In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een exploitant van een Chinees restaurant, en [gedaagde], de eigenaar van het pand waarin het restaurant is gevestigd. [eiseres] had een procedure aangespannen om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van de kantonrechter te schorsen, dat was uitgesproken op 29 juli 2021. Dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar [eiseres] stelde dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid niet had gemotiveerd, waardoor de voorzieningenrechter de belangen van beide partijen moest afwegen.
De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] het pand sinds 2000 verhuurt aan [eiseres], die door een betalingsachterstand in de problemen was gekomen. Na een eerdere betaling van de achterstand had [gedaagde] een procedure aangespannen voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van [eiseres] bij het behoud van haar restaurant zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] om het pand te ontruimen. [eiseres] had meer dan 20 jaar in het pand een restaurant geëxploiteerd en zou bij een verhuizing haar klantenkring en bedrijfsdebiet verliezen.
De voorzieningenrechter besloot daarom de executie van het vonnis van de kantonrechter te schorsen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep dat [eiseres] had ingesteld. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].