ECLI:NL:RBOBR:2021:5702

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/01/355463 / HA ZA 20-111
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor wateroverlast na zware regenval en zorgplicht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vorderde de vennootschap onder firma Tojapigs Escharen schadevergoeding van het Waterschap Aa en Maas wegens wateroverlast op haar percelen na zware regenval in juni 2016. Tojapigs stelde dat de wateroverlast was veroorzaakt door een geblokkeerde duiker in de A-watergang, waarvoor het Waterschap aansprakelijk was op grond van artikel 6:174 BW. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap niet aansprakelijk was, omdat de geblokkeerde duiker geen gebrek aan de duiker zelf was, maar het gevolg van puin dat door een omwonende was aangebracht. De rechtbank verwierp ook het beroep op verjaring van de vordering, omdat de verjaringstermijn niet was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat het Waterschap zijn zorgplicht niet had verzaakt en dat de wateroverlast niet het gevolg was van een tekortkoming in het onderhoud van de duiker. De vordering van Tojapigs werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/355463 / HA ZA 20-111
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
TOJAPIGS ESCHAREN,
gevestigd te Escharen, gemeente Grave,
eiseres,
advocaat mr. H.J.M. van Dal te 's-Hertogenbosch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Tojapigs en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de bij brief van 23 februari 2021 door Tojapigs toegezonden productie 17
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 februari 2021
  • de nadere conclusie tevens houdende vermeerdering van eis van Tojapigs
  • de antwoordconclusie tevens reactie vermeerdering eis van het Waterschap.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering en het verweer

2.1.
Tojapigs vordert -samengevat en na wijziging van eis- het Waterschap te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.143,00 en € 1.112,00 ter vergoeding van schade aan een tweetal aan Tojapigs toebehorende percelen, € 1.022,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en € 5.990,00 en € 2.035,00 aan kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
2.2.
Zij legt daaraan -kort gezegd- het volgende ten grondslag.
Tojapigs oefent een agrarisch bedrijf uit (akkerbouw en veehouderij) in Beugen. Beugen ligt in het werkgebied van het Waterschap.
Na zware regenval begin juni 2016 is op een drietal percelen van Tojapigs, of delen daarvan, wateroverlast ontstaan. Als gevolg van de wateroverlast is de aardappeloogst en de maïs (deels) verloren gegaan en heeft Tojapigs schade geleden.
Tojapigs stelt dat het Waterschap die schade dient te vergoeden omdat deze is veroorzaakt doordat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Het Waterschap heeft volgens Tojapigs niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen genomen om de wateroverlast, en de daardoor ontstane schade, te voorkomen of te beperken.
Daarnaast is het Waterschap volgens Tojapigs ook aansprakelijk op grond van artikel 6:174 lid 2 BW, omdat de duiker in de A-watergang ter hoogte van [adres] niet goed functioneerde.
2.3.
Het Waterschap voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling nader ingegaan.

3.De beoordeling

Vooraf

3.1.
In de dagvaarding vermeldt Tojapigs drie schadepercelen. De vordering ziet alleen op de percelen I en III. Ter zake van perceel II wordt geen schadevergoeding gevorderd, zodat op het gestelde ten aanzien van dat perceel niet inhoudelijk hoeft te worden ingegaan.
3.2.
Het geschil spitst zich, in ieder geval voor wat betreft perceel I, toe op de duiker in de A-watergang waarop de percelen van Tojapigs afwateren, welke duiker zich bevindt ter hoogte van de woning van de familie [A] aan [adres] (daarom hierna de [naam duiker A] genoemd). In maart 2016 is er ook sprake geweest van wateroverlast op de percelen van Tojapigs en het naburige perceel van [B] . Dit hield verband met de lozing van water door bronneringswerkzaamheden voor de plaatsing van een brug. Toen is geconstateerd dat de [naam duiker A] onvoldoende water door liet. Het Waterschap heeft de blokkade van de [naam duiker A] op 7 juli 2016 opgeheven.
Perceel I
3.3.
Tojapigs stelt dat de wateroverlast en de daardoor ontstane schade op perceel I is veroorzaakt doordat de [naam duiker A] geblokkeerd was, en de hevige regenval in juni 2016 niet die wateroverlast en schade zou hebben veroorzaakt als het Waterschap tijdig, dat wil zeggen zo spoedig mogelijk na ontdekking daarvan in maart 2016, de blokkade van de [naam duiker A] had opgeheven. Door de blokkade kon, zo stelt Tojapigs, het water na de hevige neerslag niet afgevoerd worden en is het perceel geïnundeerd. Volgens Tojapigs is het onzorgvuldig van het Waterschap dat hij, nadat de blokkade van de duiker in maart 2016 wateroverlast op het perceel van Tojapigs en het belendende perceel (van [B] ) had veroorzaakt, die blokkade niet tijdig heeft opgeheven. Bovendien is, aldus Tojapigs, de blokkade ontstaan in 1987, en voldoet de duiker dus al meer dan 30 jaar niet aan de daaraan te stellen eisen. Op grond daarvan concludeert Tojapigs dat het Waterschap niet aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan.
Daarnaast is het Waterschap volgens Tojapigs ook aansprakelijk op grond van artikel 6:174 lid 2 BW, omdat de [naam duiker A] niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld.
3.4.
Het Waterschap betwist dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat sprake is van opstalaansprakelijkheid. Daarvoor voert hij, kort gezegd, het volgende aan.
Omdat er tot maart 2016 geen klachten waren over het functioneren van de [naam duiker A] en de oorzaak van de overlast in maart 2016 was gelegen in de bronbemaling, was er, zo stelt het Waterschap, geen reden om direct maatregelen te nemen met betrekking tot de verminderde doorstroming van de duiker. Het watersysteem voldeed, zo volgt uit de NBW-toets 2014, aan de geldende NBW-normen en het Waterschap betwist dat hij niet aan zijn onderhoudsverplichtingen heeft voldaan. Bij normaal onderhoud wordt door middel van visuele inspectie gecontroleerd op belemmeringen en de blokkade van de duiker was niet zichtbaar terwijl er ook nimmer klachten waren over de duiker. Groot onderhoud ziet op het in stand houden/brengen van het profiel van de watergangen en de A-watergang waarin de [naam duiker A] zich bevindt voldeed aan het profiel. Voor het onderhoud aan de duiker zelf is niet het Waterschap verantwoordelijk maar de aanliggende eigenaar.
In het kader van een onderzoek naar de eventuele statuswijziging van de A-watergang waarin de [naam duiker A] zich bevindt bleek in juni 2016 uit contact met de bewoner van [adres] wat de oorzaak was van de blokkade van de duiker: in 1987 was de inrit naar de woning verlengd maar was verzuimd ook de buis van de duiker te verlengen waardoor er puin en zand voor de opening van de duiker terecht gekomen was. In afwachting van een lopend onderzoek naar de eventuele statuswijziging van de watergang heeft het Waterschap niet direct maatregelen genomen met betrekking tot de blokkade omdat bij een statuswijziging wellicht zou worden overgegaan tot verwijdering van de duiker.
Daarnaast doet het Waterschap een beroep op verjaring, stelt hij dat causaal verband tussen de gestelde normschending en de gestelde schade ontbreekt en betwist hij de hoogte van die schade.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat er van aansprakelijkheid van het Waterschap voor de schade aan perceel I geen sprake is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Beroep op verjaring
3.6.
Het meest verstrekkende verweer is het beroep op verjaring van de vordering voor zover deze is gebaseerd op artikel 6:174 BW. Volgens het Waterschap is er sprake van verjaring als het schadeveroorzakend feit zou bestaan in de gevolgen van de gestelde gebrekkigheid van de duiker. Dat beroep wordt verworpen.
Voor zover de vordering van Tojapigs is gebaseerd op artikel 6:174 BW geldt dat de aanvang van de verjaringstermijn niet wordt bepaald door het moment waarop puin in de duiker is gestort, zoals het Waterschap heeft gesteld. Er is voor wat betreft de duiker sprake van een voortdurende toestand en daarom is er wat de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW betreft geen reden om een gedraging – in dit geval het blokkeren van de duiker met puin en stenen – aan te merken als schadeveroorzakende gebeurtenis waardoor de verjaringstermijn van twintig jaren gaat lopen. (Vergelijk HR 22 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:412) . Gegeven het bestaan van een voortdurende toestand en het bepaalde in artikel 3:310 BW is er van verjaring geen sprake.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW
3.7.
Tojapigs stelt zich op het standpunt dat de A-watergang met de zich daarin bevindende [naam duiker A] een waterstaatswerk is en deze samen één opstal vormen in de zin van artikel 6:174 BW. Als bezitter van dat waterstaatswerk is het Waterschap volgens Tojapigs aansprakelijk voor de schade aan perceel I, omdat de duiker niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3.8.
De rechtbank is met het Waterschap van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 1.1. van de Waterwet de A-watergang en de duiker twee aparte waterstaatswerken zijn en de watergang zelf op grond van het bepaalde in artikel 6:174 lid 4 BW niet kwalificeert als een opstal. De duiker zelf is wel een opstal als bedoeld in dat artikel.
Van aansprakelijkheid van het Waterschap op grond van dat artikel is echter geen sprake.
3.8.1.
Op grond van artikel 6:174 BW is het Waterschap aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een gebrek aan de duiker. Van een gebrek is sprake indien de duiker naar objectieve maatstaven gemeten niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken. Of dit het geval is hangt volgens vaste jurisprudentie af van het antwoord op de vraag of de duiker, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans is op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te verlangen zijn. In dat kader komt onder meer betekenis toe aan de beleidsvrijheid die het Waterschap heeft en de haar ter beschikking staande financiële middelen (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (
Wilnis)).
3.8.2.
Niet in geschil is dat de doorstroming van de duiker is beperkt door de werkzaamheden ter uitbreiding van de oprit door de bewoner van [adres] (in 1987) waarbij stenen en puin voor de duiker terecht zijn gekomen. Dat kan echter niet worden aangemerkt als een gebrek van de opstal zelf in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. Dat het water niet door de duiker kon stromen, komt niet door bijvoorbeeld een onvoldoende diameter of door een onvoldoende stevigheid en daardoor een instorting van de duiker. Het water kon niet goed door de duiker stromen omdat er puin en stenen voor de opening waren aangebracht. Dat puin en die stenen behoren niet tot de duiker en vormen geen bestanddeel van de duiker in de zin van artikel 3:4 BW. Anders dan Tojapigs lijkt te veronderstellen is het feit dat de duiker bij de uitbreiding van de oprit door de bewoner van [adres] niet is verlengd, geen gebrek aan de op dat moment reeds aanwezig duiker. Dat het water niet weg kon stromen, is dus geen gevolg van enige eigenschap van de opstal (de duiker) zelf. Reeds om deze reden is in dit geval geen sprake van opstalaansprakelijkheid van het Waterschap.
De zorgplicht
3.9.
Tojapigs heeft voorts aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het Waterschap onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld heeft door na de wateroverlast in maart 2016 de blokkade in de duiker niet (direct) op te heffen dan wel door het verzaken van zijn onderhoudsplicht aangezien de duiker al sinds 1987 is geblokkeerd en deze dus al langere tijd niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank is van oordeel dat van onzorgvuldig, en daarmee onrechtmatig, handelen door het Waterschap geen sprake is. Daarvoor is het volgende van belang.
3.10.
Op het Waterschap rust een zorgplicht voor het watersysteem in zijn werkgebied. Hij dient uit hoofde daarvan onder meer overstromingen en wateroverlast te voorkomen.
Of, wanneer en hoe het Waterschap, in zijn hoedanigheid van beheerder van het watersysteem, actie moet ondernemen is afhankelijk van een groot aantal verschillende factoren. Voor het antwoord op de vraag of het Waterschap is tekortgeschoten in zijn zorgplicht is in deze zaak beslissend of hij al dan niet tijdig en voldoende actie heeft ondernomen nadat de blokkade was vastgesteld en of hij al dan niet minder aan onderhoud en controle heeft gedaan, dan in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht.
3.10.1.
Vast staat dat in maart 2016, ten tijde van bronbemaling in het gebied, is opgemerkt dat de duiker geblokkeerd was: de duiker liet onvoldoende water door en doorspuiten leverde niet het beoogde resultaat op. Het Waterschap heeft de blokkade begin juli 2016 opgeheven nadat hem, zoals hij stelt, in juni 2016 bekend was geworden wat de oorzaak van de blokkade was: de duiker was niet verlengd toen de aanliggende bewoner (in 1987) de inrit naar de woning verlengde en bij die werkzaamheden waren puin en stenen voor de duiker terecht gekomen.
Dat, zoals door Tojapigs is aangevoerd, uit de verklaringen van een medewerker van het Waterschap (de heer [C] ) tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het Waterschap al in maart 2016 ook bekend was met de oorzaak van de blokkade, volgt de rechtbank niet. Dat er houten balken zichtbaar zijn en er geen opening in de duiker zichtbaar is op foto 18 (bij productie 2 bij dagvaarding) die aan de heer [C] is voorgehouden, rechtvaardigt niet de conclusie dat de oorzaak van de blokkade bekend was. Dat volgt ook uit de verklaring van de heer [D] (van het Waterschap) die op de mondelinge behandeling heeft verklaard (kort gezegd) dat er tijdens het doorspuiten van de duiker (in maart 2016) op iets gestuit werd maar niet bekend was wat dat was. Het puin en de stenen die de duiker zouden blokkeren zijn op foto 18 niet zichtbaar.
De rechtbank neemt daarom aan dat het Waterschap zoals gesteld, pas in juni 2016 op de hoogte was van de oorzaak van de blokkade, te weten de verlenging van de inrit zonder de buis van de duiker te verlengen, waarbij de opening van de duiker werd geblokkeerd met puin en stenen.
3.10.2.
Het Waterschap heeft gemotiveerd gesteld dat het watersysteem in het gebied theoretisch voldoet aan de geldende NBW-normen, die de zorgplicht voor een Waterschap inkaderen. Die norm houdt voor perceel I in dat het perceel statistisch gezien niet meer dan eenmaal per 25 jaar mag inunderen vanuit het oppervlaktewater. Dat het watersysteem aan deze norm voldeed is door Tojapigs niet (voldoende gemotiveerd) weersproken en in de praktijk is ook niet gebleken. Tussen partijen staat vast dat, hoewel de verlenging van de inrit ter plaatse van de duiker al in 1987 heeft plaatsgevonden en de situatie in 2016 dus al bijna 30 jaar bestond, er (vóór maart 2016) nimmer klachten zijn geweest over het functioneren van de duiker. Bovendien staat vast dat de wateroverlast die in maart 2016 heeft plaatsgevonden, geen verband hield met neerslag maar met bronbemaling.
Ook is door Tojapigs niet betwist dat er in de periode van eind mei tot en met eind juni 2016 in het beheersgebied (extreem) veel neerslag is gevallen, met een herhalingstijd van eens in de 100 of zelfs 1000 jaar. Een situatie die de stelselcapaciteit van de
A-watergang waarin de duiker zich bevindt in ruime mate oversteeg. Van een voor het systeem geldende norm die in een dergelijke extreme situatie wateroverlast moet voorkomen is geen sprake.
3.10.3.
Tojapigs heeft haar stelling dat het Waterschap tekort geschoten is in zijn onderhoudsplicht, gelet op het door het Waterschap gevoerde verweer, onvoldoende onderbouwd.
Het door het Waterschap uit te voeren onderhoud hoefde niet te zien op het voorkomen van wateroverlast in een extreme situatie als hiervoor genoemd en waarop het systeem niet berekend hoefde te zijn. Daarom is het feit dat de blokkade gedurende bijna 30 jaar niet met onderhoud is verholpen, in het licht van de wateroverlast in juni 2016, niet als onzorgvuldig jegens Tojapigs te kwalificeren.
Tojapigs heeft niet weersproken dat onder het normale onderhoud enkel valt het verwijderen van begroeiing en afval voor zover dit bij visuele inspectie is waar te nemen en dit het functioneren van de watergang belemmert. Dat de blokkade bij visuele inspectie waarneembaar was is niet althans onvoldoende onderbouwd gesteld noch gebleken terwijl, als hiervoor overwogen, er vóór maart 2016 nooit klachten zijn geweest over het functioneren van de duiker. Groot onderhoud ziet, zoals Tojapigs evenmin heeft weersproken, op het op profiel brengen/houden van de A-watergang. Dat de watergang niet op profiel was, is ook niet gesteld of gebleken.
Uit het feit dat bij het door het Waterschap uitgevoerde (normale en groot) onderhoud niet eerder is geconstateerd dat de duiker geen of onvoldoende water doorliet, volgt dan ook niet dat het Waterschap niet aan zijn zorgplicht op dit punt heeft voldaan.
3.10.4.
Dat het Waterschap pas begin juli 2016, en niet direct nadat de blokkade in maart was geconstateerd, maatregelen heeft genomen om de blokkade van de duiker op te heffen is naar het oordeel van de rechtbank evenmin onzorgvuldig. De wateroverlast in maart 2016 hield immers verband met een (eenmalige) bronbemaling, niet met (overvloedige) neerslag. Gesteld noch gebleken is dat de watergang met de duiker berekend dienden te zijn op het afvoeren van de hoeveelheid water die als gevolg van de bronbemaling werd aangevoerd, terwijl -als hiervoor overwogen- vast staat dat aan de toepasselijke normen werd voldaan. Het Waterschap heeft die wateroverlast door de bronbemaling in maart 2016 adequaat aangepakt door de afvoerslangen te verplaatsen waardoor het water sneller en beter afstroomde. Er was, gelet op de wijze waarop het afwateringssysteem met de [naam duiker A] tot op dat moment had gefunctioneerd en de zeer kleine kans op extreme neerslag, voor omliggende percelen maar een zeer beperkt risico van overstroming. Gelet op die bijzondere oorzaak van de wateroverlast in maart 2016 en de hiervoor genoemde overige omstandigheden was er geen reden voor het direct nemen van maatregelen tegen de geconstateerde blokkade.
Uit het feit dat het Waterschap, nadat de oorzaak van de blokkade in juni 2016 bekend geworden was, de duiker kort daarna, begin juli 2016, heeft opgegraven en verlengd zodat de blokkade is opgeheven volgt ook niet dat het Waterschap van mening was dat acuut ingrijpen noodzakelijk was. De reden daarvoor was immers niet dat ter plaatse niet aan de geldende normen qua doorstroming/waterafvoer werd voldaan maar dat er sprake was van blokkade die bij een duiker niet aanwezig behoort te zijn. Dat het Waterschap van mening was dat sprake was van een situatie die acuut actie vereiste met het oog op een risico van wateroverlast, kan daaruit niet worden afgeleid.
Voor zover het Waterschap het opheffen van de blokkade heeft uitgesteld in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar een eventuele statuswijziging van de A-watergang waarin de duiker zich bevindt, geldt ook dat hij daarmee niet zijn zorgplicht heeft geschonden. Er was, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, als overwogen geen reden om direct maatregelen te nemen.
Perceel III
3.11.
Onder verwijzing naar een rapport van de Bakelse Stroom (prod. 2 bij dagvaarding) stelt Tojapigs dat de wateroverlast in juni 2016 en de daardoor ontstane schade op perceel III is veroorzaakt doordat het afwateringssysteem (richting de Oeffeltse Raam) niet op orde was en het Waterschap tekortgeschoten is in zijn onderhoudsverplichting. Volgens Tojapigs vormde een stuk gaas in de watergang een obstructie en was er sprake van wortelgroei in een duiker (1100054) in een A-watergang nabij perceel III.
Tojapigs stelt dat het Waterschap ook aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 lid 2 BW, omdat de genoemde duiker door de wortelgroei gebrekkig was.
3.12.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat het watersysteem op orde was, aan de geldende normen voldeed en dat de duiker onder normale omstandigheden afdoende functioneerde. Hij betwist dat hij tekort is geschoten in zijn onderhoudsverplichting. Hij verwijst daarvoor naar de NBW-toets 2014 waaruit volgt dat het watersysteem rondom perceel III voldoet aan de geldende normen. Het Waterschap wijst er daarbij op dat uit het feit dat de watergangen begin juni nagenoeg vol stonden niet afgeleid kan worden dat het watersysteem niet op orde was omdat er sprake was van een neerslagsituatie die de stelselcapaciteit van de A-watergang in ruime mate oversteeg. Ook uit het feit dat het Waterschap ten tijde van de overlast een aantal duikers heeft verwijderd zodat het overtollige water sneller afgevoerd kon worden, volgt niet het watersysteem niet op orde was.
Dat sprake was van een stuk gaas in de watergang dat een obstructie vormde wordt door het Waterschap betwist en ten aanzien van de gestelde wortelgroei in duiker 1100054 stelt hij dat de wortelgroei bij visuele inspectie niet waarneembaar was, zodat geen sprake is van een tekortkoming in de onderhoudsplicht. Gewoon onderhoud ziet, zo stelt het Waterschap, immers op bij visuele inspectie waar te nemen belemmeringen.
Van opstalaansprakelijkheid is volgens het Waterschap geen sprake omdat wortelgroei in de duiker niet kan worden aangemerkt als een gebrek aan de duiker.
3.13.
Tojapigs is niet ingegaan op het uitvoerige en gemotiveerde verweer van het Waterschap en heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling enkel haar stellingen in de dagvaarding gehandhaafd. De reactie op het verweer zoals opgenomen in de dagvaarding ziet niet, of in ieder geval onvoldoende, op het door het Waterschap bij antwoord gevoerde verweer. Indien Tojapigs het niet eens was geweest met het gemotiveerde verweer van het Waterschap, dat er op neer komt dat de aan het Waterschap gemaakte verwijten onterecht zijn zodat het Waterschap niet aansprakelijk is voor de door Tojapigs gestelde schade, dan had het op haar weg gelegen daar een gemotiveerde reactie op te geven. Dat heeft Tojapigs niet gedaan. Dat maakt dat Tojapigs haar stelling dat het watersysteem niet op orde was en het Waterschap tekort geschoten is in zijn onderhoudsverplichting, gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende (nader) heeft onderbouwd en het verweer van het Waterschap niet heeft weerlegd. Dat geldt eveneens voor hetgeen Tojapigs heeft gesteld en het Waterschap gemotiveerd heeft weersproken ten aanzien van de opstalaansprakelijkheid. Hetgeen het Waterschap tot haar, onweersproken, verweer heeft aangevoerd leidt tot de slotsom dat er geen grond is om het Waterschap aansprakelijk te houden voor de door schade die Tojapigs stelt te hebben geleden.
3.14.
Nu het Waterschap niet aansprakelijk is voor de schade op perceel III zal de vordering tot vergoeding van schade samenhangend met perceel III worden afgewezen.
Conclusie
3.15.
Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat van aansprakelijkheid van het Waterschap geen sprake is en dat de vordering wordt afgewezen. Het overigens nog door partijen aangevoerde behoeft daarom geen bespreking meer.
3.16.
Tojapigs zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.802,50(2,5 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 3.844,50
De beslissing
De rechtbank
3.17.
wijst de vorderingen af,
3.18.
veroordeelt Tojapigs in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 3.844,50 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.19.
veroordeelt Tojapigs in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tojapigs niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.20.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.