Op 4 februari 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. J.A.M. van den Berk, die als rechter betrokken was bij de behandeling van een hoofdzaak met zaaknummer 8649859 CV EXPL 20-3364. Het wrakingsverzoek was ingediend op 15 december 2020 en was gericht tegen de rechter in haar hoedanigheid als behandelend rechter. De verzoeker stelde dat de rechtspraak corrupt was en dat zijn broertje invloed uitoefende op de rechterlijke beslissingen, waardoor de rechter niet onbevooroordeeld het geschil kon beoordelen.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 21 januari 2021, maar zowel de verzoeker als de rechter waren niet verschenen. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het wrakingsdossier en de schriftelijke reactie van de rechter, die had aangegeven af te zien van een reactie op het verzoek. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. In dit geval richtten de gronden van het wrakingsverzoek zich tegen de rechtspraak als instituut en niet tegen de persoonlijke onpartijdigheid van de behandelend rechter.
De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen wijzen op partijdigheid van de rechter. Daarom werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.