ECLI:NL:RBOBR:2021:5775

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
375306 / KG ZA 21-601
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over executie van een verstekvonnis en ontruiming van een woning met belangenafweging in het voordeel van de geëxecuteerde

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, die een woning huren van UCP, de schorsing van de executie van een verstekvonnis dat op 30 september 2021 door de kantonrechter is uitgesproken. Dit vonnis verleende UCP toestemming om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen, omdat eisers zouden zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen. Eisers stellen dat de betekening van de dagvaarding niet rechtsgeldig was, omdat zij expliciet hun woonplaats hadden gekozen aan het kantooradres van hun advocaat, en dat UCP deze keuze had stilzwijgend aanvaard. De advocaat van eisers had dit ook schriftelijk bevestigd aan UCP. De deurwaarder heeft echter de dagvaarding betekend op het woonadres van eisers, wat volgens hen onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende grond is om de executie van het verstekvonnis te schorsen. De belangenafweging valt in het voordeel van eisers, omdat zij dreigen hun woning te verliezen en geen alternatief hebben. De voorzieningenrechter oordeelt dat UCP niet voldoende heeft aangetoond dat de betekening op het woonadres van eisers rechtsgeldig was, en dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan die van UCP. De vordering van eisers om de executie te schorsen is toegewezen, met de voorwaarde dat zij voor 1 november 2021 de verzetdagvaarding indienen. UCP wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 1.450,09, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/375306 / KG ZA 21-601
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.W. van der Heijden te Vught,
tegen
de coöperatie
UCP VI COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. B.T. Tonino en A.D. de Jonge te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] en UCP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 oktober 2021 met 7 producties
  • de akte producties van [eisers] met productie 8 tot en met 10
  • de akte overlegging producties van UCP met 2 producties
  • de mondelinge behandeling via Skype op 20 oktober 2021
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Heijden
  • de pleitaantekeningen van mr. Tonino en mr. De Jonge.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben vanaf 1 maart 2021 een woning gehuurd van UCP aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde).
2.2.
Bij brief van haar advocaat van 13 september 2021 heeft UCP aan [eisers] bericht dat zij voornemens is een gerechtelijke procedure te starten bij de kantonrechter waarin zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal vorderen in verband met door [eisers] veroorzaakte overlast. Daarbij heeft UCP aan [eisers] het voorstel gedaan dat zij vrijwillig instemmen met huurbeëindiging en ontruiming per 1 oktober 2021.
2.3.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van UCP geantwoord dat [eisers] niet ingaan op het voorstel ter zake de vrijwillige huurbeëindiging en ontruiming. Daarnaast schrijft de advocaat van [eisers] in de e-mail het volgende:
“voor het uitbrengen van de dagvaarding kiezen mijn cliënten overigens uitdrukkelijk en uitsluitend woonplaats (voor zover noodzakelijk in de zin van artikel 1:15 BW) aan mijn kantooradres (Helvoirtseweg 1, 5261 CA te Vught).”
2.4.
Op 17 september 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van UCP de dagvaarding ter inleiding van de aangekondigde procedure bij de kantonrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van contractuele boetes aan [eisers] betekend door achterlating in een gesloten envelop op het woonadres van [eisers] .
2.5.
[eisers] zijn niet verschenen ter zitting bij de kantonrechter op 30 september 2021.
2.6.
De kantonrechter heeft verstek verleend tegen [eisers] en heeft de vorderingen van UCP bij vonnis van 30 september 2021 toegewezen.
2.7.
Het vonnis is op 1 oktober 2021 aan [eisers] betekend met onder meer het bevel om het gehuurde binnen drie dagen te ontruimen.
2.8.
Het gehuurde is nog niet ontruimd. De gedwongen ontruiming staat inmiddels gepland op 28 oktober 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat – om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de executie van het verstekvonnis van 30 september 2021 te schorsen totdat op het onderhavige geschil in kort geding zal zijn beslist;
de executie van het verstekvonnis van 30 september 2021 te schorsen totdat in de bodemprocedure in verzet uitspraak is gedaan, althans UCP te verbieden het verstekvonnis voor die tijd ten uitvoer te leggen op straffe van een dwangsom van € 25.000,000 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 250.000,00;
UCP te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Het verstekvonnis van 30 september 2021 berust op een kennelijke misslag.
Ten eerste omdat de door UCP uitgebrachte dagvaarding nietig is. Daarin is namelijk opzettelijk een verkeerde woonplaats van [eisers] opgenomen. [eisers] hadden uitdrukkelijk en uitsluitend woonplaats gekozen aan het kantooradres van hun advocaat. UCP heeft die woonplaatskeuze stilzwijgend aanvaard.
Ten tweede omdat UCP bedrog heeft gepleegd. Zelfs als UCP formeel mocht betekenen aan het woonadres van [eisers] dan had zij gelet op de woonplaatskeuze ook op het kantooradres van hun advocaat over de dagvaarding moeten berichten.
Ten derde omdat UCP onrechtmatig heeft gehandeld. UCP maakt inbreuk op het recht van [eisers] op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM. UCP heeft ook in strijd gehandeld met artikel 21 Rv door de e-mail met de woonplaatskeuze niet te overleggen.
Daarnaast geldt dat een belangenafweging in het voordeel van [eisers] dient uit te vallen. Zij dreigen op korte termijn hun woonruimte kwijt te raken en hebben geen alternatief.
UCP dient te worden veroordeel in de daadwerkelijk door [eisers] gemaakte proceskosten. UCP maakt namelijk misbruik van procesrecht althans handelt onrechtmatig door in dit kort geding verweer te voeren gelet op de kennelijke ongegrondheid daarvan.
3.3.
UCP voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
De dagvaarding is door UCP rechtsgeldig betekend aan het woonadres van [eisers] . Dat is ook de gekozen woonplaats volgens de huurovereenkomst. [eisers] hebben niet rechtsgeldig een andere woonplaats gekozen. Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 1:15 BW. Er is namelijk geen overeenstemming tussen partijen over de gekozen woonplaats en [eisers] hebben ook geen redelijk belang bij de gekozen woonplaats.
Als al aan de vereiste van artikel 1:15 BW is voldaan, dan is geen sprake van een exclusieve woonplaatskeuze.
[eisers] hebben niet gesteld dat zij door de beweerdelijk onjuiste betekening in hun belangen zijn geschaad. Gesteld noch gebleken is dat de dagvaarding hen niet of niet tijdig heeft bereikt. Het verstekvonnis is aan hetzelfde woonadres betekend en is in elk geval door [eisers] ontvangen.
Een belangenafweging dient in het voordeel van UCP uit te vallen. UCP heeft kosten gemaakt voor de geplande ontruiming. Daarnaast is sprake van een onhoudbare situatie. [eisers] veroorzaakt ernstige overlast voor omwonenden. Een aantal van hen heeft al aangekondigd de huurovereenkomst op te zullen zeggen en UCP aansprakelijk te stellen voor de schade.
Omdat [eisers] nog geen verzetprocedure aanhangig hebben gemaakt leidt toewijzing van de vordering onder B. tot rechtsonzekerheid.
Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen grond. Als een dwangsom wordt opgelegd dient deze te worden verlaagd.
Voor een veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten bestaat geen grond. Van misbruik van procesrecht is geen sprake.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de executie van het verstekvonnis van de kantonrechter van 30 september 2021. [eisers] vorderen schorsing van die executie. Daarbij hebben zij evident een spoedeisend belang. Indien de executie niet geschorst wordt zal op 28 oktober 2021 een gedrongen ontruiming van de door hen gehuurde woning plaatsvinden.
4.2.
Bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om de executie te schorsen, dient de maatstaf te worden toegepast zoals die door de Hoge Raad is vastgesteld in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Van belang daarbij is dat het hier gaat om een vonnis waartegen nog een rechtsmiddel open staat (verzet) en dat de kantonrechter de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis niet heeft gemotiveerd. Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat er in dat geval door de voorzieningenrechter een belangenafweging moet worden gemaakt in het kader van de beoordeling van het executiegeschil.
4.3.
Die belangenafweging valt in het voordeel van [eisers] uit. Het belang van [eisers] om de uitkomst van een verzetprocedure af te kunnen wachten weegt zwaarder dan het belang van UCP om de executie in afwachting van die uitkomst te kunnen voortzetten. Daarbij weegt met name zwaar dat UCP de inleidende dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis van de kantonrechter van 30 september 2021, uitsluitend heeft betekend in een gesloten envelop aan het woonadres van [eisers] . Dit terwijl de advocaat van [eisers] , mr. Van der Heijden, een dag eerder op 16 september 2021 expliciet aan de advocaat van UCP had bericht dat [eisers] voor het uitbrengen van de dagvaarding uitdrukkelijk en uitsluitend woonplaats kiezen aan zijn kantooradres. Ook als UCP in weerwil van die woonplaatskeuze formeel gezien kon volstaan met betekening aan het woonadres van [eisers] omdat die wijze van betekening in overeenstemming is met de eisen die de wet daaraan stelt, geldt dat UCP in dat geval onder de gegeven omstandigheden ten minste aan de advocaat van [eisers] mededeling had moeten doen van het feit dat in afwijking van de uitdrukkelijke woonplaatskeuze van [eisers] de dagvaarding was betekend aan het woonadres van [eisers] . Dat heeft UCP niet gedaan.
4.4.
Of [eisers] door de betekening van de dagvaarding in een gesloten envelop aan hun woonadres wel of niet (tijdig) op de hoogte zijn geraakt van het feit dat zij door UCP waren gedagvaard kan de voorzieningenrechter niet vaststellen. Vast staat wel dat zij niet zijn verschenen ter zitting bij de kantonrechter en dus geen verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van UCP. [eisers] hebben er belang bij dat zij die mogelijkheid alsnog krijgen en dat de zaak ten gronde wordt beoordeeld door de kantonrechter. Met name ook omdat [eisers] beschuldigd worden van het veroorzaken van ernstige overlast voor omwonenden en zij de juistheid van die beschuldigingen betwisten. Voor zover UCP stelt dat sprake is van een onhoudbare situatie voor de omwonenden geldt dat UCP dat in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De gestelde overlast is daarvoor door UCP onvoldoende concreet gemaakt. Ook het door UCP gestelde belang bij doorgang van de ontruiming op 28 oktober 2021 in verband met de reeds in dat kader gemaakte kosten legt onvoldoende gewicht in de schaal. Dat geldt ook voor de gestelde dreiging van opzeggingen en aansprakelijkstellingen door huurders die overlast zouden ervaren van [eisers] . Ook dat is door UCP verder niet concreet gemaakt. Daar komt bij dat de bodemprocedure bij de kantonrechter niet of nauwelijks vertraging zal oplopen als deze wordt voortgezet als een verzetprocedure in vergelijking met het geval [eisers] wel ter zitting zouden zijn verschenen en verweer hadden gevoerd. In dat geval had UCP ook niet op 30 september 2021 al een vonnis gehad. Door het moeten afwachten van de uitkomst van de verzetprocedure wordt UCP dan ook niet of nauwelijks in haar belangen geschaad.
4.5.
Slotsom is dat afweging van de wederzijdse belangen leidt tot het oordeel dat voldoende grond bestaat om de executie van het verstekvonnis van de kantonrechter van 30 september 2021 te schorsen totdat door de kantonrechter uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. De vordering onder B. zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan wel de voorwaarde zal worden verbonden dat [eisers] voor 1 november 2021 de verzetdagvaarding hebben uitgebracht. Nu de voorzieningenrechter vonnis zal wijzen voor de datum van ontruiming, heeft [eisers] geen belang bij een schorsing over de periode zoals gevorderd onder A. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.6.
UCP zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen grond voor een veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten. Van misbruik van procesrecht door UCP in dit kort geding is geen sprake. De proceskosten aan de zijde van [eisers] zullen daarom conform het liquidatietarief worden begroot op:
- dagvaarding € 125,09
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.450,09
4.7.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2021 (zaaknummer 9463073 \ CV EXPL 21-4598) totdat de kantonrechter in verzet heeft beslist,
5.2.
bepaalt dat de onder 5.1. bedoelde schorsing uitsluitend geldt onder de ontbindende voorwaarde dat [eisers] niet vóór 1 november 2021 de verzetdagvaarding hebben uitgebracht,
5.3.
veroordeelt UCP in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.450,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.