In deze zaak, die op 20 augustus 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en een moeder over de toevertrouwing en het hoofdverblijf van hun kinderen, alsook over een zorg- en contactregeling en kinderalimentatie. De partijen hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, [kind 1] en [kind 2], die respectievelijk in 2005 en 2008 zijn geboren. In een eerder ouderschapsplan is afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, maar in een nieuw ouderschapsplan is dit gewijzigd, waarbij [kind 1] bij de vader en [kind 2] bij de moeder verblijft. De vader vordert in deze procedure dat de kinderen aan hem worden toevertrouwd en dat hij geen kinderalimentatie aan de moeder verschuldigd is zolang de kinderen bij hem verblijven. De moeder vordert het omgekeerde, namelijk dat de kinderen aan haar worden toevertrouwd en dat de vader kinderalimentatie aan haar betaalt.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij bij zijn beslissing het belang van de kinderen voorop moet stellen. Hij kan geen wijzigingen aanbrengen in het ouderschapsplan, maar kan wel beoordelen of de partijen moeten worden veroordeeld tot nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is dat zij niet bij de moeder verblijven, gezien de zorgen die zijn geuit door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming. De vorderingen van de moeder worden afgewezen, evenals de vorderingen van de vader, omdat hij geen specifiek belang heeft gesteld voor zijn verzoeken. Uiteindelijk worden alle vorderingen in zowel conventie als reconventie afgewezen en worden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.