In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging en terugvordering van een WW-uitkering. De eiser had zijn uitkering per 1 oktober 2019 beëindigd gekregen omdat hij niet was verschenen op een afspraak met de adviseur werk van het UWV. Ondanks meerdere oproepen had de eiser geen contact opgenomen met het UWV. Het UWV had vervolgens de uitkering teruggevorderd, wat leidde tot het indienen van een beroep door de eiser.
Tijdens de zitting op 22 juli 2021 en de heropening van het onderzoek op 5 oktober 2021, heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering en de terugvordering niet in stand konden blijven. De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn verzuim om op de afspraak te verschijnen, inmiddels een baan had gevonden en dat de intrekking van de uitkering niet in verhouding stond tot het doel van de Werkloosheidswet. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en herstelde de primaire besluiten, waardoor de terugvordering van de uitkering niet meer aan de orde was.
De rechtbank benadrukte het belang van communicatie met overheidsinstanties en het tijdig reageren op ontvangen brieven. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier E.H.J.M.T. van der Steen, en werd openbaar gemaakt op 5 oktober 2021.