verdachte. Verdachte was juist aangewezen op andersoortige voorzieningen ter voorkoming of beperking van het valgevaar (artikel 3.16 lid 5 Arbeidsomstandighedenbesluit). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (tweede gedachtestreepje)
Artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever de verplichting op dat arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt worden voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd, om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de door het slachtoffer gebruikte opsteekladder volgens de gebruiksaanwijzing slechts gebruikt mag worden voor lichte, kortstondige werkzaamheden. Uit de RI&E blijkt dat er sprake kan zijn van een grote krachtsuitoefening bij het bevestigen of loshalen van veiligheidsnetten. Dit vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige] die verklaart dat kracht moet worden gezet om het net omhoog te trekken waarbij beide handen los zijn van de ladder. De ladder is dus niet gebruikt waarvoor die bestemd was.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de ladder slechts als toegangsmiddel ter beschikking heeft gesteld om van A naar B te komen. De verdediging bestrijdt dat het vanaf een ladder veiligheidsnetten monteren als werkmethode werd toepast. De gehanteerde werkmethode is om de netten met een hoogwerker op te hangen en deze is ook aan het slachtoffer ter beschikking gesteld door verdachte op 8 juni 2017. Omdat verdachte de ladder niet als arbeidsmiddel ter beschikking heeft gesteld om vanaf hoogte de netten te monteren en dit ook geen werkwijze is binnen het bedrijf, dient zij voor dit gedachtestreepje te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Getuige [getuige] heeft op 15 juni 2017 en 14 november 2017 verklaard over de wijze waarop hij op 8 juni 2017 met het slachtoffer de netten aan het monteren was: [getuige] stond achter de bomen van de ladder en het slachtoffer stond op negende of tiende sport van de ladder om het net op spanning te trekken, waarbij het slachtoffer het touw om het net aan te trekken om zijn handen had en zijn beide handen aldus los waren van de ladder. [getuige] verklaart dat dit de gebruikelijke manier van werken is voor de werkzaamheden die ze verrichtten en dat het met een ladder gebeurt als er geen hoogwerker is. Hij ziet de monteurs dit altijd zo doen en de ladder wordt in 20% van de gevallen gebruikt voor het verrichten van deze werkzaamheden.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat de door [getuige] uiteengezette methode een werkmethode is van twintig jaar geleden, waar jaren geleden van afgestapt is. [getuige] was ten tijde van het ongeval ongeveer een half jaar in dienst bij verdachte en verklaart dat hij het gebruik van een ladder als arbeidsmiddel bij het ophangen van veiligheidsnetten bij verschillende monteurs van verdachte heeft waargenomen. Hij had hier telkens zelf ook een ondersteunende rol bij en benoemde zijn taken uitgebreid. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het ophangen van veiligheidsnetten met een ladder als arbeidsmiddel ten tijde van het ten laste gelegde nog een gangbare werkmethode was en gaat voorbij aan de stelling van verdachte dat de ladder slechts als toegangsmiddel werd gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat het ophangen van veiligheidsnetten niet kan worden aangemerkt als een lichte, kortstondige werkzaamheid. Verdachte heeft aldus een ladder als arbeidsmiddel laten gebruiken op de wijze waarvoor deze niet ingericht en bestemd was.
Artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet (derde gedachtestreepje)
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Arbeidsomstandighedenwet legt de verplichting op aan de werkgever, te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Hierbij dient de werkgever, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, in acht te nemen dat indien het voorgaande redelijkerwijs niet kan worden gevergd, zij
a. a) de arbeid zodanig organiseert dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, en
b) de gevaren en risico’s voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomt of beperkt.
Ook ten aanzien van dit gedachtestreepje heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte de ladder slechts als toegangsmiddel ter beschikking heeft gesteld om van A naar B te komen en niet als arbeidsmiddel waardoor geen sprake is van schending van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van het overtreden van artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, volgt dat verdachte het gebruik van een ladder als arbeidsmiddel bij het ophangen van veiligheidsnetten als werkmethode hanteerde. Hiermee heeft zij aldus niet voldaan aan de aan haar opgelegde verplichting ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Arbeidsomstandighedenwet. Zij heeft immers nagelaten bij aanwezig valgevaar de arbeid zodanig te organiseren dat er geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en gezondheid van de werknemers en zij heeft nagelaten het valgevaar bij de bron te voorkomen.
Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet (vierde gedachtestreepje)
Artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet legt de verplichting op aan de werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
Uit hetgeen is overwogen met betrekking tot het overtreden van artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit volgt dat de rechtbank uitgaat van een werkmethode met een ladder als arbeidsmiddel bij het ophangen van veiligheidsnetten. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de risico’s van het werken met een ladder als arbeidsmiddel niet in de RI&E is opgenomen. Verdachte heeft aldus nagelaten haar verplichting ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet na te komen.
Artikel 7.23 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vijfde gedachtestreepje)
Artikel 7.23 van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt de verplichting op dat toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen alleen worden gebruikt onder omstandigheden waarin uit de RI&E blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd en waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen redelijkerwijs niet mogelijk is.
De rechtbank begrijpt dat deze bepaling ziet op de situatie dat een ladder als toegangsmiddel wordt gebruikt. Zoals blijkt uit hetgeen overwogen ten aanzien van het overtreden van artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gaat de rechtbank niet uit van die lezing maar van het gebruik van een ladder als arbeidsmiddel. Gelet hierop ziet hetgeen bepaald in artikel 7.23 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet op de situatie in onderhavige zaak en zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet (zesde en zevende gedachtestreepje)
Artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet legt de verplichting op aan de werkgever ervoor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de gevaren van het werken met een ladder als arbeidsmiddel, en dat zij er desondanks voor heeft gekozen om de werknemers hier niet over in te lichten. Zij heeft aangevoerd dat dit onnodig was omdat het niet tot de werkmethode behoorde en niemand de ladder als arbeidsmiddel gebruikte.
De rechtbank gaat echter van deze lezing niet uit, zoals volgt uit hetgeen is overwogen ten aanzien van het overtreden van artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Hieruit volgt dat verdachte haar werknemers doeltreffend had moeten inlichten over de gevaren van het werken met een ladder, maar dit heeft nagelaten. Dat de werknemers niet doeltreffend waren voorgelicht wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] die aangeeft niet bekend te zijn met de regels wat wel en niet mag op een ladder.
Artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet legt aan de werkgever de verplichting op toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico’s alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Zoals blijkt uit hetgeen overwogen ten aanzien van het overtreden van artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gaat de rechtbank uit van een gehanteerde werkwijze waarbij een ladder als arbeidsmiddel diende bij het monteren van veiligheidsnetten. Dit betreft een door verdachte niet gecorrigeerde werkwijze waardoor deze in de praktijk werd toegepast door verschillende monteurs, waaronder op 8 juni 2017 door het slachtoffer.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer op 8 juni 2017 contact heeft gehad met [medeverdachte] over het niet aanwezig zijn van een hoogwerker. Hij is de contactpersoon van verdachte wanneer zich problemen voordoen op het bouwterrein. [medeverdachte] heeft op 15 juni 2017 verklaard dat het slachtoffer hem heeft gezegd dat hij de telescoophoogwerker niet kon gebruiken op de werkvloer, en dat hij daardoor werd overvallen. Desondanks heeft hij niet ingegrepen toen het slachtoffer hem zei dat hij alsnog twee netten ging ophangen. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt ook dat het slachtoffer zich na het gesprek met [medeverdachte] kennelijk vrij voelde om de veiligheidsnetten vanaf de ladder te gaan ophangen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een actieve rol van verdachte noodzakelijk was toen het slachtoffer contact opnam met [medeverdachte] over de onbruikbaarheid van de hoogwerker en de aankondiging alsnog twee netten op te gaan hangen. Nu [medeverdachte] niet heeft ingegrepen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen als contactpersoon van de B.V. voor problemen op locatie, heeft verdachte niet afdoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen van de risico’s van de werkzaamheden. In de gegeven situatie schiet een verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de uitvoerder tekort, nu dit – mede gelet op de gekende gevaren in combinatie met de kennis en ervaring van verdachte – niet kan afdoen aan de verantwoordelijk van verdachte zelve.
Toerekening aan verdachte
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers was op grond van de arbeidsomstandighedenwet en regelgeving de verantwoordelijkheid van verdachte als werkgever. Verdachte was onder meer verplicht om een deugdelijk arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, de risico’s te inventariseren en te evalueren, de werknemers doeltreffend in te lichten en onderricht te geven en ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen veilig gebruikt werden. Op al deze punten is verdachte zelf tekortgeschoten. Verdachte dient derhalve te worden aangemerkt als dader van het strafbare feit.
Opzet
In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
Verdachte wordt bekend verondersteld met de op haar rustende verplichting tot het naleven van de zorgplichten voortvloeiende uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Uit het bovenstaande volgt dat verdachte heeft nagelaten de genoemde zorgplichten na te leven. Gelet op hetgeen bij de afzonderlijke zorgplichten is overwogen, ligt in het nalaten van verdachte het opzet besloten.
Verdachte wist dat als gevolg van het nalaten de betreffende zorgplichten na te leven, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers ontstond of te verwachten was. De zorgplichten waren in dit geval gericht op de veiligheid van werkzaamheden waarbij valgevaar bestond. Het risico op levensgevaar of ernstige schade aan de veiligheid en gezondheid is evident als werknemers van een hoogte van 2,5 meter of meer ten val komen. Dit mag juist bij verdachte als bekend worden verondersteld nu het beveiligen tegen valgevaar de kern van haar werkzaamheden betreft.

T.a.v. feit 2 primair
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader had anders moeten handelen (verwijtbaarheid) en anders kunnen handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood/het letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
Verwijtbaarheid, vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van feit 1, volgt dat aan voornoemde eisen is voldaan. Er is gebleken dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op de haar op grond van de Arbeidsomstandighedenwet rustende zorgplichten en had kunnen weten dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel. Door dit nalaten is het slachtoffer ten val kunnen komen vanaf een hoogte van ongeveer 3,5 meter.
Verdachte heeft het slachtoffer een ladder als arbeidsmiddel laten gebruiken terwijl deze daar niet voor bestemd was waardoor het slachtoffer een onveilige werkmethode heeft toegepast, zonder enige bescherming tegen de risico’s die daarvan uitgingen. Daarnaast had verdachte niet schriftelijk vastgelegd welke risico’s werkzaamheden met een ladder als arbeidsmiddel met zich bracht, lichtte haar werknemers niet doeltreffend in over deze risico’s en zag niet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen van die risico’s. Het is de combinatie van al de ten laste gelegde omstandigheden tezamen die maakt dat verdachte zozeer tekort is geschoten dat het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Dat deze omstandigheden aan verdachte als rechtspersoon toegerekend kunnen worden, volgt uit hetgeen hierover bij feit 1 is overwogen.
Door dit alles tezamen, in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van het slachtoffer vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld. Dat verdachte de risico’s en gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging had kunnen en moeten voorzien en anders had moeten en kunnen handelen, volgt uit hetgeen bij feit 1 is overwogen ten aanzien van de afzonderlijke zorgplichten.
Causaliteit
Door de val van 3,5 meter hoogte is het slachtoffer zwaargewond geraakt en opgenomen in het ziekenhuis. Lijkschouwer [persoon] heeft een schouwverslag opgesteld waaruit blijkt dat bij het slachtoffer is vastgesteld dat sprake was van een hematoom aan de linkerzijde binnen de schedel, een kneuzing van de hersenen en een schedelbasisfractuur in het rotsbeen en het slaapbeen. Een aantal dagen later is het slachtoffer comateus in het toilet in het ziekenhuis aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen waren voor een nieuwe hersenbloeding of afwijkingen in het hart. [persoon] concludeert dat het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid een epileptische aanval heeft gekregen, waartoe hij een vergrote kans had vanwege het bij hem geconstateerde hoofdtrauma.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de gedraging en het gevolg te gebeuren aan de hand van de maatstaf van de “redelijke toerekening”. Beoordeeld dient te worden of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het nalaten door verdachte aan verdachte kan worden toegerekend.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer hersenletsel heeft opgelopen door de val van een ladder van ongeveer 3,5 meter hoogte op 8 juni 2017, hetgeen mogelijk was doordat verdachte haar zorgplicht als werkgever niet is nagekomen, en dat de dood van het slachtoffer op 13 juni 2017 door een epileptische aanval als een redelijkerwijs te verwachten gevolg van die val kan worden beschouwd zodat de dood van het slachtoffer in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. De omstandigheid dat geen strafrechtelijk sectie heeft plaatsgevonden, kan aan dit oordeel niet afdoen. Ook het tijdsverloop tussen het letsel veroorzakend nalaten van verdachte en het overlijden van het slachtoffer doet aan dit oordeel niet af. De toepassing van de maatstaf van de redelijke toerekening leidt tot de conclusie dat er causaal verband bestaat tussen het veroorzaken van het letsel bij het slachtoffer en zijn overlijden.
De conclusie
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 8 juni 2017 te Nederland, als werkgever opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, door een werknemer genaamd [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het monteren van veiligheidsnetten aan een (staal)constructie staande op een sport van een ladder, waardoor hij op een hoogte werkte waarbij sprake was van valgevaar, immers heeft zij al dan niet opzettelijk in strijd met
- artikel 7.3, tweede lid Arbeidsomstandighedenbesluit het arbeidsmiddel dat op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers werd gesteld, te weten een Dirks opsteekladder, niet laten gebruiken op de wijze waarvoor zij ingericht en bestemd was;

immers werd de ladder gebruikt voor het monteren van valnetten, hetgeen een grote krachtuitoefening kan vergen wegens het gewicht van de netten, terwijl een ladder volgens de gebruiksaanwijzing alleen gebruikt mag worden voor lichte werkzaamheden; en

- artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Arbeidsomstandighedenwet, er niet voor gezorgd dat de arbeid zodanig was georganiseerd, dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers;
en er niet voor heeft gezorgd dat de gevaren en risico's voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers van verdachte zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron werd voorkomen,
aangezien zij een werkmethode toepaste waarbij staande op een sport van een ladder veiligheidsnetten werden gemonteerd en waarbij er valgevaar was in verband met een hoogte van meer dan 2,5 meter en doordat er niet steeds handcontact met de ladder was; en
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's het monteren van veiligheidsnetten vanaf een ladder voor de werknemers met zich meebracht; en
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de risico’s die verbonden zijn aan die te verrichten werkzaamheden; en
- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet afdoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen van de in het artikel 8, eerste lid genoemde risico's, immers heeft zij, verdachte, onvoldoende of geen toezicht gehouden op het veilig werken op hoogte
terwijl daardoor, naar zij wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en van andere werknemers ontstond of te verwachten was;
2.
op 8 juni 2017 te Nederland aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door haar werknemer [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het monteren van veiligheidsnetten aan een (staal)constructie staande op een sport van een ladder,
- waarbij gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen waardoor er sprake was van valgevaar; en
- waar sprake was van valgevaar in combinatie met risicoverhogende omstandigheden gelet op de gebruikelijke werkwijze, te weten het aanspannen van veiligheidsnetten door met beide handen een touw vast te grijpen en met het lichaam achterwaarts uit te hangen waarbij er derhalve geen handcontact meer was met de ladder; en
- terwijl die werkzaamheden werden verricht terwijl [slachtoffer] onvoldoende is geïnstrueerd over de risico's die verbonden zijn aan die te verrichten werkzaamheden; en
- terwijl die werkzaamheden werden verricht zonder voldoende toezicht
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat het slachtoffer [slachtoffer] , van de ladder is gevallen en daarbij zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 60.000,- waarvan € 30.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor het geval zij tot een bewezenverklaring komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht.
Strafverzwarende omstandigheden
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat zij handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen. Als gevolg daarvan is werknemer [slachtoffer] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden om het leven gekomen. Verdachte droeg als werkgever de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van haar werknemers op de werkplaats en was uit dien hoofde verplicht om passende en adequate maatregelen te treffen tegen de op de arbeidslocatie aanwezige gevaren. Dit heeft verdachte nagelaten. Verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de veiligheidsrisico’s die aan het verrichten van de werkzaamheden door haar werknemers waren verbonden. Hiermee is verdachte ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en [slachtoffer] , in het bijzonder. Een en ander is extra kwalijk omdat, zoals reeds eerder genoemd in dit vonnis, de kern van de werkzaamheden van verdachte bestaat uit het beveiligen van werknemers (van anderen) door valbeveiliging aan te brengen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte haar veiligheidsbeleid inmiddels heeft aangescherpt en dat zij zich betrokken heeft getoond bij de nabestaanden van [slachtoffer] .
De strafmodaliteit
Omdat verdachte een rechtspersoon is, heeft de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een geldboete op te leggen als straf.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In deze zaak is voormelde termijn aangevangen op 8 februari 2018, de dag van de doorzoeking bij verdachte.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop niet geheel of gedeeltelijk is toe te rekenen aan de officier van justitie of dat dient te worden afgeweken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van deze uitspraak door de rechtbank op 4 augustus 2021 de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de geldboete tot gevolg moet hebben, nu de vertraging niet is veroorzaakt door verdachte.
Conclusie
Indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden zou de rechtbank een geldboete van € 80.000,- waarvan € 40.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren hebben opgelegd. Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat thans passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 70.000,- waarvan € 35.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Dit is een zwaardere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – dood door schuld ook bewezen acht.

De vordering van de benadeelde partijen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van wijlen [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de vordering van [benadeelde 2] vatbaar is voor toewijzing.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten van een legal opinion bij de notaris mogelijk te ver verwijderd zijn om voor toewijzing vatbaar te zijn.
Beoordeling.

T.a.v. benadeelde partij [benadeelde 1][overleden nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] ]
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overlijden van [benadeelde 1] staat de toewijsbaarheid niet in de weg gelet op hetgeen is overwogen in ECLI:NL:HR:2014:917.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat ook anderen dan verdachte aansprakelijk zijn voor de schade. Nu zowel verdachte als de medeverdachten een – in de kern bezien samenhangende – onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

T.a.v. benadeelde partij [benadeelde 2][nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] ]
Ter terechtzitting heeft [raadsman] de benadeelde partijen bijgestaan en heeft hij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de namens [benadeelde 1] gevorderde materiële schade namens [benadeelde 2] wordt gevorderd, indien [benadeelde 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering vanwege haar overlijden. Dit subsidiaire standpunt doet zich echter niet voor, gelet op de volledige toewijzing van de vordering van [benadeelde 1] . De rechtbank zal dan ook niet beslissen op de voor het overige ingetrokken vordering van [benadeelde 2] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1
overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 primair
aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair

Een geldboete van € 70.000,-[zeventigduizend euro].
bepaalt dat een deel van deze geldboete groot
€ 35.000,-[vijfendertigduizend euro]
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van drie jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij

wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan [benadeelde 1] [overleden nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] ] van een bedrag van
€ 974,93(zegge: negenhonderdvierenzeventig euro en drieënnegentig eurocent), bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de nabestaande bevrijd voor zover zij of een van de medeverdachten heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. E. Boersma, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C. Pauw, griffier,
en is uitgesproken op 4 augustus 2021.