ECLI:NL:RBOBR:2021:5057

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/01/373295 / BP RK 21-425
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inroepen huurbeding in kort geding met betrekking tot hypotheek en onroerende zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekster, de besloten vennootschap ELQ PORTEFEUILLE I B.V., een verzoek heeft ingediend tot het inroepen van een huurbeding. Dit huurbeding is opgenomen in de hypotheekakte en houdt in dat de hypotheekgever, die samen met onbekende huurders een huurovereenkomst heeft gesloten, niet zonder toestemming van verzoekster de onroerende zaak mag verhuren. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 29 juli 2021 is ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 september 2021 via Skype vanwege Covid-19 maatregelen. Tijdens de behandeling zijn de advocaten van verzoekster en de belanghebbenden aanwezig geweest.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het verzoek tot het inroepen van het huurbeding kon worden toegewezen. De beoordeling richtte zich op de vraag of de executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zou opleveren om de vordering van verzoekster te voldoen. Verzoekster had een taxatierapport overgelegd waaruit bleek dat de executiewaarde van het appartement in verhuurde staat op € 424.000,- werd geschat, terwijl de taxatie van de zijde van de hypotheekgever een waarde van € 480.000,- aangaf. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkoop in verhuurde staat niet voldoende zou opleveren om haar vordering te voldoen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het inroepen van het huurbeding afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de executoriale verkoop in verhuurde staat niet zou voldoen aan de vordering van verzoekster. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. E. Loesberg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats [woonplaats]
zaaknummer / rekestnummer: C/01/373295 / BP RK 21-425
Beschikking van de voorzieningenrechter van 21 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELQ PORTEFEUILLE I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen
en

1.[gedaagde sub 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hypotheekgever,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3]
beiden wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
advocaat mr. J. Weijer te [woonplaats] ,
4.
ONBEKENDE HUURDERS,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 11 producties ontvangen ter griffie op 29 juli 2021
  • de brief van 8 september 2021 van mr. Weijer met één productie
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 10 september 2021, vanwege de maatregelen in verband met Covid 19 door middel van een verbinding via Skype. Aan de mondelinge behandeling hebben deelgenomen mr. Van der Wal namens verzoekster en belanghebbenden sub 2 en 3 (hierna respectievelijk [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) met mr. Weijer.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding als bedoeld in art. 3:264 leden 5 en 6 BW, alsmede tot ontruiming door de huurder(s) van het appartement met berging en parkeerplaats plaatselijk bekend [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [nummer] en [nummer] , (hierna: het appartement) binnen drie dagen na betekening van deze beschikking.
2.2.
Verzoekster heeft bij deurwaardersexploot van 13 juli 2021 aan belanghebbenden aangezegd dat tot openbare verkoop zal worden overgegaan op 21 oktober 2021 alsmede dat het huurbeding jegens belanghebbenden zal worden ingeroepen.
2.3.
In de hypotheekakte is een huurbeding opgenomen als bedoeld in artikel 3:264 BW, op grond waarvan het de hypotheekgevers niet is toegestaan de onroerende zaak te verhuren, te verpachten of op enigerlei wijze in gebruik te geven, zonder schriftelijke toestemming van verzoekster. De hypotheekgever heeft na het tot stand komen van de hypotheekakte samen met [gedaagde sub 2] een huurovereenkomst woonruimte met betrekking tot het appartement gesloten zonder dat verzoekster daarvoor toestemming heeft gegeven. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat er meerdere personen staan ingeschreven op het adres van het appartement. Deze inschrijvingen dateren van na het tijdstip waarop de hypotheek is gevestigd. Verzoekster kan niet uitsluiten dat er nog andere niet met naam bekende huurders in het appartement wonen. Op grond van art. 3:264 lid 1 BW dient verzoekster dus het huurbeding in te roepen.
2.3.
Art. 3:264 lid 6 BW bepaalt dat de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleent, tenzij ook met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om alle hypotheekhouders die het beding hebben gemaakt en dit jegens de huurder kunnen inroepen, te voldoen. De te beantwoorden vraag is derhalve of door executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zal worden verkregen om de vordering van verzoekster te voldoen.
2.4.
Mr. Weijer heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting bij brief van 8 september 2021 als productie 1 een taxatierapport overgelegd dat is opgemaakt naar aanleiding van de opname en inspectie van het appartement op 30 augustus 2021. De taxatie is uitgevoerd door [de deskundige] van [bedrijfsnaam] in opdracht van [gedaagde sub 2] . Uit het taxatierapport blijkt dat de executiewaarde van het appartement in verhuurde staat op € 480.000,- k.k. wordt gewaardeerd.
Dit is een aanzienlijk hogere waardering dan de waardering van de namens verzoekster aangestelde taxateur (taxatierapport overgelegd als productie 9 bij het verzoekschrift), die de executiewaarde van het appartement in verhuurde staat schatte op € 424.000,-. Aannemelijk is dat de executiewaarde in het door verzoekster overgelegde taxatierapport lager is geschat dan de executiewaarde in het door mr. Weijer overgelegde taxatierapport omdat de in opdracht van verzoekster gedane taxatie een geveltaxatie betreft en er – in tegenstelling tot de in opdracht van [gedaagde sub 2] gedane taxatie – geen inpandige inspectie heeft kunnen plaatsvinden.
Mr. Van der Wal heeft bij de mondelinge behandeling geen stelling ingenomen tegen de validiteit van de in opdracht van [gedaagde sub 2] verrichte taxatie dan wel tegen het ingebrachte taxatierapport zodat bij de beoordeling van het verzoek dit taxatierapport zal worden mee gewogen.
2.5.
Op basis van het namens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] overgelegde taxatierapport kan worden aangenomen dat bij de executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zal worden verkregen om de vordering van verzoekster te voldoen die blijkens de opgave in het verzoekschrift (productie 10) per 15 juli 2021 € 475.506,85 bedraagt.
Ten aanzien van de hoogte van de vordering van verzoekster heeft mr. van der Wal bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat er nog executiekosten bij zullen komen van ruim € 6.000,-. Nu echter niet nader toegelicht is waar deze kosten betrekking op hebben en een specificatie van de hoogte van het totale bedrag ontbreekt, blijft vooralsnog onduidelijk of, en zo ja met welk bedrag de vordering van verzoekster op de hypotheekgever zal stijgen. Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek zal dan ook worden uit gegaan van de vordering zoals die in het verzoekschrift (en in productie 10 bij het verzoekschrift) is weergegeven.
2.6.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat verzoekster vooralsnog onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat onvoldoende zal opleveren om haar vordering op de hypotheekgever te voldoen. Het verzoek tot het inroepen van het huurbeding zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.