In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een incidentele vordering in het kader van een erfkwestie tussen twee broers en zussen, [eiseres] en [gedaagde]. De procedure is gestart door [eiseres], die vordert dat haar erfdeel uit de nalatenschap van hun overleden vader, erflater, wordt vastgesteld op € 119.984,19. De zaak is complex door de ouderlijke boedelverdeling die van toepassing is, en de betrokkenheid van de erfgenamen van de overleden moeder, erflaatster. De rechtbank heeft op 3 november 2021 vonnis gewezen in het incident, waarin de bevoegdheid van de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres], ondanks de argumenten van [gedaagde] dat de zaak naar de kantonrechter verwezen zou moeten worden. De rechtbank stelde vast dat de wet geen specifieke bevoegde rechter voorschrijft voor de legitieme portie en dat de rechtbank derhalve bevoegd is. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal voortgezet worden met een mondelinge behandeling op 17 november 2021.