Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
de medewerkers van CED Forensic gedurende de vastgestelde verplaatsingen, activiteiten en bewegingen geen zichtbare lichamelijke beperkingen bij de heer [eiser] waargenomen”. Bij de slotopmerkingen (randnummer 1) is opgemerkt dat de “
door CED Forensic gedane vaststellingen c.q. constateringen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de informatie waarop dit dynamisch observatieonderzoek is opgestart, namelijk het gegeven dat de heer[eiser] niet wordt belemmerd om zijn werk als rijinstructeur uit te oefenen, onderschrijven”.
3.De vorderingen en het verweer
in conventie:
€ 5.144,-- (inclusief btw) aan deelgeschilkosten zoals deze bij beschikking van 23 oktober 2020 werden begroot. Verder vordert [eiser] te bepalen dat TVM de meldingen van zijn persoonsgegevens in het incidentenregister, het Centrum Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars en bij de Stichting CIS dient te (laten) verwijderen, op straffe van dwangsommen. Tot slot vordert [eiser] veroordeling van TVM in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
4.De beoordeling
zonderdat daarbij de persoonlijke levenssfeer van betrokkene wordt geraakt, in welk geval de verzekeraar van het doen van persoonlijk onderzoek dient af te zien. Dit laatste brengt mee dat er eerst plaats is voor het instellen van een persoonlijk onderzoek als de conclusie gerechtvaardigd is dat (nadere) medewerking van de verzekerde zelf geen zin heeft.
2014:942). Artikel 152 Rv bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In een civiele procedure (als de onderhavige) geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken (welke belangen mede aan artikel 152 Rv ten grondslag liggen) zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Alleen indien er sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs gerechtvaardigd.
2016:1004).
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
nietis vervuld, zodat op de vorderingen in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.