ECLI:NL:RBOBR:2021:5705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/01/372509 / HA ZA 21-458
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en overbedelingsvordering in ouderlijke boedelverdeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een incidentele vordering in het kader van een erfkwestie tussen twee broers en zussen, [eiseres] en [gedaagde]. De procedure is gestart door [eiseres], die vordert dat haar erfdeel uit de nalatenschap van hun overleden vader, erflater, wordt vastgesteld op € 119.984,19. De zaak is complex door de ouderlijke boedelverdeling die van toepassing is, en de betrokkenheid van de erfgenamen van de overleden moeder, erflaatster. De rechtbank heeft op 3 november 2021 vonnis gewezen in het incident, waarin de bevoegdheid van de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres], ondanks de argumenten van [gedaagde] dat de zaak naar de kantonrechter verwezen zou moeten worden. De rechtbank stelde vast dat de wet geen specifieke bevoegde rechter voorschrijft voor de legitieme portie en dat de rechtbank derhalve bevoegd is. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal voortgezet worden met een mondelinge behandeling op 17 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rolnummer: C/01/372509 / HA ZA 21-458
Vonnis in incident van 3 november 2021
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. E.J.H. Reitsma te Vught.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 30 juni 2021 met (16) producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende preliminaire verweren met (5) producties;
- de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn zus en broer van elkaar. Met nog vijf broers/zussen zijn zij de kinderen van wijlen [erflater] (hierna: erflater) en wijlen [erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflater en erflaatster waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Erflater is overleden op [overlijdensdatum 1] 2004. Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament, verleden op 27 juni 1979 en opgesteld onder oud recht met een ouderlijke boedelverdeling.
2.3.
[eiseres] is in 2007 een procedure gestart tegen erflaatster, om antwoord te krijgen op haar vragen, als ook een boedelbeschrijving en afgifte te verkrijgen van stukken die nodig waren om haar vordering uit/in de nalatenschap van erflater vast te stellen. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat erflaatster diverse bescheiden zou bezorgen aan (de advocaat van) [eiseres] om deze te kunnen raadplegen. De afspraken tussen erflaatster en [eiseres] zijn opgenomen in een proces-verbaal van 15 mei 2007.
2.4.
Met de ontvangen stukken heeft [eiseres] een boedelbeschrijving opgemaakt en haar erfdeel vastgesteld op € 119.984,19. [eiseres] heeft de boedelbeschrijving aan erflaatster voorgelegd. Erflaatster heeft de boedelbeschrijving niet geaccordeerd.
2.5.
Erflaatster is overleden op [overlijdensdatum 2] 2020. Uit haar testament blijkt dat ze [eiseres] heeft onterfd. [gedaagde] is benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder.

3.De vordering en het verweer

in de hoofdzaak:

3.1.
[eiseres] vordert te verklaren voor recht dat het aan haar toekomende erfdeel uit de nalatenschap van erflater € 119.984,19 bedraagt, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en [gedaagde] , zowel in zijn hoedanigheid van executeur als in persoon, te veroordelen tot betaling van dit bedrag. Daarnaast vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen, zowel in zijn hoedanigheid van executeur als in persoon, om de hoogte van de legitieme portie van [eiseres] te berekenen, aan haar kenbaar te maken en uit te betalen. [eiseres] vordert tot slot ook rente en kosten zoals omschreven in de dagvaarding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
in het incident:
3.3.
[gedaagde] vordert ten aanzien van de overbedelingsvordering van [eiseres] op erflaatster dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard met verwijzing van [eiseres] naar de artikel 4:15 BW procedure bij de kantonrechter, dan wel [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren zolang niet alle erfgenamen in het geding zijn opgeroepen. Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde legitieme portie vordert [gedaagde] dat [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard zolang niet alle erfgenamen voor die vordering in het geding zijn opgeroepen. Tot slot vordert [gedaagde] veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.4.
[eiseres] voert verweer. Volgens [eiseres] is haar vordering uit hoofde van de nalatenschap van erflater al vastgesteld in 2007 en opeisbaar geworden door het overlijden van erflaatster. [eiseres] wenst enkel uitbetaling van haar vordering. Hetzelfde geldt voor haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster. De zaak hoeft niet (per se) te worden verwezen naar de kantonrechter, omdat de rechtbank (ook of juist) beslissingsbevoegd is, aldus [eiseres] . [eiseres] heeft alleen [gedaagde] in rechte betrokken, omdat hij executeur is en dus als enige bevoegd om de nalatenschap te vertegenwoordigen op grond van artikel 4:145 BW. [eiseres] ziet daarom niet in dat zij alle erfgenamen in de procedure had moeten betrekken. Indien de rechtbank dit anders ziet, verzoekt [eiseres] om haar een termijn te stellen waarbinnen zij hen alsnog kan oproepen.
3.5.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident:

ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster
4.1.
Wat betreft de aanspraak van [eiseres] tot berekening en betaling van haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster, wijst de rechtbank erop dat de wet geen bevoegde rechter voorschrijft (Boek 4, afdeling 3, artikelen 79 tot en met 92 BW). Op grond van artikel 93 aanhef en onder d Rv worden door de kantonrechter behandeld en beslist: zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt. Aangezien de wet ten aanzien van het geldend maken van een legitieme portie niets bepaalt over de bevoegdheid van de kantonrechter, is de rechtbank bevoegd.
De rechtbank tekent hier nog bij aan dat artikel 4:78 lid 2 BW weliswaar een bevoegdheid schept voor de kantonrechter, maar dat betreft het onder ede bevestigen van de deugdelijkheid van een boedelbeschrijving en dus niet, zoals in het onderhavige geval, ten aanzien van de vaststelling van de (omvang van de) legitieme portie.
ten aanzien van de nalatenschap van erflater
4.2.
Waar het gaat om de vordering van [eiseres] uit de nalatenschap van erflater heeft [gedaagde] zich beroepen op artikel 4:15 BW. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat, voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter wordt vastgesteld. Anders gezegd, wanneer de erfgenamen, al dan niet aan de hand van een opgemaakte boedelbeschrijving, niet tot overeenstemming kunnen komen over de hoogte van de vorderingen van de kinderen, dan kan deze door de kantonrechter worden vastgesteld op verzoek van de meest gerede partij.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de omvang van de legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster afhankelijk is van de vaststelling van de vorderingen uit de nalatenschap van erflater. Reeds om die reden, dat wil zeggen in het kader van de goede procesorde, acht de rechtbank zich bevoegd om ook kennis te nemen van het geschil waar het gaat om de overbedelingsvordering van [eiseres] .
Daar komt bij dat artikel 4:15 BW niet van toepassing is op een verdeling die tot stand is gekomen door een ouderlijke boedelverdeling ex artikel 4:1176 BW (oud), zoals in het testament van erflater is opgenomen. De verdeling van de nalatenschap van erflater was definitief op het moment dat hij kwam te overlijden. Uit artikel 4:227 BW volgt dat op de verdeling van een nalatenschap de voorschriften uit het algemene recht van toepassing zijn, oftewel titel 3.7 BW, en de artikelen 677 tot en met 680 Rv, en daaruit volgt dat de rechtbank bevoegd is.
Dat erflater is overleden op [overlijdensdatum 1] 2004 en zijn nalatenschap dus is opengevallen
nade inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003, doet hieraan niets af. Een ouderlijke boedelverdeling behoudt onverkort een eigen juridische status en wordt dus niet geconverteerd in een wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:15 jo. 4:13 BW.
kortom
4.4.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd om van het geschil tussen partijen in de hoofdzaak kennis te nemen. De vorderingen van [gedaagde] in het incident zullen dan ook worden afgewezen.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in het incident tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
in de hoofdzaak:
4.6.
De rechtbank ziet thans geen reden om de overige erfgenaam in de procedure te laten oproepen. Weliswaar heeft in ieder geval één van de zeven erfgenamen de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard, maar [gedaagde] heeft in zijn hoedanigheid van executeur verklaard dat de nalatenschap hem ruimschoots toereikend voorkomt. De rechtbank gaat hier dan ook voorshands van uit.
4.7.
De procedure zal worden voortgezet zoals in de beslissing is vermeld.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank,
in het incident:
5.1.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
5.3.
verklaart zich bevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 17 november 2021voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling:
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.