ECLI:NL:RBOBR:2021:46

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
20/2132 en 20/2133
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen nabij een garagebedrijf met betrekking tot geluidsbelasting en ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 januari 2021 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van vier appartementen met commerciële ruimte nabij een garagebedrijf. De eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, vreesden dat de bouw van de appartementen hun bedrijfsvoering zou belemmeren en dat de activiteiten van het garagebedrijf een negatief effect zouden hebben op het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning had verkregen voor het bouwen en gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. De rechter oordeelde dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de geluidsbelasting van het garagebedrijf op de appartementen. Ondanks de tekortkomingen in de motivering van het bestreden besluit, heeft de voorzieningenrechter besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, waardoor de vergunninghouder gebruik kan maken van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak niet onherroepelijk is en dat de vergunninghouder de bouw op eigen risico uitvoert. De rechter heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan de eisers toegewezen, omdat het beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/2132 en SHE 20/2133
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eisers] te [vestigingsplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. C.J.M. Weebers-Vrenken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, verweerder,
(gemachtigde: mw. V.J.M. Theunissen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1]te [woonplaats] ,
vergunninghouder, (gemachtigde: [naam 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan” voor het bouwen van 4 appartementen met een commerciële ruimte en voor de activiteit “het maken of veranderen van een uitweg” voor het aanleggen van een inrit op het perceel [adres 1] in [vestigingsplaats] (verder: de projectlocatie).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2133. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2132.
Het verzoek is behandeld op 29 oktober 2020, gelijktijdig met de zaak SHE 20/2134. Namens eisers zijn [naam 3] verschenen en mr. L.C.G. Hoenselaar in plaats van de gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is verschenen. Vergunninghouder is verschenen, samen met zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft mondeling uitspraak gedaan in de zaak SHE 20/2134. De behandeling van het verzoek SHE 20/2132 is aangehouden. Verweerder heeft vervolgens een nadere onderbouwing ingediend. Verzoekers hebben hierop gereageerd. Geen der partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek. Daarna heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Na afloop van de zitting en ontvangst van de hierboven genoemde stukken is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. In deze uitspraak zal de voorzieningenrechter eerst het eindoordeel geven over het beroep tegen het bestreden besluit. Daarna zet de voorzieningenrechter de feiten op een rij. Vervolgens bepaalt hij welke planologische mogelijkheden verzoekers hebben op hun eigen perceel en vervolgens zal hij beoordelen of verweerder hiermee voldoende rekening heeft gehouden in het bestreden besluit. Aan het einde worden de overige beroepsgronden behandeld.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarom komt het voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet in de nadere onderbouwing van verweerder echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Dat betekent dat vergunninghouder gebruik kan maken van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter wijst er hierbij wel op dat tegen de uitspraak in de beroepszaak nog hoger beroep kan worden ingesteld en dat deze uitspraak dus niet onherroepelijk is. Als vergunninghouder gaat bouwen, dan doet hij dat voor eigen risico.
Feiten
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten
  • Op de projectlocatie stond een pand met een feestzaal en bovenwoning. In dit oude pand heeft in 2016 een brand gewoed.
  • Op de projectlocatie zijn meerdere bestemmingsplannen van toepassing, waaronder het bestemmingsplan “Mozaiek” en het “Veegplan binnen de bebouwde kom”. Ingevolge deze bestemmingsplannen heeft de projectlocatie de bestemming ‘Horeca’. Verder is er op de eerste verdieping aan de voorzijde een functie-aanduiding ‘wonen op de verdieping’. Deze functie-aanduiding rust niet op het achterste (zuidelijk gelegen) deel van de projectlocatie.
  • Op 11 december 2018 heeft [naam 1] een aanvraag ingediend tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 4 appartementen in 2 bouwlagen met kap met commerciële ruimte (dienstverlening met de gebruiksfunctie kantoor) op de begane grond, met een goothoogte van 6,50 meter en een bouwhoogte van 10,60 meter. Het hoofdgebouw wordt 18 meter diep. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
  • Verzoeker [verzoeker] heeft de percelen [adres 2] , [adres 3] in eigendom. De overige verzoekers huren deze percelen en exploiteren daar een bedrijf. Op 8 juli 2005 heeft verweerder een melding betreffende het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer geaccepteerd. In het meldingsformulier is aangegeven dat de aard van de inrichting betreft de verkoop en herstel van motorvoertuigen.
  • Ook op deze percelen heeft een brand gewoed, in 2018 als gevolg waarvan een deel van de locatie sindsdien niet wordt gebruikt. In een brief van 29 oktober 2019 heeft de Omgevingsdienst verslag gedaan van een bedrijfscontrole na de brand.
  • Verweerder heeft eerst een ontwerpbesluit genomen. Verzoekers hebben zienswijzen ingediend.
  • Op 3 juni 2020, na het bestreden besluit, heeft verweerder aan verzoekers een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de herbouw van hun bedrijf. Op 31 juli 2020 hebben verzoekers een melding ingediend op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).
Bespreking beroepsgronden
5.1
Verzoekers vrezen (kort samengevat) dat door de bouw van de appartementen zij worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Zij denken dat hun bedrijfsvoering van invloed is op het woon- en leefklimaat van de bewoners van de appartementen. Meer in het bijzonder stellen zij dat binnen het bedrijf ook schadeherstelwerkzaamheden en spuiterij werkzaamheden werden uitgevoerd voor 2018. Zij willen die werkzaamheden weer gaan uitvoeren en hebben dit ook gemeld na het bestreden besluit.
5.2
Verweerder en vergunninghouder denken dat de bedrijfsvoering van verzoekers geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de bewoners van de appartementen. In de ruimtelijke onderbouwing is gesteld dat verzoekers een garagebedrijf in categorie 1 of 2 van de VNG Brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ (VNG Brochure) exploiteren en dat de omgeving kan worden gekwalificeerd als een ‘gemengd gebied’. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG Brochure.
5.3
Tussen partijen bestaat een verschil van mening over vraag welke bedrijfsvoering is toegestaan op de percelen van verzoekers. Dat geschilpunt zal de voorzieningenrechter eerst behandelen.
5.4
De percelen van verzoekers hebben de enkelbestemming “Bedrijf” in het geldende bestemmingsplan “Mozaïek”. Ten aanzien van het perceelsdeel ( [adres 2] ) dat direct grenst aan de projectlocatie geldt de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf-garagebedrijf”. Het perceelsdeel [adres 3] op enige afstand (50 meter) van de projectlocatie is aangeduid met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf-busremise”. Het begrip ‘garagebedrijf’ is niet gedefinieerd in de planregels.
In de inleiding van de toelichting op het bestemmingsplan “Mozaiek” is het volgende opgenomen: “Het bestemmingsplan heeft als doel om de bestaande, feitelijke situatie te verankeren in een actuele regeling, met uitzondering van illegale situaties, die ruimtelijk gezien niet gewenst zijn. Daarnaast is het bestemmingsplan bedoeld om in de gehele gemeente uniformiteit en rechtsgelijkheid in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan te brengen, met inachtneming van de stedenbouwkundige structuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in het plan niet mogelijk gemaakt.”
5.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een garagebedrijf ook autoherstelwerkzaamheden omvatten en/of een autospuiterij. Uit de tekst van het bestemmingsplan of de toelichting op het bestemmingsplan blijkt niet dat de gemeenteraad deze functies niet mogelijk heeft willen maken. Hierbij is wel van belang om vast te stellen of het autoherstelbedrijf en/of de autospuiterij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsvoering van verzoekers ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan “Mozaiek” in 2013. Beide functies zijn vermeld in de melding van 2005 en de daaraan voorafgaande melding in 1993. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze werkzaamheden voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn gestaakt. In het midden kan blijven op welke plek precies de autoherstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden en op welke plek de spuitwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, nu de voorzieningenrechter uit de beide meldingen in ieder geval kan afleiden dat de werkzaamheden plaatsvinden binnen het perceelsdeel met de aanduiding ‘garagebedrijf’. Dat betekent dat de autoherstelwerkzaamheden en de autospuiterij ook positief zijn bestemd en dat deze werkzaamheden op ieder moment kunnen worden hervat. Ook al vinden de autoherstelwerkzaamheden en spuitwerkzaamheden nu niet plaats, ze kunnen wel ieder moment plaatsvinden. Dit had verweerder moeten betrekken in zijn beoordeling van de goede ruimtelijke ordening.
5.6
Verzoekers hebben in hun laatste reactie nog gewezen op de planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan dat gold voor het bestemmingsplan “Mozaiek”. Hieruit leiden zij terecht af dat autoherstelwerkzaamheden en een autospuiterij ook in het voorgaande plan waren toegelaten. Dat is niet relevant, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat deze werkzaamheden ook in het huidige bestemmingplan rechtstreeks zijn toegelaten. Verzoekers stellen dat in het voorgaande plan ook handel in volumineuze goederen en inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken zijn toegelaten zoals autoplaatwerkerijen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers hiermee beogen te stellen dat verweerder ook deze mogelijke bedrijfsvoering bij de beoordeling had moeten betrekken. De voorzieningenrechter is het hiermee niet eens. Een autoplaatwerkerij kan niet worden gezien als een garagebedrijf in het bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor handel in volumineuze goederen of een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Verzoekers zullen moeten aantonen dat deze werkzaamheden werden verricht in 2013 en dat de aard en het gebruik van deze werkzaamheden door de jaren heen niet is afgenomen. Dat kunnen verzoekers niet omdat deze werkzaamheden niet zijn vastgesteld in de controle uit 2019 van de Omgevingsdienst en zij niet hebben gesteld dat deze werkzaamheden binnen een jaar na de brand zijn hervat. Verzoekers kunnen reeds daarom geen beroep doen op de bescherming van het gebruiksovergangsrecht in artikel 25 van de planregels van het bestemmingsplan “Mozaiek”.
5.7
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de percelen van verzoekers en de projectlocatie liggen in een ‘gemengd gebied’ als bedoeld in de VNG Brochure. Een autoschadeherstelbedrijf is een bedrijf met milieucategorie 3 in de VNG Brochure. Omdat het autoschadeherstelbedrijf kan worden uitgeoefend op het perceel direct naast de projectlocatie, wordt niet voldaan aan de richtafstand in de VNG Brochure. Verweerder had daarom nader moeten motiveren of desondanks sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dat heeft verweerder in het bestreden besluit niet gedaan en daarom slaagt de beroepsgrond van verzoekers.
6. Verweerder heeft na de behandeling op de zitting een nadere onderbouwing ingediend van de Omgevingsdienst, het ‘onderzoek naar een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ van 20 november 2020 (onderzoek). Hierin heeft verweerder op basis van de door verzoekers ingediende gewenste inrichting van het bedrijf na de brand (naar de voorzieningenrechter aanneemt, de melding van 31 juli 2020) en literatuurgegevens de maximaal realistische geluidsbelasting van het bedrijf op de appartementen in kaart gebracht. De conclusie is dat op de projectlocatie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat de voorgenomen bouw van de appartementen niet zal resulteren in een inperking van de exploitatiemogelijkheden van het bedrijf. Verweerder heeft aangesloten bij de meest recente bedrijfstijden van het bedrijf op internet (ofwel een bedrijfstijd van 10 uur in de dagperiode). Bij de beoordeling van de indirecte hinder van het bedrijf is rekening gehouden met de toegang naar het bedrijf aan de [adres 1] direct naast de projectlocatie. Verzoekers hebben op deze onderbouwing gereageerd met een rapportage van bureau Peutz. Deze reactie zal hieronder puntsgewijs worden besproken.
7.1
Verzoekers hebben in algemene zin opgemerkt dat het onderzoek geen rekening houdt met een mogelijke andere opzet van de bedrijfsvoering.
7.2
De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen in het onderzoek. Verzoekers geven niet aan welke andere bedrijfsopzet zou moeten leiden tot een zwaardere geluidsbelasting op de appartementen. Bovendien is de Omgevingsdienst uitgegaan van de meest recente door verzoekers voorgestane bedrijfsindeling en plaatst ook bureau Peutz hierbij geen kanttekeningen.
8.1
Verzoekers merken op dat de nieuwe appartementen worden gebouwd direct aan het garagebedrijf en dat de Omgevingsdienst dus had moeten toetsen of de geluidgrenswaarden in het Abm voor het geluid in de appartementen worden overschreden.
8.2
Op de zitting heeft vergunninghouder onweersproken gesteld dat het appartementengebouw op de projectlocatie wordt gebouwd geheel los van de panden van verzoekers. Alleen tussen de pizza zaak aan de oostzijde van het appartementengebouw zit een muur. Volgens de voorzieningenrechter is het vergunde appartementengebouw daarom géén aanpandig gebouw als bedoeld in het Abm en heeft de Omgevingsdienst aan de goede grenswaarden getoetst.
9.1
Bureau Peutz plaatst enkele technische kanttekeningen bij de inschatting van de geluidsuitstraling door de Omgevingsdienst. De berekende geluidniveaus bij de appartementen worden bijna helemaal bepaald door de “uitlaat spuitcabine” en de “in/uitlaat plaatwerk en voorspuiten”. Bureau Peutz vraagt zich af of de geluidsuitstraling van het shed dak van het bedrijf wel klopt. De standaard bodemfactor is niet genoemd en een aangrenzend gebouw is niet in het model opgenomen.
9.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat door de Omgevingsdienst de geluiduitstraling van het dak gedetailleerd in kaart is gebracht. Er is rekening gehouden met een lichtstraat. Ook de sheds lijken in het model te zijn ingevoerd. De bodemfactor kan de voorzieningenrechter ook niet ontdekken, maar het gehele perceel naast de projectlocatie is bebouwd. Voor zover de voorzieningenrechter op het figuur met rekenpunten op pagina 21 van het onderzoek kan zien, zijn alle gebouwen die er zijn opgenomen.
10.1
Verzoekers merken op dat het bedrijf een 24 uurs nooddienst heeft en dat er regelmatig wordt overgewerkt. Overigens heeft bureau Peutz geen vraagtekens bij de daarvoor gehanteerde geluidemissie noch de gehanteerde bedrijfstijd.
10.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Omgevingsdienst van de beschikbare bedrijfstijden heeft kunnen uitgaan. Weliswaar kan incidenteel werk in de avond- of nachtperiode plaatsvinden, de voorzieningenrechter acht het onwaarschijnlijk dat het bedrijf stelselmatig gedurende de gehele avond- of nachtperiode in werking zal zijn, zodat ook hier een bedrijfsduurcorrectie zal moeten plaatsvinden.
11.1
Verzoekers vinden de bronvermelding in het onderzoek onvolledig (het geluid van spuitwerkzaamheden, slijptollen bij herstelwerkzaamheden enzovoort).
11.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op de weg van verzoekers had gelegen om op deze onderdelen verduidelijking te vragen. Er zijn bovendien genoeg schadeherstelbedrijven in Nederland zodat het voor verzoekers en zeker bureau Peutz niet zo moeilijk is om de gehanteerde bronnen te verifiëren aan bekende literatuurgegevens. Overigens stelt bureau Peutz geen vraagtekens bij de gehanteerde bronnen.
12.1
Verzoekers hebben vraagtekens bij de conclusie dat de indirecte hinder en het maximale geluid vanwege het gebruik van de toegangsweg van het bedrijf aan de Dommelseweg niet zal leiden tot een verstoring van het woon- en leefklimaat.
12.2
In het onderzoek is rekening gehouden met het gebruik van de toegangsweg van het bedrijf aan de Dommelseweg en de drie andere toegangswegen. De hieruit voortvloeiende indirecte hinder lijkt niet onjuist te zijn ingeschat. Deze toegangsweg is bovendien meer een onderdoorgang in het pand van verzoekers op de begane grond. Daarboven is een verdieping. Achter de toegangsweg is het overdekte bedrijf van verzoekers. De voorzieningenrechter acht het onwaarschijnlijk dat piekgeluiden vanwege het gebruik van deze toegang hoorbaar zijn boven het relatief hoge achtergrondgeluid vanwege het gebruik van de drukke [adres 1]
13.1
Verzoekers stellen dat door de beoordeling van verweerder hun bedrijfsvoering wordt bevroren en dat zij hun bedrijfsvoering niet kunnen wijzigen naar een bedrijfsvoering met een hogere geluidsbelasting op de projectlocatie.
13.2
Dit is een aspect dat verweerder bij de belangenafweging zou kunnen betrekken. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder in zijn belangenafweging heeft kunnen uitgaan van de bedrijfsvoering die verzoekers recent hebben gemeld. Zij hebben niet aangegeven dat een andere, meer belastende, bedrijfsvoering in de rede ligt.
14. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsvoering van verzoekers niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de appartementen.
15.1
Verzoekers zijn voorts van mening dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Sinds geruime tijd voeren eisers overleg met de gemeente inzake de herontwikkeling van het terrein waar onder meer het perceel van eisers is gelegen. Verzoekers hebben eigen plannen betreffende woningbouw. Verweerder heeft aangegeven als voorwaarde te stellen dat er een integraal plan dient te komen waar verzoekers en omliggende eigenaren hun medewerking aan verlenen. Verwezen wordt naar een verslag van 28 mei 2019 en een presentatie van 2 juli 2019.
15.2
Verweerder stelt dat in de gesprekken die zijn gevoerd over de herontwikkeling van het EMA-terrein is aangegeven dat het uitgangspunt niet is om de gehele hoek te ontwikkelen. Uit de notulen van 28 mei 2019 en de presentatie namens eisers van 2 juli 2019 volgt alleen dat de gemeente in overleg is getreden met betrekking tot de herontwikkelings-mogelijkheden van de EMA-locatie. Onder punt 4.19 in de notulen staat genoteerd: “We besluiten de hoek [adres 4] en [adres 5] nu niet direct mee te nemen in de ontwikkeling. Deze gebouwen worden niet uitgesloten maar mogen het proces niet vertragen.” De locatie [adres 1] maakt volgens verweerder geen onderdeel uit van de ontwikkelingsmogelijkheden die door verzoekers tezamen met de gemeente wordt onderzocht.
15.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet de verwachting hebben kunnen ontlenen aan de genoemde gesprekken dat verweerder geen enkele medewerking zou verlenen aan ontwikkelingen buiten de percelen van verzoekers. Evenmin kunnen verzoekers uit de gesprekken afleiden dat de vergunde ontwikkeling in de weg staat van ontwikkeling van hun eigen percelen. Daarom heeft verweerder het verzoek tot herbestemming van de [adres 1] in behandeling kunnen nemen zonder het vertrouwen van verzoekers op basis van de gesprekken in 2019 te schaden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
17. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,00 (1 punt voor het indienen van het gecombineerde beroep en verzoek om voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een reactie na de zitting, met een waarde per punt van € 534,00).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht inzake het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van € 708,00 aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 8 januari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.