ECLI:NL:RBOBR:2021:4238

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
C/01/354800 / HA ZA 20-74
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor gederfd levensonderhoud na doodslag door de vader

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vordert de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige schadevergoeding voor gederfd levensonderhoud na de doodslag op de vader van het kind door de gedaagde. De rechtbank heeft eerder een verstekvonnis uitgesproken waarbij de vorderingen van de eiseres zijn toegewezen. De gedaagde is in verzet gekomen tegen dit vonnis en betwist de schadeberekening die door Laumen Expertise is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de schade nog niet kan worden vastgesteld, omdat de eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt over het inkomen van de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft de eiseres opgedragen om salarisspecificaties van de vader over 2017 in te dienen, zodat de schadevergoeding kan worden berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade van de minderjarige, maar houdt verdere beslissingen aan totdat de benodigde informatie is verstrekt. De zaak benadrukt de complexiteit van schadevergoeding in gevallen van onrechtmatige daad en de noodzaak van duidelijke financiële gegevens voor een correcte schadeberekening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/354800 / HA ZA 20-74
Vonnis in verzet van 11 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.M. Vrijmoed te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 januari 2021;
  • de akte van [gedaagde] , van 3 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag in welke mate [gedaagde] , die de vader van [minderjarige] om het leven heeft gebracht, aan [minderjarige] een schadevergoeding moet betalen voor gederfd levensonderhoud. In opdracht van [eiseres] heeft Laumen Expertise deze schade begroot op € 66.710,-. [eiseres] heeft betaling van dit bedrag gevorderd, vermeerderd met rente en kosten en een verklaring voor recht hierover. Bij vonnis van 13 november 2019 zijn deze vorderingen bij verstek toegewezen. [gedaagde] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Hij is het niet eens met een aantal door Laumen Expertise gehanteerde uitgangspunten bij de berekening van de schade. De rechtbank kan de schade (nog) niet vaststellen, omdat [eiseres] onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over het inkomen van de vader van [minderjarige] . [eiseres] moet daarom salarisspecificaties van de vader van [minderjarige] in het geding brengen en iedere beslissing wordt verder aangehouden.
[gedaagde] is ontvankelijk in zijn verzet
2.2.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
[gedaagde] is aansprakelijk voor [minderjarige] ’s schade in de vorm van gederfd levensonderhoud
2.3.
[gedaagde] is op 12 april 2018 schuldig bevonden aan doodslag op de vader van [minderjarige] en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Het strafvonnis is onherroepelijk geworden. Daarmee staat vast dat [gedaagde] een onrechtmatige daad tegenover [minderjarige] heeft gepleegd. Als nabestaande in de zin van artikel 6:108 lid 1 BW heeft [minderjarige] recht op vergoeding door [gedaagde] van haar schade door het derven van levensonderhoud. Door het overlijden van haar vader wordt [minderjarige] immers niet meer in haar levensonderhoud voorzien, zoals dat voor het overlijden van haar vader gebeurde.
Het rapport van Laumen Expertise is het uitgangspunt bij de berekening van de schade
2.4.
In opdracht van [eiseres] heeft Laumen Expertise de schade van [minderjarige] begroot. De vader van [minderjarige] voorzag in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] door:
betaling van: alimentatie conform het convenant dat de ouders van [minderjarige] hebben gesloten toen zij uit elkaar gingen, de helft van de (toekomstige) kosten voor onderwijs en studie, een mondbeugel en de kosten voor een rijbewijs;
het dragen van de kosten voor haar levensonderhoud gedurende de dagen dat [minderjarige] bij haar vader verbleef.
Laumen Expertise heeft de schade voor de posten genoemd onder 1 begroot op € 2.162,75 (productie 3 bij dagvaarding). Daarbij heeft Laumen Expertise rekening gehouden met het wezenpensioen dat [minderjarige] ontvangt. Voor de vergoeding van deze schade heeft [minderjarige] zich gevoegd in het strafproces. In het strafvonnis van 12 april 2018 heeft de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.162,75 toegewezen. Deze schade vormt geen onderwerp meer waarover in dit vonnis moet worden beslist.
2.5.
Nu vordert [minderjarige] schadevergoeding voor de onder 2 genoemde posten. Laumen Expertise heeft deze schade oorspronkelijk begroot op € 66.710,- (productie 4 bij dagvaarding). Naar aanleiding van opmerkingen van [gedaagde] in de verzetdagvaarding en de akte van 21 december 2020 over deze schadebegroting, heeft [eiseres] door Laumen Expertise een nieuwe berekening laten maken. Deze tweede berekening heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van 5 januari 2021 overgelegd. [gedaagde] heeft bij akte van 2 februari 2021 inhoudelijk op de tweede berekening gereageerd en een aantal bezwaren geuit tegen de door Laumen Expertise genomen uitgangspunten.
2.6.
De rechtbank neemt voor de vaststelling van de schade de tweede berekening van Laumen Expertise als uitgangspunt. Dat dit een ‘praatstuk’ tussen partijen betreft en een ‘indicatieve’ berekening, zoals door [gedaagde] is opgemerkt, staat daaraan niet in de weg. Als [gedaagde] met ‘praatstuk’ bedoelt dat de rapportage een vrijblijvende inhoud heeft, dan miskent hij dat [eiseres] het stuk aan haar gewijzigde eis ten grondslag legt en dat [gedaagde] zelf bij akte van 3 februari 2021 uitgebreid op de rapportage heeft gereageerd en bezwaren geuit. En verder gaat het (deels) om toekomstige schade, zodat de berekening daarvan altijd indicatief is.
De bezwaren van [gedaagde] worden hieronder besproken.
Een bijdrage totdat [minderjarige] 22 jaar is, is redelijk
2.7.
Laumen Expertise heeft drie berekeningen gemaakt, met een verschillende looptijd, van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [minderjarige] . Een looptijd totdat [minderjarige] haar havo diploma heeft behaald, een looptijd totdat zij 21 jaar oud is en een looptijd tot medio 2025 als [minderjarige] 22 jaar oud is. Bij deze laatste variant heeft Laumen Expertise aansluiting gezocht bij de studieverwachting van [minderjarige] .
2.8.
Volgens [gedaagde] is deze (laatste) looptijd te lang. [minderjarige] volgt op dit moment een mbo-opleiding en zij zal daar medio 2022 mee klaar zijn. [gedaagde] vindt dat hij vanaf dan geen bijdrage meer verschuldigd is, omdat [minderjarige] dan in haar eigen kosten van levensonderhoud kan voorzien. [eiseres] stelt dat [minderjarige] na haar mbo-opleiding nog een hbo-opleiding wil volgen. Zij zal daar medio 2026 mee klaar zijn, zodat het reëler is om uit te gaan van een looptijd tot aan 2026.
2.9.
Het gaat in deze procedure om een bijdrage bestaande uit kosten voor levensonderhoud gedurende de dagen dat [minderjarige] bij haar vader zou verblijven. De vraag waar het om draait is dus vanaf welke leeftijd [minderjarige] op zichzelf zou gaan wonen. Hoewel de studie(verwachting) van [minderjarige] daarin een rol kan spelen, is deze niet bepalend. Wanneer zij uit huis zal gaan en in haar eigen levensonderhoud zal kunnen en gaan voorzien is een toekomstige en (dus) onzekere factor. Medio 2025 is [minderjarige] 22 jaar. De rechtbank vindt dit een redelijke looptijd voor de bijdrage. Dit is ook in lijn met de gegevens van het CBS, waaruit volgt dat vrouwen in 2017 gemiddeld op een leeftijd van 22,7 jaar uit huis gaan. De rechtbank volgt dan ook de berekening van Laumen Expertise waarin is uitgegaan van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud tot medio 2025.
Welk gedeelte van de week verbleef [minderjarige] bij haar vader? 41,1%
2.10.
In de eerste schadeberekening is Laumen Expertise uitgegaan van een 50/50 verdeling van de zorg over [minderjarige] tussen haar ouders, en dus dat [minderjarige] ongeveer de helft van de tijd bij haar vader was. Volgens [eiseres] streefden zij en de vader van [minderjarige] in de praktijk inderdaad een 50/50 regeling na. Maar na bezwaren van [gedaagde] zocht Laumen Expertise in opdracht van [eiseres] in de tweede berekening aansluiting bij het convenant dat de ouders van [minderjarige] hebben gesloten toen zij uit elkaar gingen. Zij zijn daarin een zorgregeling overeengekomen. Uitgaande van deze zorgregeling was [minderjarige] 41,1% van de week bij haar vader.
2.11.
Volgens [gedaagde] is 41,1% niet reëel en was [minderjarige] minder tijd bij haar vader. Hij voert daartoe aan dat de vader van [minderjarige] voor zijn overlijden net een nieuwe baan had en dat dit een hoge functie was. Het is dan ook aannemelijk dat hij geen 9 tot 5 baan had en hij [minderjarige] niet elke dag naar school kon brengen. Bovendien was [minderjarige] ten tijde van het overlijden van haar vader 14 jaar en dus goed in staat om zelfstandig haar ontbijt te smeren en naar school te gaan.
2.12.
Wat daar ook van zij, deze punten zijn niet van belang bij deze kostenpost. Het gaat niet om de hoeveelheid aandacht en zorg die de vader aan [minderjarige] gaf. Waar het om gaat is dat als [minderjarige] bij haar vader (in zijn woning) verbleef, hij de daarmee samenhangende kosten droeg. Zoals de kosten voor gas/water/licht en eten. Dat [minderjarige] niet 41,1% van de tijd bij haar vader (in zijn woning) verbleef, zoals [gedaagde] stelt, is niet onderbouwd en [gedaagde] wil geen getuigenverhoor op dit punt.
2.13.
De rechtbank gaat dan ook uit van de zorgregeling zoals vastgelegd in het convenant van de ouders van [minderjarige] . De schadeberekening hoeft op dit punt dus niet te worden aangepast.
Het inkomen van de vader van [minderjarige] is nog onduidelijk
2.14.
Laumen Expertise heeft de nieuwe rekenmethodiek voor overlijdensschades toegepast, conform de Notitie Denktank Overlijdensschade. Het inkomen van de vader voor zijn overlijden is bepalend voor de behoefte van [minderjarige] . Op het netto consumptieve inkomen van de vader worden een aantal door zijn overlijden weggevallen kostenposten in mindering gebracht. Dit zijn de Weggevallen Uitgaven (WU). Naast [minderjarige] had haar vader nog twee kinderen. Dit betekent dat zijn netto consumptieve inkomen minus de WU door drie wordt gedeeld. Dit is de behoefte per kind. Voor [minderjarige] geldt dat zij 41,1% van de tijd bij haar vader was. Zodat haar behoefte gesteld wordt op 41,1% van 1/3 deel.
2.15.
Voor de vaststelling van het inkomen van de vader is Laumen Expertise uitgegaan van het inkomen op de jaaropgave van 2017, het jaar waarin de vader is overleden, omgerekend naar een heel jaar. Dat is (€ 52.963 / 7 x 12 = ) € 90.794. [gedaagde] is het niet met deze berekening eens en heeft twee bezwaren aangevoerd.
De betaling van € 9.609,-
2.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader van [minderjarige] in 2017 een (extra) betaling van € 9.609,- van zijn werkgever heeft ontvangen. [eiseres] stelt dat dit de afrekening van vakantiegeld/vakantiedagen betreft en Laumen Expertise dit bedrag terecht heeft meegenomen bij de vaststelling van het inkomen. Volgens [gedaagde] is het een overlijdensuitkering en maakt dit bedrag dus geen deel uit van het inkomen.
2.17.
Op basis van de door [eiseres] ingediende stukken kan de rechtbank hier geen beslissing over nemen. Om te kunnen zien waar de betaling van € 9.609,- over gaat moet [eiseres] de salarisspecificaties van de vader van [minderjarige] over 2017 overleggen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard hiertoe bereid te zijn.
De auto van de zaak
2.18.
Partijen zijn het erover eens dat de vader van [minderjarige] een auto van de zaak had en dat zijn jaarinkomen daarom in principe verminderd moet worden met de fiscale bijtelling. Laumen Expertise heeft dit niet gedaan, omdat niet bekend is hoe hoog de fiscale bijtelling was.
2.19.
Volgens [eiseres] kan de onterecht meegenomen fiscale bijtelling weggestreept worden tegenover de privé kilometers die de vader van [minderjarige] reed voor [minderjarige] en die na zijn overlijden meegenomen zouden moeten worden als kosten door zijn overlijden, de zogeheten Bijgekomen Uitgaven (BU). De schadeberekening hoeft dan ook niet te worden aangepast.
2.20.
[gedaagde] betwist dit. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] ten tijde van het overlijden van haar vader zal het aantal kilometers dat hij specifiek ten behoeve van [minderjarige] reed beperkt zijn geweest en niet in verhouding staan tot het meegenomen voordeel van de fiscale bijtelling. Het inkomen van de vader van [minderjarige] moet dus verminderd worden met de fiscale bijtelling voor de auto van de zaak.
2.21.
De rechtbank houdt geen rekening met BU in de vorm van door de vader voor [minderjarige] gereden privé kilometers. [eiseres] heeft hiervoor onvoldoende gesteld. Zo heeft zij niet gesteld om welk bedrag het gaat en waar zij dit op baseert. Dit betekent dat in de schadeberekening de fiscale bijtelling geheel in mindering moet worden gebracht op het inkomen van de vader van [minderjarige] . Om de hoogte van de fiscale bijtelling te weten is het nodig dat [eiseres] de salarisspecificaties van de vader van [minderjarige] over 2017 overlegt.
2.22.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank over het inkomen van de vader geen beslissing nemen. De rechtbank zal bepalen dat [eiseres] de salarisspecificaties van 2017 van de vader in het geding moet brengen om duidelijkheid te verschaffen over de betaling van € 9.609,- en over de fiscale bijtelling van de auto van de zaak. Ook dient zij zich daarbij uit te laten over de gevolgen van deze informatie voor de berekening van Laumen Expertise.
De WU in de berekening hoeven niet te worden aangepast
2.23.
Laumen Expertise heeft in de schadeberekening opgemerkt dat er geen specifieke door het overlijden van de vader van [minderjarige] weggevallen uitgaven (WU) bekend zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] opgemerkt dat hier geen overeenstemming over is. Maar hij heeft niet toegelicht over welke concrete posten er discussie bestaat. Omdat [gedaagde] in zijn akte van 3 februari 2021 niet meer terug is gekomen op dit punt, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat Laumen Expertise terecht geen WU heeft meegenomen in zijn berekening. De schadeberekening hoeft op dit punt niet te worden aangepast.
Over de opleidingskosten en het rijbewijs van [minderjarige] is al bindend beslist in de strafzaak
2.24.
Voor zover [gedaagde] in zijn akte van 3 februari 2021 nog bezwaar maakt tegen de studiekosten van [minderjarige] en de kosten voor haar rijbewijs gaat de rechtbank daaraan voorbij. Deze kostenposten zijn meegenomen in het schadebedrag dat in het strafvonnis van 12 april 2018 is toegewezen en maken geen onderdeel uit van de schadeberekening in deze procedure. De rechtbank verwijst naar 2.4.
Handvatten voor overleg tussen partijen
2.25.
Zoals hiervoor is overwogen moet de schadeberekening van Laumen Expertise alleen (mogelijk) worden aangepast op het punt van het inkomen van de vader van [minderjarige] . Namelijk bij de betaling van € 9.609,- en bij de fiscale bijtelling van de auto van de zaak. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de schadeberekening gevolgd dient te worden. De rechtbank wil partijen daarom meegeven om te proberen - op basis van de uitgangspunten die nu met dit vonnis vastliggen - tot overeenstemming te komen. De rechtbank wijst hierbij op de tijd en kosten die gemoeid zijn met doorprocederen en het eventueel aanpassen van de schadeberekening door Laumen Expertise of het maken van een nieuwe berekening door een andere deskundige.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat [eiseres] uiterlijk op
22 september 2021de salarisspecificaties van de vader van [minderjarige] over 2017 moet indienen, en zich daarbij bij akte uit moet laten zoals hierboven onder 2.22. vermeld; [gedaagde] mag een antwoordakte nemen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.