ECLI:NL:RBOBR:2021:4146

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
351750 HA ZA 19-689
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening voor levering elektriciteit tussen netbeheerder en programmaverantwoordelijke

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 16 juni 2021 vonnis gewezen in de zaak tussen Stedin Netbeheer B.V. en Essent Sales Portfolio Management B.V. De procedure betreft een afrekening voor de levering van elektriciteit tussen de netbeheerder en de programmaverantwoordelijke. Stedin, eiseres in conventie, vorderde een bedrag van € 1.050.391,50 van Essent, gedaagde in conventie. Essent had in een tussenvonnis de gelegenheid gekregen om een nieuwe berekening van het verschuldigde bedrag over te leggen, maar stelde dat de rechtbank abusievelijk niet inging op haar bewijsaanbod. De rechtbank oordeelde dat het bewijsaanbod van Essent niet ter zake dienend was en dat de drempel van de stelplicht niet was gehaald. De rechtbank bevestigde dat het door Essent berekende bedrag van € 1.050.391,50 ongewijzigd blijft en dat de vordering van Stedin in zijn geheel wordt toegewezen. Daarnaast werd Essent veroordeeld in de proceskosten van Stedin, die op € 14.109,33 zijn begroot. In reconventie werd Stedin ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten aan Essent. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/351750 / HA ZA 19-689
Vonnis van 16 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.E. Janssen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT SALES PORTFOLIO MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I. Brinkman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Stedin en Essent genoemd worden.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2020,
  • de akte na tussenvonnis van Essent,
  • de antwoordakte na tussenvonnis van Stedin.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank Essent in de gelegenheid gesteld om een nieuwe berekening over te leggen van het bedrag dat zij aan Stedin moet betalen, op basis van de verminderde eis van Stedin en rekening houdend met de drempelwaarde.
2.2.
Essent stelt in haar akte dat het tussenvonnis berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, omdat de rechtbank kennelijk abusievelijk heeft verzuimd in te gaan op het uitvoerig gemotiveerde getuigenbewijsaanbod van Essent, terwijl dat aanbod volgens Essent concreet, voldoende specifiek en ter zake dienend – dat wil zeggen voor de beslissing op de diverse aspecten van de zaak relevant – was. Dit volgt de rechtbank niet. In het tussenvonnis is niet met zoveel woorden overwogen dat het bewijsaanbod van Essent wordt verworpen. Dat was niet nodig, omdat uit de overwegingen waarmee de diverse verweren van Essent worden verworpen duidelijk naar voren komt dat Essent met betrekking tot die verweren niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan. Ook als een gespecificeerd bewijsaanbod wordt gedaan, moet eerst de drempel van de stelplicht zijn gehaald. Dat is hier niet het geval. Bewijslevering is daarom niet aan de orde. De rechtbank blijft bij wat zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist.
2.3.
Essent heeft in haar akte aangegeven dat de verminderde eis geen invloed heeft op de matiging in verband met de drempelwaarde. Het bedrag zoals eerder berekend in de conclusie van antwoord, € 40.920,15, moet daarom op de vordering van Stedin in mindering worden gebracht. Stedin heeft in haar antwoordakte de juistheid van dat bedrag bevestigd.
2.4.
Het vorenstaande betekent dat het door Essent berekende bedrag van € 1.050.391,50, dat door de rechtbank tot uitgangspunt is genomen in het tussenvonnis, ongewijzigd blijft. Het bedrag van € 40.920,15 was daarin al meegenomen. Het door Essent berekende bedrag zal daarom worden toegewezen.
2.5.
In het tussenvonnis is al beslist dat de in conventie gevorderde veroordeling van Essent in de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00 zal worden toegewezen. Dat bedrag maakt al onderdeel uit van het totaal toe te wijzen bedrag van € 1.050.391,50. Essent is bij haar berekening van dat bedrag immers uitgegaan van de totale vordering van Stedin zoals ingediend in de dagvaarding, dus inclusief buitengerechtelijke kosten.
2.6.
Tegen de door Stedin gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, deze zal worden toegewezen zoals (primair) gevorderd.
2.7.
Essent zal als de in het geschil in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stedin worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
9.997,50(2,5 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 14.109,33
2.8.
In het tussenvonnis is al beslist dat de vordering in reconventie zal worden toegewezen.
2.9.
Stedin zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Essent worden begroot op € 563,00 voor salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Essent om aan Stedin te betalen een bedrag van € 1.050.391,50 (één miljoen vijftigduizend driehonderdeenennegentig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Essent in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 14.109,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Essent in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Essent niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
veroordeelt Stedin tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de facturen die zijn gespecificeerd in bijlage 2 bij de brief van Essent van 18 februari 2019 aan Stedin, vanaf de datum dat de betalingstermijn van de betreffende factuur of facturen is verstreken,
3.7.
veroordeelt Stedin in de proceskosten, aan de zijde van Essent tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
veroordeelt Stedin in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stedin niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang, mr. D.J. Hutten en mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.