In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekster, de besloten vennootschap ELQ PORTEFEUILLE I B.V., een verzoek heeft ingediend tot het inroepen van een huurbeding. Dit huurbeding is opgenomen in de hypotheekakte en houdt in dat de hypotheekgever, die samen met onbekende huurders een huurovereenkomst heeft gesloten, niet zonder toestemming van verzoekster de onroerende zaak mag verhuren. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 29 juli 2021 is ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 september 2021 via Skype vanwege Covid-19 maatregelen. Tijdens de behandeling zijn de advocaten van verzoekster en de belanghebbenden aanwezig geweest.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het verzoek tot het inroepen van het huurbeding kon worden toegewezen. De beoordeling richtte zich op de vraag of de executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zou opleveren om de vordering van verzoekster te voldoen. Verzoekster had een taxatierapport overgelegd waaruit bleek dat de executiewaarde van het appartement in verhuurde staat op € 424.000,- werd geschat, terwijl de taxatie van de zijde van de hypotheekgever een waarde van € 480.000,- aangaf. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkoop in verhuurde staat niet voldoende zou opleveren om haar vordering te voldoen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het inroepen van het huurbeding afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de executoriale verkoop in verhuurde staat niet zou voldoen aan de vordering van verzoekster. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. E. Loesberg.