ECLI:NL:RBOBR:2021:5153

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
374398 / KG ZA 21-539
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot terugverhuizing van minderjarig kind na eigenrichting door de vrouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert de man dat de vrouw met hun minderjarige kind terugverhuist naar de regio [plaats 2] en het kind weer inschrijft op de oude basisschool. De man stelt dat de vrouw zonder zijn toestemming is verhuisd naar [plaats 3] en dat zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid. De vrouw heeft de man niet om toestemming gevraagd voor de verhuizing en heeft ook geen vervangende toestemming bij de rechtbank aangevraagd, wat volgens de man neerkomt op eigenrichting. De vrouw voert aan dat zij geen toestemming heeft gevraagd omdat zij verwachtte dat de man deze toch niet zou geven en dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar werk. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan eigenrichting door zonder toestemming van de man te verhuizen en dat zij de man niet serieus neemt in zijn rol als mede-gezaghebbende ouder. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man toe en veroordeelt de vrouw om binnen twee weken met het kind terug te verhuizen naar [plaats 2] en het kind weer op de oude basisschool in te schrijven. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de vrouw niet aan deze veroordelingen voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/374398 / KG ZA 21-539
Vonnis in kort geding van 24 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Janse te [plaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.M.A. Deckers te [plaats 4] .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 september 2021 met 11 producties
  • de brief van mr. Deckers van 13 september 2021 met 4 producties
  • de mondelinge behandeling via Skype op 15 september 2021
  • de spreekaantekeningen van mr. Deckers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtelieden. Zij zijn op 4 augustus 2009 met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2010 het thans nog minderjarige kind [minderjarig kind] (hierna te noemen [minderjarig kind] ) geboren.
2.3.
De man heeft nog twee kinderen uit een eerdere relatie. De vrouw heeft ook een kind uit een eerdere relatie.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarig kind] .
2.5.
Bij beschikking van 3 juli 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 15 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
De communicatie tussen partijen verloopt uiterst moeizaam.
2.7.
Kort na de echtscheiding is de vrouw met [minderjarig kind] verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . De vrouw heeft voor die verhuizing niet vooraf toestemming aan de man gevraagd.
2.8.
[minderjarig kind] is vervolgens ingeschreven op een school in [plaats 2] .
2.9.
Bij beschikking van 18 december 2014 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarig kind] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Daarnaast heeft de rechtbank een zorg- en contactregeling vastgesteld waarbij [minderjarig kind] één weekend per veertien dagen bij de man verblijft en de helft van de feestdagen en vakanties.
2.10.
De vrouw is vervolgens nog een keer verhuisd met [minderjarig kind] , dit keer binnen [plaats 2] . De vrouw heeft de man daarover vooraf niet ingelicht. [minderjarig kind] is vervolgens met instemming van de man ingeschreven op een andere school in [plaats 2] .
2.11.
In augustus 2021 is de vrouw met [minderjarig kind] verhuisd van [plaats 2] naar [plaats 3] , nabij [plaats 4] . De vrouw heeft in dat kader haar woning in [plaats 2] in mei 2021 verkocht en een nieuwe woning in [plaats 3] gekocht op 5 juli 2021.
2.12.
Ook voor de verhuizing van [minderjarig kind] van [plaats 2] naar [plaats 3] heeft de vrouw vooraf geen toestemming gevraagd aan de man.
2.13.
Bij e-mail van 30 augustus 2021 heeft de vrouw de man geïnformeerd over de verhuizing en wat de nieuwe school van [minderjarig kind] in [plaats 3] zal zijn.
2.14.
Bij brief van zijn advocaat van 1 september 2021 heeft de man aan de vrouw bericht dat hij niet instemt met de verhuizing van [minderjarig kind] naar [plaats 3] en inschrijving op een school aldaar. De vrouw wordt verzocht te bevestigen dat zij terugverhuist naar de regio [plaats 2] .
2.15.
De vrouw heeft aan dat verzoek (nog) geen gehoor gegeven.
2.16.
De vrouw heeft (nog) geen verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving van [minderjarig kind] op de nieuwe school bij de rechtbank ingediend.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te bevelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, met [minderjarig kind] terug te verhuizen naar [plaats 2] , althans naar een woning tussen [plaats 2] en [plaats 1] ;
de vrouw te bevelen om [minderjarig kind] binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, terug te plaatsen op basisschool [naam] te [plaats 2] ;
de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om de bevelen te voldoen;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarig kind] . De vrouw had daarom aan de man vooraf toestemming moeten vragen voor de verhuizing van [minderjarig kind] naar [plaats 3] en de inschrijving op een nieuwe school. Indien de man die toestemming niet had gegeven, had de vrouw aan de rechtbank vervangende toestemming kunnen vragen. Dat heeft zij niet gedaan.
Daarmee is sprake van eigenrichting. De vrouw maakt zich daar stelselmatig aan schuldig.
Zij neemt eenzijdig beslissingen over [minderjarig kind] en plaatst de man als mede-gezaghebbende ouder voor voldongen feiten.
De vrouw had ook voldoende tijd om de verhuizing met de man te overleggen.
De verhuizing naar [plaats 3] is niet in het belang van [minderjarig kind] . Zij gaat aan het belangrijkste jaar van de basisschool beginnen, namelijk groep 8. Dat moet zij nu doen in een compleet nieuwe omgeving.
De noodzaak voor de verhuizing is door de vrouw ook niet aangetoond. Zij heeft er zelf voor gekozen om in [plaats 4] te gaan werken.
De man vreest ook dat door de toegenomen reisafstand de omgang tussen hem en [minderjarig kind] gevaar loopt. Het is mede in het belang van de andere kinderen van de man dat de omgang met [minderjarig kind] wordt voortgezet.
De man gaat ervan uit dat de vrouw geen gehoor zal geven aan een bevel tot terug verhuizing zonder de prikkel van een dwangsom.
3.3.
De vrouw voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
De man is niet ontvankelijk in zijn vordering tot terug verhuizing door de vrouw. Het staat de vrouw vrij om te gaan wonen waar zij wil.
De vrouw heeft geen toestemming gevraagd aan de man voor de verhuizing omdat zij al wist dat de man die toestemming toch niet zou geven. Als de vrouw om vervangende toestemming aan de rechtbank zou hebben gevraagd, dan had zij die waarschijnlijk wel gekregen. Een belangenafweging valt namelijk in haar voordeel uit. De vrouw is noodgedwongen naar [plaats 4] verhuisd voor haar werk. [minderjarig kind] is voor haar levensonderhoud vrijwel volledig afhankelijk van het inkomen van de vrouw uit haar werk. Het is voor de vrouw feitelijk ook niet meer mogelijk om terug te verhuizen naar de regio omdat zij haar huis in [plaats 2] heeft verkocht. Het belang van de man is door de verhuizing nauwelijks geschaad. De vastgestelde zorgregeling kan gewoon worden voortgezet. Het is niet in het belang van [minderjarig kind] en de oudste dochter van de vrouw om terug te verhuizen naar [plaats 2] .
De vrouw is voornemens om alsnog achteraf vervangend toestemming te vragen voor de verhuising.
Er is geen reden om de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man vordert in dit kort geding dat de vrouw door de voorzieningenrechter wordt bevolen om met [minderjarig kind] , het minderjarige kind van partijen, terug te verhuizen naar de regio [plaats 2] en [minderjarig kind] terug plaatsen op haar oude basisschool in [plaats 2] . Het spoedeisend belang van de man bij die vorderingen is evident en wordt door de vrouw ook niet betwist. Het nieuwe schooljaar is inmiddels begonnen. Om te voorkomen dat [minderjarig kind] nog meer lessen mist – zij gaat nu kennelijk niet naar school in [plaats 3] omdat de man niet heeft ingestemd met de inschrijving – is het van belang dat zo snel mogelijk duidelijk is of zij terug moet naar haar oude school in [plaats 2] .
4.2.
De vrouw stelt zich onder meer op het standpunt dat de man niet ontvankelijk is in zijn vordering voor zover die strekt tot een gebod aan de vrouw om terug te verhuizen. Dat verweer faalt. In tegenstelling tot hetgeen de vrouw stelt, staat het haar in de gegeven omstandigheden niet vrij om te verhuizen naar iedere plaats die haar goeddunkt. Daarbij gaat de vrouw er namelijk aan voorbij dat [minderjarig kind] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Dat is door de rechtbank bepaald in de beschikking van 18 december 2014. Dat hoofdverblijf brengt voor de vrouw bepaalde verplichtingen meer jegens [minderjarig kind] . De vrouw zal ervoor moeten zorgen dat zij [minderjarig kind] dat hoofdverblijf biedt. Dat betekent dat als [minderjarig kind] moet terugverhuizen naar de regio [plaats 2] , de vrouw dat ook zal moeten. De vrouw kan daartoe dan ook worden veroordeeld.
4.3.
Uitgangspunt in dit kort geding is dat partijen gezamenlijk het gezag hebben over [minderjarig kind] . Dat betekent dat de vrouw in beginsel vooraf toestemming moet vragen aan de man om met [minderjarig kind] te verhuizen. Als die toestemming niet wordt gegeven, dan kan de vrouw op grond van artikel 1:253a BW het geschil voorleggen aan de rechter en vervangende toestemming vragen. Vast staat dat de vrouw dat niet heeft gedaan. Zij heeft de man niet om toestemming gevaagd en zij heeft ook geen vervangende toestemming gevraagd aan de rechter, ook niet in kort geding. Zij is zonder de man vooraf in te lichten met [minderjarig kind] van [plaats 2] naar [plaats 3] verhuisd. Pas nadat de verhuizing was geëffectueerd heeft de vrouw de man daarover ingelicht. Daarmee heeft de vrouw zich schuldig gemaakt aan eigenrichting. Dat is uiteraard niet toegestaan. Dat betekent dat de vrouw in beginsel met [minderjarig kind] dient terug te verhuizen om alsnog eerst de juiste juridische weg te bewandelen om toestemming te verkrijgen.
4.4.
Daar komt in dit geval nog bij dat het niet de eerste keer is dat de vrouw zich schuldig maakt aan eigenrichting. Zo is zij in 2013 met [minderjarig kind] verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] zonder dat zij de man daarvoor om toestemming heeft gevraagd. Sterker nog, zij had de man ook over die verhuizing vooraf niet eens op de hoogte gebracht. Ook heeft de vrouw [minderjarig kind] destijds zonder enige vorm van overleg met de man ingeschreven op een school in [plaats 2] . Net zoals zij dat nu weer heeft gedaan met de school in [plaats 3] . De man is op geen enkele wijze betrokken bij de keuze voor die scholen. De vrouw doet gewoon wat haar goeddunkt, kennelijk met het idee dat het achteraf toch niet meer zal worden teruggedraaid. Zij stelt de man simpelweg voor voldongen feiten. Dat heeft de vrouw tot nu toe kennelijk telkens goed uitgepakt, omdat de man, naar hij stelt in het belang van [minderjarig kind] , achteraf alsnog heeft ingestemd met de verhuizing naar [plaats 2] en de inschrijving van [minderjarig kind] op een school aldaar.
4.5.
De vrouw heeft er met haar handelwijze blijk van gegeven dat zij de man als mede-gezaghebbende ouder van [minderjarig kind] totaal niet serieus neemt. Zij betrekt hem op geen enkele wijze bij beslissingen over belangrijke zaken als de woonplaats van [minderjarig kind] en de schoolkeuze. De vrouw lijkt ook niet in te zien dat zij daarmee verkeerd bezig is. Zij is kennelijk van mening dat zij alleen wel kan beslissen wat in het belang van [minderjarig kind] is. Zij blijft de man op die manier stelselmatig buiten spel zetten.
4.6.
Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds daarom al voldoende grond om de vrouw te veroordelen om met [minderjarig kind] terug te verhuizen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij weegt zwaar dat de vrouw zich zoals gezegd stelselmatig schuldig maakt aan eigenrichting. Dat een terug verhuizing wellicht de nodige weerslag zal hebben op [minderjarig kind] is een omstandigheid die de vrouw zich voor de verhuizing had moeten bedenken en die zij zelf in het leven heeft geroepen door zonder toestemming van de man met de [minderjarig kind] naar [plaats 3] te verhuizen. Overigens lijken de gevolgen van een terug verhuizing voor [minderjarig kind] verder relatief beperkt. Zij zal immers terugkeren in de voor haar vertrouwde omgeving waar zij de afgelopen jaren heeft gewoond en zij zal weer naar haar school kunnen waar zij tot afgelopen zomervakantie naartoe ging en waar zij kennelijk ook nog staat ingeschreven. Daar komt bij dat de vrouw stelt dat [minderjarig kind] inmiddels wel gewend is om te verhuizen en zich daarom makkelijk kan aanpassen. Dat het voor de vrouw wellicht lastig zal zijn om terug te verhuizen naar de regio [plaats 2] is ook een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risico komt. De vrouw heeft er zelf bewust voor gekozen om vooraf aan de man geen toestemming te vragen voor de verhuizing maar om eerst haar huis in [plaats 2] te verkopen en een nieuwe woning in [plaats 3] te kopen en te betrekken alvorens de man op te hoogte te brengen van de verhuizing. De huidige situatie is dus volledig aan haar zelf te wijten.
4.7.
Slotsom is dat voldoende grond bestaat om de vordering van de man om de vrouw te bevelen terug te verhuizen, toe te wijzen, zoals vermeld in de beslissing. Dat geldt ook voor de vordering om de vrouw te bevelen dat [minderjarig kind] weer terug wordt geplaatst op haar oude basisschool in [plaats 2] .
4.8.
Onder de gegeven omstandigheden bestaat voldoende aanmelding om aan de vrouw een dwangsom op te leggen zoals vermeld in de beslissing.
4.9.
Gelet op het feit dat partijen ex-echtlieden zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit vonnis met het minderjarige kind van partijen, [minderjarig kind] , terug te verhuizen naar een [plaats 2] , althans naar een woning gelegen tussen [plaats 2] en [plaats 1] ,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.3.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit vonnis ervoor zorg te dragen dat [minderjarig kind] weer naar basisschool [naam] in [plaats 2] gaat,
5.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.