In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van 19 woningen in Bergeijk. Een omwonende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met de vrees voor bodemverontreiniging van haar perceel. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 2.4.1 van de Bouwverordening, dat het bouwen op verontreinigde grond verbiedt, niet is bedoeld ter bescherming van de belangen van omwonenden, maar om de toekomstige bewoners van de woningen te beschermen. De rechtbank concludeert dat de schade door de bouwwerkzaamheden, zoals het overwaaien van verontreinigde grond, niet voldoende reden is om de omgevingsvergunning te vernietigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwarenprocedure zorgvuldig is doorlopen en dat de eisers niet in hun belangen zijn geschaad. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bezwaarschriftencommissie op basis van een correct verslag van de hoorzitting haar advies heeft uitgebracht. De eisers hebben geen bewijs geleverd dat de commissie niet op de hoogte was van alle relevante informatie.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de wetgeving en dat de vrees van eisers voor bodemverontreiniging niet voldoende is om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.H.M. Verhoeven en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.