ECLI:NL:RBOBR:2021:4616

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
367036 / HA ZA 21-52
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot tussenkomst in erfrechtelijke procedure met betrekking tot nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiseres, [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de executeur, mevrouw [erflaatster], in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen. De eiseres vordert onder andere betaling van haar vaderlijk erfdeel en heeft conservatoir beslag gelegd op de boedelrekening van de nalatenschap. De erfgenamen, [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2], hebben verzocht om tussenkomst in de procedure, omdat zij vrezen nadelige gevolgen te ondervinden van de vordering van de eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de executeur inmiddels is ontslagen en dat een nieuwe executeur is benoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tussenkomende partijen voldoende belang hebben bij de uitkomst van de procedure en hen toegelaten als tussenkomende partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de procedure in de hoofdzaak is geschorst op grond van de verandering van staat van een partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367036 / HA ZA 21-52
Vonnis in incident van 25 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende in [woonplaats] , [land] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.W. Roselle in Maastricht,
tegen
[executeur]
in hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van wijlen
mevrouw [erflaatster],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E.X.M. Ong in Eindhoven,
in welke procedure hebben verzocht te worden toegelaten als tussenkomende partijen in de hoofdzaak:

1.[tussenkomende partij sub 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
2.
[tussenkomende partij sub 2],
wonende in [woonplaats] ,
eisers in het incident,
advocaat mr. T.V.M. ten Berge in Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] of “ [eiser] ”, [executeur] q.q. of “de executeur” en [tussenkomende partij] of “ [tussenkomende partij sub 1] ” en “ [tussenkomende partij sub 2] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 34;
  • de nagezonden beslagstukken;
  • de brief van mr. Ong van 9 maart 2021 met daarin een verzoek tot schorsing ex artikel 225 Rv;
  • de brief van mr. Roselle van 22 maart 2021 met daarin een reactie op het verzoek tot schorsing;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst met producties 1 t/m 7;
  • de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst van [eiser] met producties 1 t/m 10;
  • de akte in het incident tot tussenkomst van [executeur] q.q.;
  • de akte van [tussenkomende partij] met productie 8 en 9;
  • deakte van uitlating in het incident tot tussenkomst van [eiser] ;
  • de akte ter rolle van [executeur] q.q. strekkende tot schorsing ex artikel 225 Rv met productie.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan in het incident tot tussenkomst.

2.De feiten

voor zover relevant in het incident

2.1.
Op 1 december 2019 is mevrouw [erflaatster] (hierna genoemd “erflaatster”) overleden. Erflaatster is de moeder van [eiser] ( [eiser] , eiseres in de hoofdzaak), [tussenkomende partij sub 1] , [tussenkomende partij sub 2] ( [tussenkomende partij] , eisers in het incident) en [A] .
2.2.
Erflaatster was gehuwd met [vader] tot zijn overlijden op 4 december 2014.
2.3.
De erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster zijn [eiser] , [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] . [A] (de legitimaris) is door erflaatster onterfd; hij heeft zich beroepen op zijn legitieme portie.
2.4.
Bij testament van erflaatster is over de nalatenschap een afwikkelingsbewind ingesteld. [executeur] q.q. is benoemd tot executeur, tevens afwikkelingsbewindvoerder en heeft deze benoeming ook aanvaard (productie 1 bij dagvaarding en productie 1 bij antwoord in het incident van de zijde van [eiser] ).
2.5.
In 2015 heeft [eiser] van erflaatster het perceel gelegen aan [adres] gekocht voor een bedrag van € 9.000,00 (productie 6A bij incidentele conclusie tot tussenkomst). [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] zijn van mening dat de waarde van dit perceel hoger is gelet op de gedeeltelijke woonbestemming die daarop rust.
2.6.
Erflaatster heeft het woonhuis gelegen aan [adres] aan [eiser] ter keuze gelegateerd (productie 2 bij dagvaarding). [eiser] heeft het legaat aanvaard. Tussen de erfgenamen bestaat discussie over de inbrengwaarde van het legaat.
2.7.
De nalatenschap van erflaatster omvat ook vier schuldvorderingen uit de nalatenschap van de vader van de erfgenamen en de legitimaris.
2.8.
[eiser] maakt in de hoofdzaak aanspraak op uitbetaling van haar vaderlijk erfdeel. Zij heeft daarom conservatoir (derden)beslag laten leggen op de boedelrekening van de nalatenschap (productie 34 bij dagvaarding). Medio december 2020 had deze rekening een creditsaldo van € 108.802,07.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert:
de executeur te veroordelen:
I. om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 99.925,00 te betalen, te vermeerderen met de bij testament bepaalde rente van 6% per jaar daarover, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 1.170,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 december 2020, de dag van de aanmaning, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de kosten van beslaglegging, daaronder begrepen de kosten van betekening ter hoogte van
€ 298,94 (€211,46 + 87,48), het griffierecht (€ 304,00), honorarium advocaat en de nakosten;
IV. om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn dat de executeur in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, op straffe van een jegens haar te verbeuren dwangsom van € 2.500,00 voor elke dag, een deel daaronder begrepen, met een maximum van € 50.000,00,:
a. aan haar afschriften van de met de erfgenamen gevoerde correspondentie te verschaffen;
b. aan haar de specificatie van de urenverantwoording van [executeur] q.q. te verschaffen;
te bepalen:
V. dat haar vordering wegens het aan haar schuldig gebleven vaderlijk erfdeel
€ 76.288,00 bedraagt en deze jaarlijks wordt vermeerderd met 6% enkelvoudige rente daarover vanaf 4 december 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. [executeur] q.q. in zijn hoedanigheid van executeur te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
[eiser] vordert dat deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard voor zover de wet zulks toelaat.
3.2.
[eiser] legt hieraan, kort gezegd, het volgende ten grondslag.
Op de nalatenschap van erflaatster heeft zij wegens haar vaders erfdeel een opeisbare vordering van tenminste € 99.925,00. Erflaatster heeft de woning aan [adres] namelijk aan haar ter keuze gelegateerd. In weerwil van de (in februari 2020) gemaakte onderlinge afspraak tussen de erfgenamen en de legitimaris weigerde [executeur] q.q. het legaat tegen de overeengekomen inbrengwaarde van € 462.500,00 aan haar af te geven. Op grond van artikel 4:7 lid 1 sub h BW is een legaat een schuld van de nalatenschap, die op grond van artikel 6:38 BW direct opeisbaar is vanaf het moment van overlijden van erflaatster. [executeur] q.q. is in schuldeisersverzuim, omdat hij geen enkel voorbehoud heeft gemaakt dat de mede erfgenamen nog hun akkoord moesten geven aan de notariële akte van verdeling. De afsluitkosten voor de geldlening bij de externe financier (van € 1.170,00) moet [executeur] q.q. ook aan haar vergoeden. Zij heeft deze kosten hierdoor namelijk geheel onnodig gemaakt. Zij was er namelijk niet van op de hoogte dat de nalatenschap door [executeur] q.q. slechts partieel is verdeeld.
3.3.
De executeur heeft nog geen verweer gevoerd in de hoofdzaak. [executeur] q.q. heeft bij akte ter rolle schorsing op grond van artikel 225 Rv ingeroepen.
in het incident
3.4.
[tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] vorderen dat hen wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen, met veroordeling van [eiser] en de executeur in de proceskosten.
3.5.
[tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] leggen hieraan, kort gezegd, het volgende ten grondslag.
Zij zullen nadelige gevolgen ondervinden van de toewijzing van de vordering [eiser] in de hoofdzaak.
- De ervenrekening heeft een creditsaldo van € 108.802,07. Wanneer de vordering van [eiser] in de hoofdzaak tot uitbetaling van het kindsdeel van haar vader wordt toegewezen, dient dit saldo met € 99.225,00 te worden verminderd. Er resteert dan een bedrag van
€ 9.577,07, waarvan tenminste de executeur nog moet worden betaald (tot 10 oktober 2020 een bedrag van € 5.700,00). De ervenrekening is dan nagenoeg leeg, terwijl zij ( [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] ) een vordering hebben die ertoe leidt dat het aan hen uit te betalen kindsdeel aanzienlijk groter is dan er tot op heden aan hen is uitbetaald.
- Daarnaast kwalificeert de verkoop van [adres] van erflaatster aan [eiser] in juli 2015 juridisch gezien als een materiële schenking. Zij wensen daarom een rechtsvordering in te stellen, strekkende tot verrekening van deze schenking met het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap. Ook daarom zal toewijzing van de vordering in de hoofdzaak nadelige gevolgen voor hen hebben.
3.6.
[eiser] voert, kort gezegd, het volgende verweer.
Formeel verweer
[tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] zijn niet-ontvankelijk in hun vordering tot tussenkomst in de hoofdzaak. Op grond van artikel 4:145 lid 2 BW zijn zij beschikkingsonbevoegd, ontbreekt connexiteit tussen de vorderingen in de conclusie van tussenkomst (omvang van de nalatenschap) en de hoofdzaak (geldvordering) en staat de goede procesorde in de weg aan tussenkomst. Zij vordert in de hoofdzaak uitbetaling van haar vaderlijk erfdeel (zijnde een schuld van de nalatenschap aan haar), waarvan de afhandeling op grond van artikel 4:144 lid 1 BW geheel bij uitsluiting van de erfgenamen behoort tot de taak en bevoegdheid van de executeur (er is sprake van privatief beheer).
Materieel verweer
[tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] tonen niet aan dat zij voldoende belang hebben bij de vordering tot tussenkomst. Daarom kunnen zij geen zelfstandige positie innemen tussen verweerster en de executeur. Zij betwist dat [adres] voor een te lage prijs aan haar is verkocht, zodat van een materiële schenking geen sprake kan zijn. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, danwel afwijzing van het verzoek tot tussenkomst, met veroordeling van [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] in de kosten van het incident.
3.7.
[executeur] q.q. refereert zich, wat betreft de formele verweren, aan het oordeel van de rechtbank.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Een partij kan op grond van artikel 217 Rv in een aanhangige procedure vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in de aanhangige procedure in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Daarbij geldt dat een partij die verlangt te worden toegelaten tot tussenkomst, daarbij wel kenbaar moet te maken wat zij wenst te vorderen en van wie. Een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst is immers alleen mogelijk indien duidelijk is wat de interveniënt wenst te bewerkstelligen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
Ten aanzien van de verweren van [eiser]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de taak van [executeur] q.q. als executeur door diens ontslag bij beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 30 juli 2021 inmiddels (per 30 juli 2021) is geëindigd en dat mr. B.A.P. Sijben (hierna: Sijben q.q.) sindsdien, blijkens zijn benoeming bij diezelfde beschikking, executeur is van de goederen van de nalatenschap.
4.3.
Op grond van artikel 4:144 BW beheert de executeur de goederen van de nalatenschap. Deze benoeming als executeur heeft krachtens artikel 4:145 lid 1 BW privatieve werking. Dat wil zeggen dat de executeur met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd is tot het beheer van de nalatenschap, tenzij hij aan beschikking over (het aandeel van erfgenamen in) goederen door de erfgenamen zijn medewerking verleent. In artikel 4:145 lid 2 BW is bepaald dat de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dit houdt in dat indien er een bevoegde executeur is, een erfgenaam niet bevoegd is zelfstandig in rechte op te treden.
4.4.
Niet in geschil is dat [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] nog slechts met medewerking van de executeur kunnen beschikken over de nalatenschapsgoederen of hun aandeel daarin. De rechtbank overweegt dat de onbevoegdheidsregel van artikel 4:145 BW ook doorwerkt naar de vraag of een erfgenaam bevoegd is zelfstandig in rechte op te treden, zowel in de hoedanigheid van eiser als in de hoedanigheid van gedaagde. [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] stellen echter dat [executeur] q.q. toestemming c.q. medewerking heeft verleend met zijn email van 23 januari 2021, zodat zij zich in de hoofdzaak kunnen mengen (productie 8 bij akte in het incident van de zijde van [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] ). [eiser] betwist dat [executeur] q.q. aan hen expliciet toestemming heeft gegeven om zelfstandig in rechte op te treden in de hoofdzaak en in die zaak tussen te komen.
4.5.
[executeur] q.q. heeft op 23 januari 2021 schriftelijk kenbaar gemaakt dat [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] zijn toestemming hebben hun belangen als erfgenamen waar te nemen en zij vrij zijn om zelf te procederen (productie 8 bij nadere akte van de zijde van [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] ). Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit enkel worden afgeleid dat voor zover nodig zij van hem medewerking hebben gekregen om zich (ook) te mengen in de procedure in de hoofdzaak. De rechtbank begrijpt uit die email dat de aanleiding voor deze medewerking erin is gelegen dat [executeur] q.q. vanwege het boedelbeslag meende de erfgenamen niet in rechte te kunnen vertegenwoordigen. De door [eiser] in dat verband opgeworpen verweren, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
4.6.
Omdat [executeur] q.q. toestemming heeft gegeven aan [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] om hun belangen zelf in rechte te waar te nemen en heeft aangegeven dat het hen vrij staat om zelf te procederen, kunnen zij worden ontvangen in hun vordering tot tussenkomst. Thans dient daarom beoordeeld te worden of zij voldoende belang hebben bij de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] een zelfstandig belang hebben om te mogen tussenkomen. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
4.8.
In dit incident is voldoende gebleken dat [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] een vordering op [eiser] in de hoofdzaak willen doen betrekken. Het doel daarvan is deze vordering - door middel van verrekening - vervolgens te kunnen meenemen in de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap van erflaatster. De omvang van de nalatenschap van erflaatster staat volgens [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] dus niet vast. Ook uit het feit dat zij het niet eens zijn met de inbrengwaarde van het legaat van [eiser] , volgt dat zij van mening zijn dat de omvang van de nalatenschap niet vast staat. Met de stelling dat na uitbetaling van het vaderlijk erfdeel aan [eiser] er vrijwel niets zal resteren op de ervenrekening om de gestelde uit de nalatenschap aan hen beweerdelijk verschuldigde schuld (nog) te kunnen voldoen, staat naar het oordeel van de rechtbank daarom voldoende vast dat de gestelde vordering van [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] verband houdt met de vordering van [eiser] in de hoofdzaak en dat zij - mede gelet op het geschil over de inbrengwaarde - belang hebben bij de uitkomst daarvan. Door in de procedure in de hoofdzaak tussen te komen hebben [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] de mogelijkheid de nadelige gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak voor hen kan hebben, tegen te gaan.
4.9.
De eisen van een goede procesorde staan in dit geval niet aan toewijzing van de vordering tot tussenkomst in de weg. Immers, niet is gebleken dat de procedure in de hoofdzaak door toewijzing van de incidentele vordering tot tussenkomst een onredelijke vertraging zal oplopen. De enkele verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:768), zonder nadere toelichting over waarom in dit geval sprake is van een onredelijke vertraging in de procedure, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.10.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de legitimaris zich, zoals het hoort, wel laat vertegenwoordigen door de executeur. Wat zij daar precies mee bedoelt is voor de rechtbank niet duidelijk geworden. Indien zij meent dat alle mede-deelgenoten hun vordering tot tussenkomst gezamenlijk hadden moeten instellen, geldt dat dit een vraag is die zich richt op de verdeling van de nalatenschap. De verdeling wordt in deze procedure niet gevorderd, zodat die vraag op dit moment niet beantwoord hoeft te worden.
4.11.
De conclusie is dat vordering in het incident zal worden toegewezen.
De proceskosten
4.12.
Gelet op de erfrechtelijke aard van het geschil in de hoofdzaak, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd zoals hierna wordt vermeld.
in de hoofdzaak
De ingeroepen schorsing
4.13.
De benoeming van Sijben q.q. tot executeur, betekent dat [executeur] q.q. niet meer bevoegd is om in rechte op te treden met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster. Daarmee is voldaan aan een van de gronden voor schorsing van de procedure, verandering van staat van een partij (ex artikel 225 lid 1 sub b Rv). [executeur] q.q. heeft de schorsing ingeroepen en daarmee is de procedure in de hoofdzaak geschorst, zoals de rechtbank hierna zal verstaan.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
laat [tussenkomende partij sub 1] en [tussenkomende partij sub 2] toe als tussenkomende partij in de hoofdzaak tussen [eiser] enerzijds en de executeur anderzijds;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
verstaat dat de procedure op grond van artikel 225 lid 1 sub b Rv is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.: