ECLI:NL:RBOBR:2021:5149

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
C/01/372499 / KG ZA 21-399
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie en verwijdering chalet afgewezen; vordering in reconventie tot betaling verbeurde dwangsommen toegewezen

In deze zaak, die op 24 september 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad van 2009 tot mei 2018. De vrouw heeft een vordering ingesteld om de executie van een eerder vonnis te schorsen, waarin de man was veroordeeld tot ontruiming van een chalet dat hij had gekocht. De vrouw vorderde ook dat de man het chalet zou verwijderen van de door haar gehuurde staplaats. De man heeft in reconventie een vordering ingesteld tot betaling van verbeurde dwangsommen, die voortvloeien uit het eerdere vonnis van 28 oktober 2020, waarin de vrouw was veroordeeld om het chalet te ontruimen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen, omdat zij niet had voldaan aan de voorwaarden van het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw het chalet niet tijdig had ontruimd, waardoor er dwangsommen waren verbeurd. De vordering van de man tot betaling van € 23.900,00 aan verbeurde dwangsommen werd toegewezen, terwijl de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van rechterlijke uitspraken en de gevolgen van het niet voldoen aan deze uitspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/372499 / KG ZA 21-399
Vonnis in kort geding van 24 september 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] , gemeente [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel te Oss,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.F.G. Mulders te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2021 met 10 producties
  • de mondelinge behandeling die vanwege de Covid-19 maatregelen op 23 augustus 2021 heeft plaatsgevonden via een verbinding via Skype
  • de pleitnota van de man met 3 producties en een eis in reconventie.
1.2.
De behandeling van het kort geding is ter zitting van 23 augustus 2021 aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij brieven van 6 september 2021 hebben partijen de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen. Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van 2009 tot mei 2018. Partijen hebben nooit een samenlevingsovereenkomst gesloten, zijn niet gehuwd (geweest) en zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2.
In 2011 heeft de man telefonisch een chalet (hierna: het chalet) van [A] (hierna: [A] ) gekocht. Op 4 juli 2011 is de koopsom, groot € 19.000,00, van de bankrekening van [gedaagde] aan [A] betaald. Het chalet stond toen, evenals nu, op vakantiepark [naam] aan de [adres] staplaats [naam staplaats] (hierna: de staplaats). De huurovereenkomst van de staplaats van het chalet is ten tijde van de aankoop op naam van de man gezet. Partijen hebben tijdens de relatie in het chalet samengewoond.
2.3.
Nadat partijen de relatie in april 2018 hebben beëindigd, heeft de man het chalet verlaten en een ander chalet betrokken in [plaats 3] . Partijen hebben gezamenlijk per
9 april 2018 de huurovereenkomst van de staplaats op naam van de vrouw gezet, waarna zij de volledige woonlasten van het chalet heeft voldaan.
2.4.
De man heeft de vrouw in februari 2020 in rechte betrokken en een verklaring voor recht gevorderd dat het eigendomsrecht van het chalet toebehoort aan de man en tevens ontruiming van het chalet en toebedeling van het chalet en van het huurrecht van de staplaats aan de man gevorderd, dan wel toebedeling van het chalet aan de man.
2.5.
Bij vonnis van 28 oktober 2020 heeft deze rechtbank bepaald dat het chalet in eigendom toebehoort aan de man. De vordering van de man tot ontruiming is toegewezen, in die zin dat de vrouw binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het chalet zal moeten ontruimen en verlaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 25.000,00.
2.6.
Het vonnis van 28 oktober 2020 is op 3 november 2020 aan de vrouw betekend. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.
Bij deurwaardersexploot van 6 april 2021 heeft de man aan de vrouw aangezegd dat vanaf 18 november 2021 inmiddels een bedrag van € 13.300,00 aan dwangsommen is verbeurd uit hoofde van het vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2020. De vrouw is gesommeerd om binnen 2 dagen na 6 april 2021 tot betaling van dit bedrag over te gaan, bij gebreke waarvan executiemaatregelen zullen worden getroffen.
2.8.
De vrouw heeft op 16 juli 2021 het chalet ontruimd en heeft zij elders woonruimte betrokken.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair:
om ex artikel 611d Rv de bij vonnis van 28 oktober 2020 opgelegde dwangsommen per die datum op te heffen en/of te verminderen tot nihil,
de man te veroordelen de executie van de dwangsommen op grond van het vonnis van 28 oktober 2020 per die datum ongedaan te maken en te staken en gestaakt te houden,
om de man te bevelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis het chalet van de staplaats van de vrouw te verwijderen, bij gebreke waarvan de vrouw gerechtigd is om het chalet te (laten) verwijderen op kosten van de man,
althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht met veroordeling van de man in de kosten van de procedure,
subsidiair:
voor recht te verklaren dat de man misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid en om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 oktober 2020 te schorsen per 28 oktober 2020,
althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert- samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 24.100,00, althans € 23.900,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag ten titel van verbeurde dwangsommen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4.2.
De vrouw voert verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De primaire vordering onder 1 ziet op het opheffen en/of verminderen tot nihil van de bij vonnis van 28 oktober 2020 door de rechtbank opgelegde dwangsommen ex artikel 611d Rv. Nu op grond van artikel 611d Rv slechts de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom kan verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen, zal deze vordering van de vrouw door de voorzieningenrechter worden afgewezen.
5.2.
De primaire vordering onder 2 ziet op de veroordeling van de man de executie van het vonnis van 28 oktober 2020 te staken en gestaakt te houden. In dat kader is aan de orde de vraag of de vrouw aan de in het vonnis van 28 oktober 2020 neergelegde veroordeling heeft voldaan en of in verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd. Naar vaste rechtspraak dient de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, in een geval als het onderhavige, waarbij het gaat om een veroordeling om iets te doen, plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld.
5.3.
De vrouw is in het vonnis van 28 oktober 2020 veroordeeld om het chalet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en verlaten onder afgifte van de sleutel van het chalet aan de man, alsmede het chalet ontruimd en verlaten te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom € 100,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00.
5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de inhoud van deze veroordeling, ook zoals deze door uitleg wordt vastgesteld, niet anders worden begrepen dan dat de vrouw het chalet binnen veertien dagen diende te verlaten. De bewoordingen in het dictum van het vonnis van 28 oktober 2020 zijn klip en klaar en laten geen ruimte voor de uitleg die de vrouw daaraan geeft, namelijk dat uit het feit dat het huurrecht van de staplaats aan de vrouw toekomt van haar niet kan worden verwacht dat zij het chalet ontruimt. De rechtbank heeft juist uitdrukkelijk wel de ontruiming van het chalet uitgesproken. Indien de vrouw het met die veroordeling niet eens was geweest, had zij daartegen hoger beroep dienen in te stellen. Van een kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank van 28 oktober 2020 is hier geen sprake. Dat de rechtbank heeft beslist op een niet voor de vrouw welgevallige wijze maakt nog niet dat van kennelijke misslag sprake is. Ook overigens heeft de vrouw geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat het vonnis van 28 oktober 2020 op een kennelijke misslag berust.
5.5.
Nu vaststaat dat de vrouw het chalet op 18 november 2020 (nog) niet had verlaten, zijn vanaf dat moment dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond de man te veroordelen de executie van het vonnis van 28 oktober 2020 te verbieden. Ook die vordering zal worden afgewezen.
5.6.
Voorts vordert de vrouw (primair onder 3) de man te veroordelen het chalet van de staplaats te verwijderen. Deze vordering zal bij gebrek aan een deugdelijke grondslag en (spoedeisend) belang eveneens worden afgewezen. De vrouw heeft geen concrete grond aangevoerd op basis waarvan de man gehouden zou zijn het chalet te verwijderen. Vaststaat dat het chalet al een zeer geruime periode op de staplaats aanwezig is en met toestemming van de vrouw daar is geplaatst. Naar de vraag of de man (jegens de vrouw als huurster van de staplaats) gehouden is het chalet te verwijderen dient een nader onderzoek plaats te vinden, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat haar belang bij verwijdering van het chalet is gelegen in het feit dat zij, zolang er een chalet is geplaatst op de staplaats, de huur van de staplaats moet blijven voldoen, maar dit kan niet leiden tot het oordeel dat met spoed een voorziening moet worden getroffen. Ter zitting is gebleken dat de huur van de staplaats voor dit jaar reeds is voldaan, zodat dit spoedeisend belang aan de vordering komt te ontvallen. Daar komt bij dat de man gemotiveerd heeft gesteld dat de kosten van de verwijdering van het chalet buitensporig hoog zijn. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden dient het belang van de man om gevrijwaard te blijven van een veroordeling tot verwijdering van het chalet, zonder dat een nader onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de gegrondheid van de stellingen van de vrouw, zwaarder te wegen dan het belang van de vrouw om in kort geding verwijdering van het chalet te bewerkstellingen.
5.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
6.2.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de vrouw vanaf 18 november 2020 dwangsommen heeft verbeurd van € 100,00 per dag. Vaststaat dat de advocaat van de vrouw op 16 juli 2020 melding heeft gemaakt van de ontruiming van het chalet door de vrouw. De voorzieningenrechter acht dan ook aannemelijk dat in totaal een bedrag van € 23.900,00 aan dwangsommen is verbeurd (en niet een bedrag van € 24.100,00 gerekend tot 28 juli 2021, de datum waarop de deurwaarder heeft geconstateerd dat het chalet was ontruimd). De voorzieningenrechter zal de vordering tot betaling van een bedrag van € 23.900,00 bij wijze van voorschot op verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 28 oktober 2020 toewijzen als na te melden, nu de man geacht kan worden bij de vaststelling van het bedrag van in totaal verbeurde dwangsommen voldoende belang te hebben.
6.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 23.900,00 ten titel van voorschot op verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2020,
7.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.