Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
De beoordeling van het ten laste gelegde
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid
Met betrekking tot het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn vader tegen de fysieke aanval die [slachtoffer] op hem deed en voorts dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Echter, niet is aannemelijk geworden dat die hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt door de vorenbedoelde fysieke aanval van [slachtoffer] op verdachtes vader. Immers, uit het dossier blijkt dat verdachte reeds eerder, namelijk toen hij hoorde dat [slachtoffer] onderweg was naar de woning van zijn vader in paniek raakte en ‘het niet meer wist’. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.
Oplegging van straf.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
poging tot doodslag
legt op de volgende straf
een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
gevangenisstrafvoor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
358 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren